Persbureau Aneta, Albrecht & Co, Weltevreden 1919-1920 (1ste jaargang)
Het Indische Leven - 1, 713
[1920] Dezer dagen werd de tot regent van Bandoeng benoemde Regent van Tjandjoer, R. Wira Nara Koesoema, door den wd. Resident der Preanger-Regentschappen geïnstalleerd. Wij zien hier den jeugdigen Regent met zijn bevallige gade.
Het Indische Leven - 1, 754
Wij brengen het eerste kiekje van het fraaie hotel, door de S.S. in vier maanden uit den grond gestampt. Thans zijn twee der vier congruente paviljoens gereed, terwijl aan het hoofdgebouw, bevattende de eetzaal en een daktuin-balzaal, nog druk wordt gearbeid. In Augustus a.s. [1921] zal de nieuwe caravanserai geheel voltooid zijn, doch reeds op drie dezer nam de eerste gast zijn intrek in het etablisement.
Het Indische Leven - 1-1, 2
[1919] […] Omtrent die muntbiljettenuitgifte schreef ik in het jongstverschenen Jaarverslag van de Javasche Bank het volgende:
De voorraad zilveren standpenningen bij de Javasche Bank is dan ook thans op een peil gedaald, dat de toekomst met eenige bezorgdheid doet ingaan. Het is de Javasche Bank niet mogelijk op eenige wijze dien voorraad aan te vullen. In Nederland kan de Nederlandsche Bank geen zilveren standpenningen missen; […] [daarom] heeft de Javasche Bank het zich tot plicht gerekend, in overleg met de Regeering te treden, teneinde […] een nieuw circulatie-middel dat in het betalingsverkeer de plaats kan innemen van de zilveren standpenningen. Daartoe dient men over te gaan tot de uitgifte van papieren geld in coupures van f 2.50 en f 1.- waaraan de hoedanigheid van wettig betaalmiddel wordt toegekend. […] De bepalingen van het Octrooi van de Javasche Bank laten niet toe, dat de circulatiebank bankbiljetten uitgeeft tot een lager bedrag dan f 5.-. […] Daarom is de Regeering overgegaan tot het bestellen van muntbiljetten van f 1.- en f 2.50. Deze biljetten zijn thans in Indië aangekomen en met in omloop brengen is een aanvang gemaakt
E.A. Zeilinga [President van de Javasche Bank 1912-1924].
Het Indische Leven - 1-1, II
[1919] Advertentie
Koninklijke Paketvaart Maatschappij (gevestigd te Amsterdam en Batavia) [...]
Geregeld stoomvaartdienst door den geheelen Nederlandsch Indischen Archipel.
De vloot, bestaande uit 92 schepen met een gezamenlijken bruto inhoud van ± 165000 tons, onderhoud bijna 50 geregelde lijnen, die ongeveer 300 havens in Nederlandsch-Indië onderling met Singapore, Penang en Timor-Dilly verbinden.
Wekelijksche sneldienst tusschen Java, Singapore en Belawan Deli middels de snelloopende en weelderig ingerichte passagiersschepen ‘Melchior Treub’ en ‘Rumphius’
Naar Australië: Tweemaandelijkschen dienst van Batavia naar Melbourne via Semarang, Soerabaja, Brisbane en Sydney, vice versa met den modern ingerichten stoomer ‘Houtman’ van 8000 tons waterverplaatsing.
Alleen eerste en tweede klasse passagiersinrichting, alle hutten midscheeps.
Geneesheer, Coiffeur, Hofmeester en Linnenjuffrouw aan boord.
Electrische wasscherij, Electrisch licht en waaiers in alle hutten.
Het Indische Leven - 1-9, 162
[1919] Ik wilde dezer dagen naar het theater gaan en eerlijk gezegd, vond ik f 3.30 plus f 0.66 belasting, dat is dus ongeveer f 4.- voor een parterre-plaats een beetje véél. Daarentegen was de galerij, naar het mij voorkwam, erg goedkoop. Ik wilde dus, ik was alleen, op de galerij gaan zitten.
“Dat kùn-je niet doen!” werd mij gezegd. “Dat staat niet voor iemand met een positie!”
Oók alweer een overblijfsel uit den ouden tijd, die geringschatting van de menschen-die-boven-zitten. Een overblijfsel uit de dagen toen hier in Indië alleen heel hóóge oomes woonden, en daarnaast erg kleine luyden.
Het Indische Leven - 1-11, 214-215
[1919] Snuffelend in oude kranten, kwam mij dezer dagen Het Nieuws van 18 Febr. 1916 in handen, waarin o.a. gezegd wordt, dat naar een R.K. Hospitaal, bediend door R.K. Ziekenzusters, door velen verlangd wordt.
