door A. Algra, T. Wever, Franeker [z.j.]
Gereformeerde Kerken, 18-20, 21
[Jakarta 9 – Gereformeerde Kerk]
De zendingscommissie delibereerde uitvoerig over de vraag, waarheen zij Haan zou zenden. Genoemd werden Batavia, Mr. Cornelis, Depok, Soerabaja en Oengaran. Ook over Enggano was al gesproken, maar dan in gezelschap van een andere candidaat-zendeling Berends, maar deze jongeman stierf kort voor het eindexamen van Haan. Daarom werd Enggano voorlopig van de lijst afgevoerd. Ik vermeld dit even opzettelijk, omdat later het sprookje zou ontstaan, door Coolsma e.a. verkondigd, dat Haan uitgezonden was naar Enggano, maar dat hij Batavia prettiger vond en daarom in die stad ‘onderdook’. Haan kreeg tenslotte de opdracht, om naar Batavia te gaan, nadat hem eerst de vrije hand was gelaten. Hiermee heb ik naar ik hoop het sprookje of de laster voldoende weerlegd. De notulen spreken een te duidelijke taal. Toch staat deze foute opvatting omtrent Haan ook nog in het gedenkboekje van de Geref. Kerk van Batavia, zij het zonder hatelijkheid.
De 17e september werd Haan plechtig in het ambt bevestigd. Hij kreeg de rechten van Dienaar des Woords, maar mocht Woord en Sacramenten niet in het Vaderland bedienen!
De bevestiging was uitermate plechtig. Na een preek van Ds. Beuker van Harlingen, werd het formulier gelezen waarop Haan “met luider stemme” antwoordde. Al de aanwezige predikanten (en dat waren er heel wat) breidden hun handen zegenend over hem uit en spraken elk op hun beurt een zegenwens uit, waarna de gemeente Psalm 134 : 3 zong. Haan hield daarop zijn intreepreek over Psalm 121 : 1.
De Bazuin gaf een zeer uitvoerig verslag en in het nummer van 19 december 1873 stond dit berichtje:
“De zendeling der Kerk E. Haan is j.l. woensdag met zijne echtgenote op het stoomschip Conrad te Nieuwediep ingescheept, om naar Batavia te vertrekken. De Here geleide hen!”
Meer dan 50 jaar heeft Broeder A.E. Kayadoe de Kwitang-gemeente gediend als diaken en ouderling. Toen in 1927 het gouden jubileum van de kerk werd herdacht, leefde hij nog en schreef hij het eerste artikel in het gedenkboekje, persoonlijke herinneringen aan de jaren 1874-1877, de “periode Haan” voor de instituering. Tevoren had de diaken Sibbald dit gedaan in enkele artikelen in het Indische Kerkblad. Kayadoe begint aldus:
Het was in het begin van 1873, dat de broeders C.W. Sibbald, P.J. Jonathans en A.E. Kayadoe op een zondagmorgen na afloop van de morgendienst in de Willemskerk, waar ds. A.J. Schuurman voorging, huiswaarts kerende spraken over de gehoorde predikatie. Terwijl zij al wandelende druk over het gehoorde in gesprek waren, werden zij ingehaald en aangesproken door iemand, die na kennismaking bleek te zijn de Zendeling-Leraar E. Haan, uitgezonden door de Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland met bestemming voor het eiland Enggano ...”
Alweer na 50 jaar die legende! En dan wordt verder verteld, hoe de drie broeders hem smeekten in Batavia te blijven, omdat in deze stad zulk een grote behoefte was aan prediking van het zuivere Woord van God. Na 50 jaar laat iemands geheugen hem wel eens in de steek. Zo vergist Br. Kayadoe zich ook in het jaartal. Haan arriveerde in Januari 1874 te Batavia. [...]
Ook zendeling Haan moest wachten op een vergunning van de regering, voor hij zijn werk kon beginnen. Die zogenaamde toelating kwam eerst in juli 1974 af. Hij vestigde zich voor een kort verblijf bij de kleermaker Nooteboom op Tanah Njonja. Hij vond in deze buurt ook woongelegenheid voor zijn gezin, maar omdat deze omgeving hem niet geschikt leek voor zijn zendingsarbeid, verhuisde hij naar Kramat. Hij ontmoette al heel spoedig Ds. King, die een enthousiaste brief aan Donner schreef, omdat de Chr. Geref. Kerk in Nederland nu ook in Batavia ging werken. Zolang Haan nog geen vergunning had, hield hij huisgodsdienstoefeningen bij Nooteboom en later ook in Kampong Kwitang ten huize van een zekere Tuhasela. De broeders Jonathans en Hahurij waren daar al begonnen met het houden van koempoelans. Hieruit is later afgeleid, dat er eerst een Maleise gemeente was en dat daaruit een Nederlandse kerk was voortgekomen. Ook dit is een legende, die door Ds. Tiemersma en Ds. Siagian gaarne werd verteld. De eerste organisatie was een christelijke vereniging, een kerk in de dop, bestaande uit 7 leden, van wie 5 Nederlanders. Maar tenslotte doet het er natuurlijk niet toe, of de Maleise gemeente moeder dan wel dochter was
In 1874 nog richtte Haan een schooltje op met aanvankelijk 4 leerlingen, welk getal echter na een paar weken al tot 20 was gestegen. Ook een zondagsschool voor Europese kinderen werd opgericht. Haan zelf gaf les in het dagschooltje van 8-11, tot hij een geschikte onderwijzer had gevonden. Het huisje van Tuhasela was al spoedig te klein en bovendien was het in de regentijd haast onbereikbaar. Daarom werd al vrij spoedig een kerkje aan de grote weg van Kwirtang gebouwd en van dat ogenblik af waren in Batavia Kwitang en Gereformeerd synoniem. “Hij hoort bij Kwitang, Idenburg was een Kwitanger”. Er werden zelfs spotversjes gemaakt als:
Hij gaat naar Kwitang, tarabom, bom, djee,
Wie is er vroom en gaat er mee? [...]