Een oude pastoor wien ik dat [...] vertelde zij mij toen: ‘Maar dat verlangen is al zoo oud, zoo oud !! Ik herinner mij nog heel goed, hoe 15 jaar geleden in Semarang de tegenwoordige Chef van den B.G.D. mij vroeg: ‘Maar Pastoor, wanneer krijgen we hier in Indië nu ook eens Roomsche ziekenzusters?’ ‘Ja dokter’, zei ik, ‘dat kan nog een heelen tijd duren, want wie zal dat betalen?’ ‘Och, betalen, betalen’, antwoordde hij, ‘als de zusters maar komen, komt het geld ook wel!’
Welnu, de zusters zijn gekomen, het hospitaal is er ... maar slechts voor een gedeelte, want al hebben de particulieren veel gegeven en zoo getoond, dat hun verlangen werkelijk een verlangen is, de Regeering heeft, zoals uit het artikel van Zaterdag l.l. in het Nieuws duidelijk blijkt, zich tot nu toe nog niet verwaardigd, dat verlangen van velen te helpen voldoen. [...]
Uit het ruime oude Indische huis, dat thans 11 zusters herbergt, maar over een maand er 17 onderdak zal geven, (voor het heele hospitaal rekent men op 80 à 100 zusters) gaan wij tusschen het huis, waar de leerlingverpleegsters wonen – daar zijn er nu 5 – en het paviljoentje, dat voorlopig voor kinderen is ingericht, naar het administratie-gebouwtje, waar alle zaken van de inrichting samenkomen. [...]
[In de operatiekamers:] ‘En ziet U nu eens de operatietafels, [...] ’t Is het nieuwste op dit gebied.’ En met een lichte-voetbeweging rijst en daalt de tafel naar verkiezing, wordt hoofd- en voetstuk verlengd, verkort, naar boven, naar beneden gedrukt, dat ik in bewondering sta over zulk een technisch-fijn stuk werk. En zoo gebeurt mij dat telkens en telkens, als mij de irrigators getoond worden en de steriliseer-trommels en de wasch-inrichting en de inrichting der steriliseerkamers. [...] En het doet mij werkelijk genoegen te hooren, dat de doktoren uitstekend tevreden zijn en ook de zusters, en dat het operatie-gebouw ook in Holland geen kwaad figuur zou maken! ’t Is alles wel niet even fijn afgewerkt, maar ... dat kan moeilijk anders hier in Indië, waar de werkkrachten nog niet zoo goed geschoold zijn als in Europa.
Mij terugbrengend naar den uitgang, vertelt mij Moeder Alfonse nog, dat het Bestuur plannen heeft, om een flinke uitbreiding te ondernemen; een typhus-paviljoen; een 1ste en een 2de klasse paviljoen; een paviljoen voor kosteloos-verpleegden en de centrale keuken! En dan, schuchter: ‘Denkt U, dat de Regeering ons nu zal helpen, Mijnheer? De particulieren hebben al zooveel gedaan, zou de Regeering nu ook eens iets doen? Het is toch zoo hard, telkens menschen, die om opneming vragen, te moeten weigeren! En dan de armen!’ ...
Het Indische Leven - 1-18, 354-355
[Jakarta 10 – Ziekeninrichting]
Zondagmorgen j.l. [20 December 1919] had hier ter stede de officieele opening plaats van de Centrale Burgerlijke Ziekeninrichting te Salemba.
Het zeer groote gebouw is gelegen achter de nieuwe Stovia en zal voor verscheidene der talrijke gasten van den Directeur, Dr. A.A. Hulshoff, een verrassing zijn geweest. De meeste Batavianen wijken zelden of nooit af van de hoofdwegen; kennen de dicht bevolkte buurten niet, gelegen achter de groote wegen, waarlangs de trams rijden en het auto-verkeer plaats heeft. Zoo zullen slechts weinigen hunner den weg, of laten wij liever zeggen het breede voetpad, hebben ingeslagen, waaraan de nieuwe zieken-inrichting is gelegen.
Voor hen is de eerste blik op het fraaie, voor de stad onzer inwoning ongemeen groote gebouw zeer zeker een verrassing geweest!
Circa 200 belangstellenden hadden aan de invitatie van den Directeur, om de opening te willen bijwonen, gevolg gegeven. Wij merkten eenige Leden in den Raad van Nederlands-Indië op, zagen voorts eenige Directeuren van departementen van Algemeen Bestuur, verscheidene ambtenaren en ingenieurs, en last not least ongeveer alle Bataviasche geneesheeren.
De Hoofdinspecteur van den Burgerlijken Geneeskundigen Dienst verzocht den aanwezigen om de deskundige gidsen te willen volgen op een wandeling door de gebouwen en langs de uitgestrekte terreinen.
![]() |
![]() |
De hoofdingang | Een van de vele gangen in het gebouw. |
Laten wij vooraf opmerken dat de inrichting gezien mag worden en op iedereen een zeer goeden indruk moet maken. Wij zagen de nieuwste snufjes op het gebied van hygiène, terwijl overal de meest moderne, sanitaire uitvindingen zijn toegepast.
Onze weg voerde door de keukens en de goedangs voor dranken, levensmiddelen, medicijnen, verband- en verpleegings-artikelen, door de kantoren der administratie, de wachtkamers, verscheidene ziekenzalen voor vrouwen, mannen, kinderen en kraamvrouwen, en overal viel ons de practische bouworde, de zindelijkheid en de weldadig aandoende koelte op. De rondleidende medici lieten hun discipelen alles zien: wij gluurden inderdaad in alle hoekjes en gaatjes, en constateerden met voldoening dat Insulinde’s hoofdstad een model-ziekeninrichting rijker is geworden.
Aan het ietwat lugubere Stads-verband te Glodok willen wij thans niet eens meer denken. Dat was het verleden; de periode van schipperen en behelpen!
Het ziekenhuis zal binnenkort voor alle belangstellenden ter bezichtiging zijn; wij raden allen die gelegenheid hebben aan de inrichting eens te gaan bekijken.
Wij zijn in een beperkt bestek toch niet in staat minutieus alles wat wij zagen te beschrijven; ons doel is slechts een overzicht te geven van het door ons gebrachte bezoek. Onder het geleide van een welwillenden en deskundigen mentor als bijv. Dr. Hulshoff, is een dergelijke visite zeer interessant!
De uren, in de inrichting doorgebracht, hebben ons om verschillende redenen dankbaar gestemd, en hadden dus ook uit een paedagogisch oogpunt hun nut!
Wij wenschen den Directeur veel succes bij zijn zegenrijken, humanitairen arbeid!
Het Indische Leven - 1-19, 371
Woensdag 24 Dec. [1919] zal te Bandoeng de opening plaats hebben van het nieuwe gebouw der Theosophische Vereeniging.
Een enkele mededeeling omtrent de totstandkoming van het gebouw is hier wel op haar plaats.
De Theosofische loge, die tot nu toe hare bijeenkomsten in eene particuliere woning heeft gehouden, had zich bij de eerste uitgifte van gemeente-gronden van een terrein in de Djamboe-wijk verzekerd. Bij nader inzien bleek echter dit terrein wegens de afgelegen ligging minder goed aan het doel der vereeniging te beantwoorden, zoodat deze zich tot het gemeente-bestuur wendde met het verzoek om een ander terrein in ruil te willen geven, dat meer geschikt zou zijn voor de oprichting van een gebouw van de onderhavige soort. Hierbij werd er op gewezen, dat het op te richten gebouw eene lokaliteit zal bevatten, die voor lezingen, muziek-uitvoeringen, enz. zeer bruikbaar zal wezen. Aangezien in Bandoeng op het oogenblik nog gebrek aan goede gelegenheden voor dit doel bestaat, was de oprichting van het gebouw op een van uit het centrum gemakkelijk bereikbare plaats zeer gewenscht.
Door den Raad werd daarop een terrein aan de Banda-straat aangewezen, tegen terugname van den door de vereeniging gekochten gemeente-grond, die intusschen reeds voor den bouw van woonhuizen is gebruikt. De grootte van het thans gekochte terrein laat toe, dat in de nabijheid van het loge-gebouw door leden der vereeniging nog enkele woningen worden opgezet.
Dat het nieuwe gebouw, behalve voor het werk der vereeniging zelf, ook nog in ander opzicht nuttig bruikbaar is, wordt bewezen door het feit, dat de Bandoengsche Kunstkring vanaf 1 Januari a.s. er zijne verschillende bijeenkomsten zal houden. Binnenkort zal men dus in de gelegenheid zijn, in het loge-gebouw kamermuziek-uitvoeringen of lezingen bij te wonen, dan wel teeken-, tooneel- of dans-cursussen te volgen.
Het Indische Leven - 1-20, XXVIII
Feestzaal Planten en Dierentuin ontworpen door F. Ghijsels.
[Vergelijk met detail stadskaart Gemeente Batavia opgenomen in wandeling Jakarta 11]
Het Indische Leven - 1-26, 512
[Bogor 1 – Koningin Wilhelmina]
De “Koningin Wilhelmina-Kerk” te Buitenzorg. Foto van de perspectief-teekening der kerk, vervaardigd door den Architect W. van Blitterswijk en waarvan Harer Majesteit de Koningin een exemplaar zal en Mevrouw Van Limburg Stirum een is aangeboden.