Het huis van Haan op Kramat (tegenover het tramstation) was veel te klein. Er was voor het groeiende gezin maar één slaapkamer, waarin ook de inwonende baboe moest slapen! De school was een soort paardenstal achter het huis en zoals ik al schreef: het “kerkgebouw”, het huis van Tuhasela, vergroot met een loods, was in de regentijd onbereikbaar.
Reeds in 1875 vroeg Haan om een woning, kerk en school te mogen bouwen. Hij had daarvoor f 8000,- nodig. De deputaten schrokken van dat bedrag. Het werd een hele correspondentie over een te bouwen bamboezen kerkje, huur of koop van een huis, het gebruik van de kerk als school (wat Haan sterk afried, want de Bataviase jeugd was nog erger dan de Amsterdamse) enz. Haan dreigde zelfs met staking. Hij zou dan met preken ophouden en ook met het geven van onderwijs om al zijn tijd te besteden aan de bewoners in de kampong. Dit bedroefde de commissie en Donner schreef, dat men Haan zeer lief had, maar dat er misverstanden waren gerezen. Het einde van het lied was, dat door bemiddeling van Martens een huis aan Kwitang werd gekocht, dat als pastorie dienst deed, terwijl er een school en een kerk op het erf werden gebouwd. De 4de november 1876 werd het kerkje “ingewijd” en de volgende dag (een zondag) waren er al 50 kerkgangers. Dit complex stond op de plek, waar later de bekende Kwitang-fröbelschool stond, dus schuin links achter de nu nog bestaande kerk. Het was heel eenvoudig. Sibbald beschreef het later: het goedkoopste hout, geen stenen muren, de wanden van bilik, twee vensters zonder glas maar met gaas overspannen, tweedehandse stoelen, een podium van een halve meter hoogte afgesloten door een balustrade, “bekleed met groen damast.
Gereformeerde Kerken, 42-43
Ik wees al op het verzoek van Haan, om een stenen kerkje te mogen bouwen. De broeders in Nederland, die het over aardbevingen hadden, werden een luttel onderwezen in de aardrijkskunde: Batavia kent geen aardbevingen. De synode te Zwolle (1882) gaf de zendingscommissie vrijheid om zo nodig f 6000,- ter beschikking te stellen voor een stenen kerkgebouw. Voorlopig kwam er nog niets van bouwen, al waren er allerlei plannen. De grote kans kwam in 1886. Een Chinese vrouw wilde haar huis aan Kwitang verkopen. Huysing werd voor f 11.500,- eigenaar. Voor heel weinig kosten was het huis tot kerk in te richten. U kunt de foto van dit kerkje zien in dit boek. Het stond op dezelfde plaats als het latere “Kwitang” (in 1924 werd het kerkje van Huysing verbouwd tot het vele lezers nog wel bekende gebouw dat van 1924 tot 1960 heeft dienst gedaan). Huysing, volkomen overtuigd van de steun uit Nederland, telegrafeerde nu om de beloofde f 6000,-. Er kwam echter een telegram van Ds. Donner: Kan niet. De Zendingscommissie voelde er nu niet meer voor. (In 1882 had zij de aanvraag gesteund!)
In heel deze zaak is veel onduidelijkheid en triestheid. Haan schreef dat hij ook niets van deze weigering snapte. De Zendingscommissie beweerde dat het plan niet het zelfde was als in 1882. De leden van de commissie, Ds. D.K. Wielinga, M. Noordzij en L. Lindeboom, oordeelden dat Batavia nu maar eens een “halt” moest worden toegeroepen. De praeses betitelde de kerk van Batavia als een zinkput. Alleen Ds. J.H. Donner en Dr. H. Bavinck pleitten er sterk voor, om de gegeven belofte gestand te doen. “Geef dan in elk geval f 6000,- hypotheek”, zo adviseerde Donner nog. Niks mocht baten. Ik voor mij heb de indruk, dat er geen geld was, omdat het besluit van 1882 om geld te verzamelen voor dit doel niet was uitgevoerd. Reeds had men in Batavia iemand bereid gevonden, f 6000,- voor te schieten. Hij zou dit bedrag dan in Nederland terugontvangen, als hij daar was aangekomen. Maar de zendingscommissie en op haar advies de synode zeiden onverbiddelijk: Neen.
Alle kerkeraadsleden van Kwitang spraken, ieder op zijn wijze, hun verontwaardiging over deze handelwijze uit. Gelukkig was er ook een stemming van “vest op synodes en zendingscommissies niet uw vertrouwen, maar verwacht het alleen van de Here, die gezegd heeft: Ik ben met ulieden al de dagen”.
Er werd geld geleend. Mevr. R. (Rijks?) leende f 17.000,- en daarvan kon alles, koopsom, verbouwing en inrichting, worden betaald. De schuld werd langzamerhand afbetaald, waarbij een legaat van Mej. Hofland van f 5000,- en een tweede legaat van Mvr. Blankert wel van pas kwamen.
Het gebouw stond op naam van Ds. Huysing. Daarom verlangde de kerkeraad rechtspersoonlijkheid aan te vragen en daar dit niets kostte, wilde de synode het verzoek om deze status wèl steunen.
Zendeling W. Pos, op doorreis naar Soemba, schreef in een brief aan de zendingscommissie over het doelmatige kerkgebouw en de snelle groei van de gemeente na de ingebruikneming. De zendingscommissie wist niet beter te doen, dan nog even een speldeprik te geven: “het gebouw, tegen de zin van de commissie gebouwd ...” (“Het Mosterdzaadje” van januari 1889). En zelf spraken de broeders meer dan eens over de beloofde f 6000,-!
Gereformeerde Kerken, 72-73
[Jakarta 9 – School]
[Jakarta 12 – Krügerschool]
Ds. Wijers wilde heel Indië met een net van Christelijke scholen overdekken. In Batavia opperde hij een plan, om een heel complex gebouwen aan Kramat te kopen en te verbouwen. Daar zouden dan komen een zendingsschool (voor Inheemse kinderen), een Chr. Europese school, een Chr. gymnasium, het kindertehuis Dorcas en diaconiewoningen! Het plan bleef echter onuitgevoerd, maar wel werd op 1 juli 1903 een Christelijke Europese school in gebruik genomen in een verbouwd woonhuis tegenover de kerk aan Parapattan. De nieuwe school werd genoemd naar de door Wijers zo hoog vereerde Paul Kruger, die door de “Britse luipaard” zo gemeen was behandeld. Er was wel een Chr. Eur. School te Batavia (plus nog een instituut voor jonge dames), maar één school voor de kinderen van Christen-ouders was te weinig. Bovendien was het bestuur van de Pasar-Baroeschool (en het instituut) specifiek protestants. Op de openingsdag hield de praeses van de kerkeraad (de school ging uit van de Kwitangkerk) een geestdriftige rede, waarin Paul Kruger vooral aan zijn trekken kwam. Ieder die een rijksdaalder wilde storten, mocht mee het telegram aan de oude balling tekenen. Aan het slot van zijn rede, die in haar geheel in een feestnummer van “De Getuige” werd opgenomen, verrichtte hij de officiële opening met de woorden, die ik weergeef zoals ik ze vond.
IN DE NAAM VAN HEM DIE IS EN DIE WAS EN DIE KOMEN ZAL OP DE WOLKEN DES HEMELS HEM DIE DAAR RIJDT OP HET WITTE PEERD OVERWINNENDE EN OPDAT HIJ OVERWON VERKLAAR IK DE PAUL–KRUGER –SCHOOL TE BATAVIA GEOPEND.Er was op 40 kinderen gerekend, maar bij de opening waren er al 100. Het personeel, de heer K. Floor, hoofd, de onderwijzer P. Bergmeyer en de onderwijzeres Mevr. Droop-Martens stonden dus niet voor lege lokalen. Enige jaren na de opening is de school aan een vereniging overgedragen. Ds. Wijers, die geen bestuurspost ambiëerde, droeg het presidium over aan een der predikanten van de Protestantse kerk! Deze dominee was echter uitgesproken Gereformeerd in zijn opvattingen.
In 1927 kwam er een tweede Paul-Krugerschool bij aan de Nieuwe Tamarindelaan. Wijlen de Heren W. Hogewoning, J.W. van der Kouwe en M. de Vries hebben vele jaren aan deze “Pee-Ka-Essen” gewerkt.
Nieuwe Tamarindelaan [Jl Dr. Sam Ratulangi 5] ↑
Gereformeerde Kerken, 87-89.
Reeds in 1914 was besloten kerk, pastorie en paviljoen aan de Djoharlaan [Jl Johar] te verkopen. De buurt ging er niet op vooruit, vele leden vestigden zich zuidelijker en dan was te verwachten, dat de gebouwen op de duur toch zouden moeten verdwijnen omdat er een nieuwe verbinding tot stand zou komen tussen de stations Kota van de S.S. en Toerie van de N.I.S. Begonnen werd alvast met de bouw van een pastorie aan Pregollan Boender, die in 1915 door Ds. Pera kon worden betrokken. In hetzelfde jaar werd meegedeeld, dat een Chinees het Djoharlaan-complex had gekocht. De akte moest nog worden getekend. Maar de koper stierf plotseling en de erven trokken zich terug. In 1917 werden kerk en pastorie verkocht en na de 1ste mei van dat jaar werden de kerkdiensten gehouden eerst in de loge [Jl Tunjungan], later in de landraadzaal op Sawahan [Jl Raya Arjuna]. De fundamenten van de nieuwe kerk waren al gelegd, maar de bouw schoot niet op. De materialen waren door de [1ste wereld]oorlog zeer duur geworden en er waren allerlei meningsverschillen over de bouw.