Het Indische Leven - 1-30, 594-595
[1920] In de volgende week staat in de Krokodillenstad iets bijzonders te gebeuren, iets, dat niet zomaar elken dag voorkomt in het Indische leven: daar wordt n.l. de gansche inventaris van een schouwburg publiek verkocht en het gebouw kort daarna geslecht. En misschien zal de naam ‘Komedieplein’ het nageslacht alleen nog maar herinneren, dat in die buurt eens een kunsttempel stond….[…]
Ja, het oude gebouw was een stuk geschiedenis van Indië’s eerste handelsstad gematerialiseerd. Een heel vroolijk stuk geschiedenis meerendeels. Op die Soerabajasche planken heeft eenmaal zelfs een Mina Kruseman gedebuteerd. […]
De schouwburg der krokodillenstad is eerder oud en bouwvallig geworden dan noodig was. Immers hij is gebouwd in 1832 (die te Batavia in 1811 en die te Semarang in 1835), maar hij is bijna doorloopend verwaarloosd. Degene die zoodra hij als administrateur daarvan werd aangesteld getracht heeft het oude cavalje nog een inrichting te maken, die aan dragelijke eischen voldoet, is geweest de heer J. van Wijk, eertijds tooneelmeester bij het Indisch gezelschap van Louis Bouwmeester Sr.
Het Indische Leven - 1-31, 612
[1920] De nieuwe onderofficiers-sociëteit zal dezer dagen feestelijk worden geopend.
Het Indische Leven - 1-31, 613
[1920] In onze serie “Nieuwe Gebouwen” brengen wij ditmaal een foto van het oude gebouw van Aneta, zooals alle Batavianen dat kennen te Pasar Baroe Zuid, tegenover den Schouwburg en een schetsteekening van het nieuwe Aneta-building, waarvan dezer dagen de eerste steen zal worden gelegd. Met den bouw is belast het Bouwkundig-Bureau Reyerse & De Vries. De antenne-mast op den toren zal worden geconstrueerd in Eiffeltoren-vorm, de top van den mast zal circa dertig Meter boven den grond komen.
Het nieuwe gebouw, het eerste ‘journalistieke huis’ in Indië – zou Aneta: Altijd Nummer Eén trots Alles heeten, wanneer het niet een dergelijk plan had uitgebroed? – zal de buurt Pasar Baroe uitermate verfraaien en moet in September a.s. worden opgeleverd.
Het Indische Leven - 1-32, V
[Jakarta 2 – Dinger]
[Jakarta 5 – Escompto]
Het Indische Leven - 1-33, 654
[Jakarta 2 – Batavia–Noord]
[Jakarta 2 – Station]
![]() |
![]() |
Station Batavia-Noord (voormalige N.I.S.M.-station) omstreeks 1920 | Station Batavia-Zuid (voormalige B.O.S.-station) omstreeks 1920 |
Het Indische Leven - 1-37, 736
Hieronder geven wij een afbeelding van het gebouw de Winkelvereeniging Eigen Hulp, zooals de bewoners van Batavia het hebben gekend van af 1890, terwijl daarbeneden de teekening prijkt van de building, zooals die er zal uit
Zien, na de verbouwing, waarmede kort geleden een aanvang werd gemaakt.
Het ontwerp van het nieuwe gebouw is vervaardigd door het Architecten-bureau Schoemaker te Bandoeng, terwijl het werk wordt uitgevoerd door de Heer Kollewijn alhier.
Het gebouw zal in enkele details afwijken van van de teekening. Inplaats van boogvormige spiegelruiten komen er gewone vierkante spiegelramen in, terwijl ook de vorm van de zij-torens eenigszins anders zal zijn.
Ouden van dagen zullen zich nog herinneren, dat op deze plek vroeger het Marine-hotel stond.
Het Indische Leven - 1-38, 758-759
[Jakarta 6 – Pasar Baroe Zuid]
Indië is in meer dan één opzicht een belangwekkend land! Onder meer op het gebied van zoogenaamde politieberichten. Welke slechts een zeer klein onderdeel vormen van de reeks dagelijksche stadsberichten in een dagblad, en toch meer aandacht verdienen dan die, welke er gewoonlijk aan wordt besteed. Aangezien zij o.a. vaak duidelijk en klaar de psyche der bevolking weergeven.[…]
Laat ons beginnen met een heel eenvoudig bericht.
‘Op den weg Passar Baroe Zuid vond de Politie een inlander, die in ziekelijken en uitgeputten staat verkeerde. De man werd naar de Centrale Burgerlijke Ziekeninrichting vervoerd.’
Voor hen, die de strekking van het sobere bericht niet inzien, de mededeeling, dat de zieke, uitgeputte inlander op het punt stond om van honger om te komen. Althans: van de drie inlanders, die hier ter stede dagelijks op den openbaren weg ziek en uitgeput worden aangetroffen, zijn er twee den hongerdood nabij!
Welnu, stelt U eens voor dat volgens berichten in de Nieuwe Rotterdamsche Courant per dag drie inwoners in de Hoogstraat of op de Blaak werden gevonden door de politie […] bijna stervende van honger. Den eersten dag reeds zou er paniek ontstaan in heel Rotterdam. Er is daar nog nooit iemand ‘starvation’ nabij geweest, zelfs niet gedurende den barsten winter.
In Holland sterft niemand van honger; de armsten der armsten kunnen er altijd nog wel iets krijgen om te eten of zich te verwarmen. Te Batavia is het iets heel gewoons, en onze politie heeft het drukker met het vinden en transporteeren van hen, die langs den weg sterven, dan het waken voor de veiligheid der burgerij.