“Jarenlang heeft de bouw stil gelegen. Naast de pastorie is een rimboe. De alang-alang heeft de fundamenten al lang overwoekerd. Moeder Natuur is druk bezig de laatste sporen van een aanstaand godshuis uit te wissen.”
Zo stond in het Kerkblad. De hele bouwkwestie was een nare zaak. Er ontstond een scheur in de gemeente. De scriba, Mr. C. von Meyenfeldt, schreef 27 Febr. 1920 aan de zendingsdeputaten:
“Er zijn vele moeilijkheden geweest bij de bouw van kerk en pastorie. De zaak is nu afgedaan, maar de twisten steken telkens de kop weer op, b.v. bij de verkiezing van ambtsdragers en de besprekingen omtrent de afbouw van de kerk. De kerkeraad bestaat uit 2 ouderlingen en 1 diaken, terwijl de bezetting het dubbele moet zijn. Bij elke formatie van tweetallen openbaarde zich weer een storm van tegenstand en dreigde een volkomen ontreddering. De kerkeraad is nu echter voltallig. Enkele leden hebben “bedankt”.
Hij zette verder de financiële toestand uiteen. Wel waren de oude kerk en pastorie voor f 60.000,- verkocht, maar na aftrek van de hypotheek bleef er maar f 29.000, – over. Het oorspronkelijke plan kon daarom niet worden uitgevoerd. Sommige leden beweerden bovendien, dat de fundamenten van de te bouwen kerk niet deugden. De verbittering was zo groot, dat er gedurende een tijd geen avondmaal werd gevierd. Volgens Mr. Von Meyenfeldt werkte Ds. Pera met veel zegen, maar hij had ook veel teleurstellingen ondervonden. Zie ik het goed, dan kon hij tegen deze toestand niet op en ontbrak het de kerk aan leiding. Mr. Von Meyenfeldt schreef zijn brief in 1920, maar reeds in 1918 stond in het kerkeraadsverslag, dat de toestand in de gemeente slecht was. Twintig leden verzochten de kerkeraad een commissie van 5 leden te laten kiezen, om te trachten een verzoening tot stand te brengen. De kerkeraad ging hiermee accoord. In het Kerkblad van 10 febr. 1919 werd de samenstelling bekend gemaakt: de brs. Greve, Steenwinkel, Stok, Van der Vange en Westerhof.
De oplossing is blijkbaar toen niet gevonden.
In 1920 werd meegedeeld, dat de architect Br. Rijksen een eenvoudiger plan had ontworpen. De commissie van administratie was er erg mee ingenomen en ook kerkeraad en gemeente gingen accoord. En nu kon de aannemer Ligthelm gaan bouwen. Naar dit gemaakt bestek rezen de muren van de moskee-kerk. In de Japanse tijd had deze vorm zijn voordelen, want de bezetters zagen het gebouw ook al voor een moskee aan: zij hadden meer eerbied voor een misdjid dan voor een kerk. De strijd luwde langzaam. De voorlopige classis, die in 1920 in Soerabaja vergaderde, benoemde een commissie, die de “algemeene verzoening” (overigens een verdachte term) moest bewerkstelligen. Het is echter vooral de consulent, de wijze Vader Bakker geweest, die de verzoening tot stand bracht. Hoe hevig de spanning in 1920 nog was, vertelde mij Ds. Pos. Hij zou een zondag in Soerabaja preken (Ds. Pera was vertrokken) en hij logeerde bij een familie, waar hij zaterdagavond het hele verhaal te horen kreeg. De volgende dag ging hij met zijn gastheer en gastvrouw naar de kerk. De gastvrouw wees opeens naar een andere kerkganger en riep uit: “Dat is nu de moordenaar!” De moordenaar was een voorman van de partij, waar mevrouw niet bij hoorde. Maar vooral door het optreden van Ds. Bakker kon de gemeente spoedig weer zingen:
Dat vreed’ en aangename rust
En milde zegen U verblij. [...]
De vrede zij en blijv’ in u
Nooit moet haar nijd en twist verkloeken ...
In juni 1921 werd het kerkgebouw feestelijk in gebruik genomen. Ds. Pera was toen jammer genoeg al vertrokken. Ds. Bakker leidde de dienst. Br. C. van Schelven weet zich nog te herinneren, hoe keurig alles verzorgd was. De kerk was overvol. De collectezak van Br. Langeler (de ouderwetse hengel) begaf het vanwege de veelheid der offeranden. Hij stond daar plotseling met alleen een stok, die hij, misschien uit verbouwereerdheid, als een geweer presenteerde!