En reeds zes maanden lang ziet de Regeering dit aan. Maar misschien is er wel eens iemand, die ‘Stakkerd!’ zegt, en vervolgens bij Versteeg een plombière gaat lepelen!
Het Indische Leven - 1-44, 876-877
[1920] Er is te Batavia een weg, de Radhen Saleh-laan, die eerst betrekkelijk kort geleden werd aangelegd, – ik meen zoo iets van 15 jaar geleden, – en die nu reeds véél te smal blijkt te zijn. De weg werd nog gemaakt in de periode dat er geen gemeenteraden waren, door de B.O.W., en dùs ligt de as van de brug, welke zich in dien weg bevindt, scheef op de as van de weg. Dat is nu eenmaal B.O.W.-gebruik.
Waarmede ik geenszins wil zeggen, dat er, wanneer de weg door de Gemeente ware aangelegd, beter werk zou zijn geleverd. Volstrekt niet! Als er, op het oogenblik dat de weg moest worden bebouwd, reeds gemeenten geweest waren, was de weg er vermoedelijk nòg niet!
Enfin, de weg is er wel, maar hij is erg smal, en bij de scheve brug maakt hij een rare draai. De brug zal dus worden verbreed; een werk waarmede wellicht f 15 à f 20.000 gemoeid zal zijn (Tusschen ( ) de vroegere Hollanders deden dat toch wel een beetje beter! Aan een verbreeden van Menteng, of Salemba denkt nog geen mensch!). Evenwel, wij leven thans in een anderen tijd, in den tijd der ‘proefnemingen’. Die weg is blijkbaar ook een ‘proef’ geweest, en nu deze is gelukt, zal er een definitieve brug worden gebouwd. Door de Gemeente, dat wil zeggen: het geld zal worden gevonden uit de bijdragen van alle ingezetenen.
Wat is nu echter het ongeachte gevolg van die verbetering van de brug? Ziet hier: de eigenaar van een perceel in de bedoelde laan wilde eenigen tijd geleden zijn huis verkoopen, en vroeg er f 38.000 voor.
Een zéér goede prijs, tusschen ons gezegd. Thans echter, nu hij ziet dat er werkelijk iets van komt, van de verbreeding, vraagt hij direct f 12.000 méér voor zijn perceel. Onder de 50 mille staat hij het nu niet af; omdat de Raden Saleh-laan nu zoo veel meer zal gaan beteekenen als verkeersweg ...!
Gerekend naar dien maatstaf, is het gezamelijke huisbezit aan bedoelde laan zeker met een half millioen vooruitgegaan – dat wil zeggen: moeten de bewoners ervan minstens f 50.000 per jaar méér aan huur voor hunne woningen betalen – alleen doordat de Gemeente die brug verbreedt ...! Als er ooit sprake is geweest van een productieve uitgave, – niet voor de Gemeente, maar voor de huis-eigenaren in de R.S.-laan, – dan kan zeker daartoe worden gerekend het bedrag van 20 mille, dat voor die brug wordt uitgegeven.
Alleen: is het niet een béétje onbillijk dat àl het voordeel bij die huisjes-melkers terecht komt, terwijl alle andere gemeentenaren aan de kosten moeten bijdragen? [....] Jacob Heesbeen.
Het Indische Leven - 1-44, 878
[Juni 1920] Op het terrein van de Bat. Vincentius-vereeniging te Kramat is de eerste steen gelegd voor eene nieuwe Kath. Kerk door den Pro-vicaris van Batavia den H. Eerw. Heer A. Th. Van Hoof, in tegenwoordigheid van het Kerkbestuur der Bat. Vincentius-vereeniging en de architecten en aannemers van dezen bouw.
Het Indische Leven - 1-45, 883
[1920] Pantjoran, voorheen het “Oude Delft” der Bataviasche benedenstad.
Het Indische Leven - 1-45, 884-885
[Bandung 3 – Pensioen]
[Jakarta 10 – Pensioenfondsen]
[Juni 1920] Ik bedoel de kwestie der weduwen-pensioenen.
Volgens het tamelijk ingewikkelde systeem van berekening dier pensioenen – waarvan ik het niet waag om te beweren dat ik er van op de hoogte zou zijn – ontvangt de weduwe van een landsdienaar een pensioen, ten bedrage van een zeker percentage van het laatste door haren echtgenoot genoten salaris, met een maximum van f 160 per maand.
Alleen over de groote onbillijkheid, gelegen in deze laatste bepaling, zouden reeds pagina’s te schrijven zijn.
De overleden ambtenaar met f 1000 per maand heeft gestort in het weduwen- en weezenfonds naar rato van dat inkomen. Ik meen dat het 7 pCt is. Zijne weduwe “geniet” daarvoor dan een pensioen van f 160.- Een ander ambtenaar stort 7 pCt over f 1500.- per maand; zijne weduwe krijgt, bij die veel hoogere storting toch óók slechts f 160.- per maand. Ik zou de levensverzekering-maatschappij wel eens willen zien, die het zou wagen om dergelijke condities te stellen! [...]