Door de bezuiniging op het project had de deugdelijkheid misschien iets geleden. Het dak van de pastorie moest al heel spoedig vernieuwd worden. Maar ook het kerkdak (in figuurlijke zin een zilveren dak) vertoonde gebreken. Toen op een zondagavond Ds. Aalders van Batavia een dienst zou leiden, was net de eerste echte regenbui van de westmoesson gevallen. Het dak lekte als een mandje. Er waren door het weer maar weinig kerkgangers en besloten werd om maar in de consistorie te vergaderen. Er was maar één gaspitje, want de electrische leiding moest nog aangelegd worden. Ds. Aalders moest maar proberen zijn preek bij dat lichtje te houden. Maar nauwelijks was hij begonnen, of een zwerm larongs kwam op het vlammetje af. Alleen zij, die in Indië geweest zijn, weten dat een dergelijke aanval van de gevleugelde witte mieren betekent. Ds. Aalders moest de preek staken. En daarvoor was hij helemaal van Batavia gekomen! “Of er nog gecollecteerd is, herinner ik me niet meer”, schreef Br. v. S. Het is een kruis gebleven, dat dak van de Pregollan Boenderkerk. In “Contact” van 16 januari 1955 las ik in de rubriek “Van eigen erf”:
“Een kruis heeft het kerkgebouw en dat is het dak. Vanaf de eerste jaren heeft het neigingen vertoond, water door te laten. Door allerlei experts en niet-experts is er aan gedokterd, maar het blijft lekken en gaat steeds erger lekken. Een nieuw schuinoplopend dak zou het enige afdoende zijn, maar wie zal dat betalen?”
Was het de “straf”, omdat de Soerabajanen een kerk bouwden met het uiterlijk van een moskee?
Gereformeerde Kerken, 101
[Yogyakarta 3 – Gereformeerde]
De Gereformeerde kerk van Djokjakarta staat in de jaarboekjes vermeld met de stichtingsdatum 5 november 1913. Er zou kritiek op datum en jaar zijn uit te oefenen, want tot in 1919 is de Nederlandse Gereformeerde kerk in de sultanstad feitelijk een wijk van de kerk van Amsterdam geweest, zoals Willemstad later van Den Haag. De kerk van Amsterdam sprak dan ook voor 1919 van “de nog niet volledig geïnstitueerde kerk van Djokja”.
De leden waren vrijwel allemaal bij het zendingswerk betrokken. Wel waren er omstreeks 1900 al enkele personen, die zich wilden aansluiten bij de gereformeerde kerken. [...] De Gereformeerden, die zich in het jaarboekje van 1915 werden vermeld, behoren echter op een enkele na tot de zendingsmensen, “de bezetting van Amsterdam”, om met Ds. Wijnen te spreken. Een uitzondering was de ambtenaar bij de N.I.S. K. Zwitser, die veel voor school en kerk heeft verricht. De stichting van het Petronellahospitaal, de vestiging van de Keucheniusschool ¹] en van de school tot opleiding van Evangelisten was oorzaak, dat verschillende Nederlandse Gereformeerden zich in Djokja vestigden. In 1897 kwam dokter Schreurer ²] in Djokja en de 20ste november 1900 arriveerde te Priok de eerste missionaire predikant, Ds. C. Zwaan. Deze laatste nam ook de zorg voor de Nederlandse Gereformeerden op zich. En dan kwam in 1906 van Keboemen, waar hij in dienst van de Friese kerken werkzaam was geweest, Ds. D. Bakker in Djokja, waar hij met de opleiding van Inheemse evangelisten werd belast. Maar hij heeft ook veel voor de Gereformeerde kerk van Djokja gedaan en niet alleen voor die kerk. In een vorig hoofdstuk deelde ik al mee, wat hij voor de kerk van Soerabaja is geweest, maar dat geldt ook voor andere kerken in Indië. Zijn wijsheid was spreekwoordelijk. “Hij heeft velen in hun persoonlijk en ambtelijk leven zijn heldere adviezen gegeven en hij verwierf zich daardoor de erenaam Vader Bakker”.
¹] De Christelijke kweekschool was genoemd naar de Anti-Revolutionair Keuchenius, minister van Koloniën van 1888-1890. Hij hief het verbod tot subsidiëring van inlands onderwijs op godsdienstige grondslag op. Het gebouw ligt in de Jl Wahidin Sudirohusodo, aan de westkant, noord van de hoek.
²] De stichter van het Petronella-hospitaal.
Gereformeerde Kerken, 104-105
[Yogyakarta 3 – Gereformeerde]
Zoals ik hiervoor meedeelde telde de Nederlandse afdeling van de kerk van Djokja 78 leden, van wie 41 belijdende. De kringen Poerworedjo enz. waren toen nog niet bij Djokja ingedeeld. Op de classisvergadering te Solo in 1921 werd besloten, dat de Gereformeerden op de zendingsterreinen moesten gerekend worden tot de naastbijzijnde Ned. Geref. kerk. Dat gold natuurlijk niet van de miss. Predikant (en eventueel zijn gezin). Die bleef ondergeschikt aan de zendende kerk. Op de vergadering van de classis te Bandoeng in 1922 werd na de bespreking van een rapport van Ds. K. van Dijk, Dr. H.A. van Andel en de ouderlingen B. Siemons en R. Zijlstra het definitieve besluit omtrent de verhouding van de Gereformeerden op de zendingsterreinen tot de naastbijzijnde Ned. Geref. kerk vastgelegd. Op 1 jan. 1923 kon de kerk van Djokja dan ook meedelen, dat de kringen Poerworedjo, Keboemen, Gombong en Banjoemas bij de kerk van Djokja behoorden. Eind 1921 waren er 129 leden, van wie 71 belijdend, na de annexatie steeg het totaalcijfer eind 1922 tot 230 (128 belijdende). Van het totale aantal leden woonden er op 31 dec. 1922 in de stad Djokja 151, in Poerbolinggo 12, in Banjoemas 6, in Poerwokerto 14, in Poerworedjo 23, in Keboemen 11 en in Gembong 13. En nu ik toch met cijfers bezig ben: in 1940 woonden er in Djokja 294 leden, groot en klein, en waren er 225 buitenleden. Totaal 594. Er werd toen ernstig gedacht aan een tweede kerk, n.l. te Poerwokerto.
De zelfstandige kerk had 2 begeerten: een eigen kerkgebouw en een eigen dominee. Aanvankelijk werden de godsdienstoefeningen gehouden in de klinieken van het Petronella-hospitaal, maar in 1923 behoefden de Nederlandse Gereformeerden niet meer leentjebuur te spelen. De 21ste mei werd het nieuwe kerkgebouw aan de Sultansboulevard in gebruik genomen. Er was een geweldige belangstelling bij de eerste dienst. In het visitatierapport van Ds. K. van Dijk wordt gewaagd van de rust, de netheid en de schoonheid van het nieuwe gebouw. Hij kon het als dominee-bouwmeester beoordelen. Hij kon ook meedelen, dat het kerkbezoek door dit bouwsel sterk was toegenomen. Natuurlijk had de kerkeraad hem dat verteld.
Gereformeerde Kerken, 117-118
[Bandung 1B – Gereformeerde Kerk]
In het Naripankerkje konden plm. 100 kerkgangers een plaats vinden. Het werd op den duur te klein. Maar er kwamen bovendien nog andere moeilijkheden. Het kerkje was nog altijd eigendom van Ds. Wijers. Deze kreeg een geschil met de kerkeraad en zei de huur op. Zelfs raakte hij kerk, pastorie en paviljoen kwijt aan een grondspeculant voor ƒ 75.000,--. Deze man verkocht het meteen voor een bedrag ver boven een ton. De gemeente zocht tijdelijk zijn toevlucht in de landraadzaal ("natuurlijk" kan er wel bij). De makelaar wilde het Naripankerkje ook wel aan de gemeente verkopen, maar hij vroeg een veel te hoge prijs. Daar de gebouwen niet direct behoefden gebruikt te worden, werd het nog voor 20 maanden ingehuurd en kon de landraadzaal weer worden verlaten. Sedert 1918 werden al gelden ingezameld voor nieuwbouw. Zelfs de diaconiecollecten werden afgeschaft en vervangen door collecten voor het kerkbouwfonds. We zullen later zien, dat Ds. Bakker een dergelijke wijze van handelen scherp veroordeelde.
Br. De Gaaij Fortman bracht in Nederland ƒ 3.448, 23 bijeen voor de te bouwen kerk. In febr. 1918 werd in de kerkeraad besloten, om naar een geschikt bouwterrein om te zien en dit werd gevonden "tegenover de Van Deventerschool", zoals het verslag het uitdrukte. 12 september 1920 besloot de kerkeraad onder leiding van Ds. Aalders, om voort te varen. Dr. Bavinck werd nog bevestigd in de Naripankerk, maar een half jaar later kon het nieuwe bedehuis in gebruik worden genomen. Dat geschiedde op 23 december 1920. De bouw had een maand of zes geduurd.
In "De Heraut" stond een zeer enthousiaste beschrijving van de plechtigheid. Dr. Bavinck hield een feestpreek over Psalm 125:2: Rondom Jerusalem zijn bergen, alzo is de Here rondom degenen, die Hem vrezen. Had hij geschikter tekst kunnen kiezen? Rondom Bandoeng waren immers, naar welke richting men ook keek, bergen. Dr. Bavinck preekte bij deze gelegenheid voor het eerst in toga en er werden enkele wijzigingen in de liturgie (blijvend) aangebracht, o.a. het opstaan tijdens de voorlezing van het apostolicum. De 24ste december was er een ontmoetingsavond van de gemeenteleden en de buitenleden. Vele van deze verstrooiden logeerden bij de broeders en zusters in de kota. Op eerste kerstdag was de kerk bijna vol (186 van de 200 plaatsen bezet). De bouwkosten hadden ƒ 37.000,-- bedragen. Toen de gemeente haar kerkgebouw in gebruik nam, telde zij 259 zielen. Zestien jaar later was dat aantal ruim 900 en toen was de kerk natuurlijk veel te klein. In 1938 is zij dan ook uitgebreid en gemoderniseerd, wat in het handboekje van de Geref. Kerken in Indië met één zin werd gememoreerd: Bandoeng zette de kerkmuren uit. In 1941 was het aantal leden boven de 1000!
In 1924 kon Dr. Bavinck een nieuwe pastorie naast de kerk bettrekken, maar al was dat allemaal prachtig, mooier nog was het getuigenis van Ds. H.A. Wiersinga te Medan in 1925:"Bandoeng is een ideale gemeente met uitnemende verhoudingen. De financiële moeilijkheden zijn op voortreffelijke wijze opgelost en enkele jaren daarvoor schreef Dr. Harrenstein al over 'het wonder Bandoeng' "
Gereformeerde Kerken, 140-142
Gereformeerde Kerk Semarang.