Dit echter voor het oogenblik daargelaten: Wat beteekent, vooral in deze dagen, een pensioen van f 160.- per maand? Zelfs al rekent men den duurtetoeslag ad 10 pCt er bij! Wat is tegenwoordig f 176.- per maand?
En hoevelen ontvangen zelfs dat luttele bedrag niet!
Waarlijk, de man wien in de-n-Oost zijne vrouw ontvalt, zijne trouwe levensgezellin, zijn moreelen steun, de deelgenoote van zijn vreugde, de helpster bij zijn werk, hij lijdt een vreeselijk, een onherstelbaar verlies. Maar wat beteekent dit, vergeleken bij den verschrikkelijke slag die eene vrouw treft, wanneer zij haren echtgenoot verliest? Zij derft niet alleen den man met wien zij de gelukkige jaren van haar leven heeft doorgebracht, haar ontvalt letterlijk alles. Het milieu waarin zij gewoon was te leven, de kringen waarin zij zich bewoog, zij kan er niet in blijven verkeren.
Zij is in den waren zin des woords déclasée! Zij daalt, absoluut buiten haar schuld, een onberekenbaar groot aantal sporten op den maatschappelijken ladder.
Met de fooi, welke zij maandelijks van de Regeering ontvangt, kan zij hoogstens eene behoorlijke woning huren, waar zij dan kamers kan verhuren, of “eten buitens huis” kan leveren ... Zij, die tot dusver in een staat van welgesteldheid heeft geleefd, als vrouw van een goed bezoldigd ambtenaar ....
Maar hoevelen of hoe weinigen van die weduwen, vooral van de ouderen, verstaan het om zich een dergelijk leven in te richten! En dan, in hoeveel gevallen wordt het maximum niet bereikt!.
Mij kwam dezer dagen de geschiedenis ter oore van eene weduwe, wier echtgenoot, een jong bestuursambtenaar, een paar jaren geleden vermoord werd ergens op Sumatra; en die thans, voor zich zelf en hare twee kinderen maandelijks de kapitale som van f 145 toucheert ...! Wat kan eene vrouw, in het bijzonder in deze tijden, uitrichten met een dergelijk gering bedrag! Hoe kan zij, met twee kinderen ten haren laste, op eene behoorlijke wijze in haar levensonderhoud voorzien? [...] Jacob Heesbeen.
Het Indische Leven - 1-48, 952
Op den derden Juli [1920] is in tegenwoordigheid van bijna alle hoogwaardigheids-bekleders in Nederlands Indië de eerste Indische Hoogeschool te Bandoeng door den Gouverneur-Generaal geopend.
“De eerste stap naar een toekomst, waarin de kinderen des lands, in eigen land opgeleid, in aanmerking komen, niet alleen voor de ondergeschikte, lager bezoldigde betrekkingen, maar waar zij, evenals de soldaten van Napoleon, die den maarschalks-staf in hun ransel droegen, de hoogste sporten van de ladder in hun vaderland zullen kunnen beklimmen”, zooals de Ingenieur Van Sandick, de gedelegeerde van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, het uitdrukte.
Gedachtig aan de woorden van den Gouverneur-Generaal, die aan het slot van zijn rede in den Volksraad zeide:
“Indië heeft behoefte aan frissche, blijmoedige werkers, hier is geen verontschuldiging voor de moeheid, elders wellicht verklaarbaar. Het is opbouwende arbeid, die om vervulling vraagt, arbeid zoo aantrekkelijk, dat het een vreugde moet zijn zich daaraan te geven. Immuun tegen de besmetting van gedruktheid, pakke, wie in dit veelgezegend land arbeidt, aan met het optimisme en het vertrouwen in eigen kunnen, dat onmisbaar is om welslagen te verzekeren,” huldigde de Hollandsche ingenieur den voorbereidende arbeid van Professor Klopper, den rector magnificus van het nieuwe Instituut voor Hoger onderwijs.
In ongelooofelijk korten tijd zijn de gebouwen waar de eerste Indische ingenieurs zullen worden opgeleid, uit den grond verrezen. Op de uitgestrekte vlakten ten noorden van Bandoeng, een jaar geleden nog een eindelooze rij van sawahs, waar de tani zijn padi plantte en oogstte, verrijst nu het gebouwen-complex der Technische Hoogeschool, waarvan de aula geheel gereed is, en andere gedeelten nog in aanbouw zijn.
Ook hier zal worden gezaaid. Moge de oogst rijk en overvloedig zijn.
Als een reusachtige ‘Balei’ in de Padangsche Bovenlanden, met de gebogen gevel lijn en de oploopende geveleinden, steekt het hoofdgebouw der alma mater af tegen den bergachtigen achtergrond, zooals een der hiernevens geplaatste foto’s duidelijk doet zien.
![]() |
![]() |
Op den openings-dag hebben velen te Bandoeng het woord gevoerd, particulieren zoowel als de hoogste dienaren van den Staat. Maar uit aller speeches sprak de groote voldoening over hetgeen tot stand is gebracht, en een vast vertrouwen in de toekomst der jonge inrichting.
Indië heeft behoefte aan technische krachten, zoowel Java als de Buitenbezittingen en Indië stelt zooals Ingenieur Van Sandick zoo bijzonder juist omlijnde, heel andere eischen aan zijn technici dan Holland. In dit bergland van drie dimensiën, wordt het water als vriend beschouwd voor de bevloeiing van den akker, terwijl in Holland de gezworen erf-vijand is van den bewoner en men het weg maalt uit den polder.
Voor den waren ingenieur, voor hem die zijn vak lief heeft, is het een bron van trots en een grond van dankbaarheid, te behooren tot den staf, die leiding geeft in den strijd tegen krachten, die de ontwikkeling van eenig bedrijf in den weg staan. Tot zulke Ingenieurs wil deze Hoogeschool hare studenten vormen.
Ten slotte werd door den Gouverneur Generaal overgegaan tot het openen der Technische Hoogeschool, hetgeen Z. Ex. deed onder het uitspreken der volgende woorden:
“De stichting van deze Hoogeschool is een goede daad geweest van Nederlanders, dubbel te waardeeren, omdat zij ons ten voetspoor kan dienen op een door ons nog te zeldzaam betreden pad.
Aan Indië’s jongelingschap nu, om deze zalen te doen leven, te toonen dat in haar zijn de innerlijke kracht en het doorzettings-vermogen, vereischt om, geleid door haar hoogleeraren den thans geopenden nieuwen levensweg zoo te begaan, dat zij den Indischen ingenieur een naam verwerve van gelijken klank als zijn Nederlandschen vakgenoot in binnen en buitenland.
Gloeie in wie deze Hoogeschool verlaat naast liefde voor zijn vak, liefde voor Indië, het land dat hem een onafzienbaar arbeidsveld biedt.
Terwijl ik aan Directeuren, Curatoren en Hoogleeraren de gelukwenschen van den minister van Koloniën breng, open ik de Technische Hoogeschool”.
Ten bewijze der opening werd een, door de firma Hulswit & Fermont in fraaien stijl uitgevoerde, oorkonde geteekend.
Indië heeft dus zijn Hoogeschool.
Moge zij Indië tot zegen strekken, moge Indië haar waarderen.
Het Indische Leven - 2-3, 60
De Firma G. Kolff & Co. te Weltevreden heeft eenige series prent-briefkaarten uitgegeven, en zond ons de ansichten ter kennismaking toe.
Sommigen der kaarten zijn inderdaad fraai en wij denken hier aan de landschappen, doch ook die andere zullen in Holland graag ontvangen, en met belangstelling bezichtigd worden.
De verschillende series zijn in nette boekjes, geperforceerd, vereenigd en behoeven bij gebruik dus slechts te worden uitgescheurd.
Aardige kaarten voor lieve nichtjes in het oude land!
Het Indische Leven - 2-6, 114
Gemeentelijke Ambachtsschool.
Bandoeng, waar de eerste inrichting voor Hooger onderwijs in Indië verrees, heeft ook getoond het belang in te zien van het allerlaagste technisch onderwijs. Het is voornamelijk aan Burgemeester Coops te danken dat daar een school tot stand kwam die zich uitsluitend de vorming van degelijke inlandsche toekangs ten doel stelt.
Toen eenmaal de wenschelijkheid van een dergelijke vakschool in een vergadering van belanghebbenden, belangstellenden en deskundigen op onderwijsgebied was vastgesteld, benoemde de Gemeenteraad een Commissie ten einde concrete voorstellen te doen. Deze commissie, bestaande uit de Heeren V. van der Ley, als voorzitter, V. van Schaik, Chef van de werkplaatsen der S.S. te Bandoeng, Fischer, bouwkundige, Heetjans, Dir. van Gemeentewerken en van Dijck als secretaris bezocht o.a. de Gouvernements Ambachtsschool voor inlanders te Keboemen.
Het kwam haar niet gewenscht voor, het daar gevolgde systeem (men zag daar o.a. algebraïsche vormen met wortelteekens op een bord staan) zonder ingrijpende veranderingen over te nemen. Beperking van de theorie tot het allernoodzakelijkste en de volle nadruk op het practisch werken werden als eerste en voornaamste beginsel voorop gesteld. Een uitvoerig rapport met toelichtingen, een uitgewerkt plan met begrooting voor den bouw eener school, een ontwerp reglement en leerplan met lesverdeeling werden den Gemeenteraad met bekwamen spoed aangeboden.