De vogel was er in 1926, maar er moest nog een kooi komen. Nog altijd werden de samenkomsten gehouden in de Christelijke school. Verandering was broodnodig, vooral toen door de actuele prediking het aantal kerkgangers sterk toenam. Br. Laernoes schreef: ‘Er moest een kerk komen en die kwam er ook. Op de grens van het heuvelland en de benedenstad kochten we een heuvel, die we zouden pletten om er daarna een kerk met 250 zitplaatsen op te bouwen.’
Nu was net in die dagen Dr. H. Colijn op bezoek in Indië en hij bezocht als verstrooiden-deputaat alle kerken. Toen hij een weekend in Semarang was, werden hem de plannen voorgelegd en hij vond ze prachtig. En toen ontwikkelde zich het volgende gesprek:
‘Wat moet die kerk kosten en hoe groot is het bouwfonds?’
‘Er is 30 mille in het bouwfonds en de bouw zal ongeveer het dubbele kosten. Er zal dus nog een lening nodig zijn.’
‘Bouw die kerk; dat is keurig en bouw haar op de plaats, die u me gewezen hebt, maar ... bouw die kerk en betaal haar. Dat kunt u ook wel! U mag het nageslacht niet belasten met de aflossing van een lening. U moet niet vergeten, dat u leeft in een koloniale maatschappij en u weet niet, of uw nageslacht hier zal wonen. Daarom bouwen èn betalen!’
Merkwaardige woorden, gesproken in 1927!
’s Maandags was het kerkeraadsvergadering en Ds. Sillevis Smitt zei: ‘Broeders, ik heb wat zitten rekenen en het kan! Als we dit jaar elk een maand salaris extra geven voor de kerk, is ze betaald.’ Op de kerkeraadsvergadering kwam op deze wijze al een heel bedrag bijeen, schreef Laernoes, want er zaten een paar goed gesitueerde broeders in dit college. Op de gemeentevergadering werd unaniem het voorstel aangenomen ook door b.v. Javaanse onderwijzers, die maar f 75,- per maand hadden.
‘Dank zij het wijs advies van Dr. Colijn is nooit iemand een cent tekort gekomen aan de kerk van Semarang.’
Dr. Colijn kreeg ook hierin gelijk: het nageslacht van de gemeente van 1927 woont niet meer in Semarang, maar het kerkgebouw wordt thans veel intensiever gebruikt dan ooit voor de oorlog. Bij de bouw hebben we nooit enig geschil gehad, schreef Laernoes me. Eén anekdote herinnerde hij zich. Een broeder, nog gewend aan Nederlandse toestanden, vroeg op de gemeentevergadering een vaste plaats. Ds. Sillevis Smitt zei: ‘De kerkeraad zal er zeker geen bezwaar tegen hebben, dat broeder X. een vaste plaats krijgt, maar laten we meteen afspreken, dat hij de enige zal blijven.’
Br. X. heeft nooit meer over een vaste plaats gekikt.
Ik heb mededelingen van Br. Laernoes getoetst aan de notulen van de kerkeraad en mij is gebleken, dat hij een man is, in wie (althans in dit stuk) geen bedrog is. Alles klopte. Wel vond ik nog, dat oorspronkelijk een veel kleiner kerkje was geprojecteerd. Gelukkig is dit niet uitgevoerd. De gemeentevergadering van 13 jan. 1928 nam de plannen met algemene stemmen aan, ook de bouw van een pastorie op de heuvel. Ds. Sillevis Smitt schreef me nog, dat het plan van een maand salaris eigenlijk van Dr. Angenent afkomstig was. [...]
Bij het leggen van de eerste steen was een oorkonde ingemetseld, ondertekend door architect J.T. van Oyen, de aannemer Bang A. Hoe en de kerkeraadsleden Ds. J.H. Sillevis Smitt, G.M.A. Laernoes, J.H.G. van der Aa, Dr. W.J. Angenent, C. van Herk en B.J. Schuil. Ik kan niet nalaten de twee eerste alinea’s van dit document over te nemen:
‘In het jaar onzes Heeren negentienhonderd acht en twintig werd op den 31sten October de eerste steen gelegd van dit Huis des Gebeds ten dienste van de Gereformeerde Kerk van Semarang door den Weleerwaarde Heer Ds. J. Sillevis Smitt.
Onze zielen waren dat gedenkwaardig oogenblik geheven tot den Almachtige van hemel en aarde. [...]’
Gereformeerde Kerken, 157-158
Ik brak de geschiedenis van de Kwitangkerk af bij het vertrek van Ds. Wijers in 1914. Niemand had toen gedacht, dat het op de kop af vier jaar zou duren, voor een opvolger kon worden bevestigd. En een dominee was toch zo nodig. “Poort van Indië” noemde Dr. Harrenstein Batavia, want verreweg het grootste deel van de passagiers uit Nederland debarkeerde te Priok en bleef een paar dagen te Batavia. Dat gold ook voor de Gereformeerden en nu hing het van de ontvangst vaak af, of zij zich bij de Geref. kerk van hun toekomstige woonplaats zouden aansluiten dan wel zouden onderduiken. Wanneer nu de kerken in Nederland de Kwitangkerk maar tijdig inlichtten, was er altijd iemand op de kade, die de nieuwe broeder/zuster of broeder en zuster verwelkomde en met van alles hielp. Na bijna 50 jaar wist br. C.C. de Vries nog, dat het br. Th. Ouborg was, die hem afhaalde en die voor hem een “plaats in het overvolle Batavia had bereid”.
Groot was ook het aantal huwelijken, dat in de Kwitangkerk werd bevestigd. Het paartje was dan met de handschoen getrouwd en de bruidegom wachtte zijn bruid af te Priok om van daar met haar naar de een of andere woonplaats (soms de rimboe) te gaan. Het huwelijk werd dan kerkelijk in Batavia bevestigd. Honderden malen las ik in de aankondigingen van de kerk: Huwelijksbevestiging van ..... en ..... na aankomst van de ..... (naam van de boot), waarschijnlijk op vrijdag .....
Voor het jonggehuwde stel was wel meeleven nodig, de bruid nog onwennig in het vreemde land. Maar ook gold dat voor ouderen, zoals het paar, waarvan de man al 20 jaar op Borneo had gewoond en die een jeugdvriendin uitnodigde alsnog lief en leed met hem te delen. Zij kwam en hij zei al maar: “Wat valt u me mee!” Mevr. Ubels schreef: “We hebben ze maar een poosje alleen gelaten in de studeerkamer, om een beetje aan elkaar te wennen”.
Er moesten ook vaak tranen gedroogd worden, als de bruid daar, wildvreemd, zonder ouders of vrienden, in de kerk zat met een minimum aan publiek.
Hoewel het in de jaren na de oorlog was, wil ik hier meedelen, dat het na 1946 heel “bar” was, want de leger- en vlootpredikanten bevestigden toen ook huwelijken in de Kwitangkerk. Toen ging het aan de lopende band. Natuurlijk kon geen kerkeraadslid vrij nemen voor deze festiviteiten en de dochter van schrijver dezes, administratrice van het kerkelijk bureau, wipte dan maar even over om de dominee te assisteren bij het zingen en om te collecteren. Meermalen zongen ze het geknielde paar samen toe, omdat geen van de weinige supporters, meest militairen, marva’s, milva’s of verpleegsters van het Rode Kruis, eerder een kerk van binnen had gezien (het bruidspaar wèl natuurlijk).
“Het was een donkere wolk met een gouden rand, dat duet van ons”, zei Ds. Schalekamp eens.
Er waren ook andere belevenissen. Zo gebeurde het, dat vlak voor de dienst een echtpaar met een baby uit een auto kwam, warm en gehaast. Ze waren net op Priok met een K.P.M.-er aangekomen en moesten de volgende dag weer verder. Of het kindje gedoopt kon worden? De ouders waren lid van de kerk, maar behoorden tot de verstrooiden. Mevr. Ubels schreef: “Dat kan wel”, zei mijn man, en ik “Geef het kindje maar hier, ik breng het zo wel”. De kerk begon. Ik verdroogde het ventje, trok het een broekje aan van mijn eigen baby en kon net onder het formulier bij de ouders gaan zitten”.
Gereformeerde Kerken, 270-271
Ds. Meynen deelde me mee, dat er nooit enige hinder van de Japanners was ondervonden bij de godsdienstoefeningen in de Pregollan Boenderkerk, tot Ds. Plomp en hij werden opgepakt. “Dat kwam misschien ook, doordat onze kerk er uitzag als een moskee!” Bovendien was aan de pastorie naast de kerk een groot plakkaat aangebracht met Japanse letters dat een soort onschendbaarheid inhield. Er was n.l. een paar huizen verder een Japans bordeel en dikwijls gebeurde het, dat de “chauffeurs” van de betjak de bezoekers afzetten voor de pastorie en dan moesten ze verder worden gedirigeerd (Ds. Meynen zegt niet: op de rechte weg geholpen) en dat gaf nog al eens moeite, want ze waren ook dikwijls aangeschoten. Toen ging Ds. M. “met alle mannenmoed, die ik nog had” naar een Japanse autoriteit en wonder boven wonder: er kwam een papier aan de muur, waaruit de soldaten konden opmaken, dat ze niet in de pastorie moesten wezen.
Gereformeerde Kerken, 277-278
[Bandung 1B – Gereformeerde Kerk]
Na oktober 1945 kon het Tjiboenoetkerkje niet meer gebruikt worden, omdat Bandoeng in een zuidelijk republikeins en een noordelijk "geallieerd" deel werd gesplitst. De grens werd de spoorlijn. Het Tjiboenoetkerkje werd echter nog gebruikt door Christen-Bataks en Chinezen, die het beschermd hebben tegen aanslagen van Indonesische benden. De Pieterskerk (Prot.) stond wel in het noordelijk deel, maar zo dicht bij de demarcatielijn, dat het niet mogelijk was om er diensten te houden. Trouwens het was in heel Bandoeng niet veilig en daarom werden de godsdienstoefeningen in allerlei gebouwen gehouden: de Prot. Oosterkerk, het gebouw van de Christian Science, ziekenhuizen, evacuatiecentra e.d. Bandoeng was feitelijk een groot Rapwikamp.
In maart 1946 drongen de "geallieerden" de Republikeinen terug tot Dajeuhkolot en werd Bandoeng-zuid dus veroverd. Op Palmzondag kon de eerste dienst in de Pieterskerk worden gehouden en op Goede Vrijdag in de Geref. kerk.