De Gemeenteraad keurde alles, met eenige geringe wijzigingen of aanvullingen, goed, en gaf daarmede een duidelijk bewijs van de groote waarde, die hij aan het ambachts-onderwijs hechtte niet alleen, maar ook van de onbekrompen wijze, waarop hij dat onderwijs wenschte te bevorderen. De uitvoering dier plannen ondervond door de ongunstige tijdsomstandigheden ernstige vertraging. Ondanks die bezwaren is men, dank zij de voortvarendheid van den Directeur van het Bouwbedrijf, den heer Slors en diens staf, zoover gekomen dat men de school op 1 September [1920] feestelijk kon openen.
Onze foto is een opname van den Heer Van Oudgaarden, die meer direct met den bouw van de school was belast. In het midden van de middelste deuropening ziet men den Heer den Directeur der School, den heer Wiersma, vroeger leeraar aan de Gemeentelijke Ambachtsschool te Delft.
Voorloopig is men begonnen met een afdeeling voor het timmeren en een voor het metselen. Het volgend jaar hoopt men gereed te zijn met de afdeeling voor metaalbewerking, waarbij een complete installatie voor autogeen lasschen zal worden gevoegd.
Wenscht men aan den eenen kant geen teekenaars en bureau-klerken te kweeken, en bepaalt men zich tot de vorming van handwerkslieden in den waren zin van het woord, aan den anderen kant wil men het z.g. ‘prutsen’ tegengaan, het geknoei met slechte en ondoelmatige gereedschappen, waardoor de Indische toekang, gisteren misschien nog sado-koetsier of kebon, zich van den Europeeschen vakman onderscheidt. Men wil daarom de leerlingen met de meest moderne gereedschappen en hulpmiddelen vertrouwd maken. Men wil een goed timmerman, metselaar, smid of bankwerker afleveren.
Als de directeur en zijn helpers dit programma weten uit te voeren en uitsluitend dat doel voor oogen houden, zullen zij aan de beste verwachtingen voldoen. Moge deze school een voorbeeld worden ter navolging, Indië schreeuwt als het ware om skilled labor, zonder hetwelk aan een industrialiseering dezer landen niet te denken valt.
Bandoeng, dat hier als Gemeente het initiatief nam, wenschen wij geluk met het tot stand komen dezer school, die aan de inlandsche bevolking een nieuwe gelegenheid opent om zich te ontwikkelen.
Het Indische Leven - 2-7, 130
[Jakarta 4 – Reynier de Klerk]
Zaterdag 1 Augustus j.l. [1925] bracht Zijne Excellentie de Gouverneur-Generaal [Fock], vergezeld van adjudanten en dames, een bezoek aan het Landsarchief aan Molenvliet alhier, dat momenteel ondergebracht is in het gebouw hetwelk vroeger geoccupeerd werd door het Mijnwezen.
Dit oude Gouverneur-Generaals-verblijf, waarschijnlijk door den lateren G.G. De Klerk (1777 – 1780) reeds in 1755 gebouwd, heeft veel mooi oud snijwerk o.a. boven de deuren.
Het Indische Leven - 2-7, 130-131, 132
[1920] We onderscheiden dus de toko merah welk gebouw is aangekocht door de Indische Bank en dat geheel in den ouden staat wordt teruggebracht en het perceel der Firma Tels & Co. – aangekocht door de International Banking Corporation – dat gedeeltelijk wordt gerestaureerd. Beide herstellingen hebben plaats onder leiding van den Heer Van Hoytema, den bekenden ingenieur voor ’s Lands gebouwen, die o.a. tezamen met den Heer Jansz ook ‘Oud Batavia’ in den Planten- en Dierentuin hier ter stede bouwde. […]
Dit patricische pand, oorspronkelijk twee woningen vormende, werd gebouwd ongeveer in het jaar 1740. Zooals reeds gezegd, werd het o.a. bewoond door den Gouverneur Generaal Van Imhoff, hoewel een onzer bronnen ook Pieter Both noemt. Vast staat dat dat het later door aankoop in het bezit kwam van de weduwe van Gouverneur Generaal De Klerk, terwijl het daarna dienst deed als Heerenlogement.[…]
Het huis is geheel gebouwd volgens voorbeeld van de ouderwetsche huizen aan Heeren- of Keizersgracht te Amsterdam.[…]
Het streven van de Indische bank om de twee ineenloopende panden in den ouden staat terug te brengen – indien de Gemeente het toestaat, zal ook de affreuze buitenkast welke thans den voorgevel aan het oog onttrekt, worden weggenomen – kan dus niet genoeg worden geloofd.
![]() Het Indische Leven - 2-49, 976 |
![]() |
Het Indische Leven - 2-8, 144-145
Het pand der Firma Tels. In de eerste plaats springt in het oog, dat hier de voorgevel ongerept bewaard is gebleven; de muur is opgemetseld van rood geschilderde baksteenen, zooals duidelijk zichtbaar is op plaatsen, waar het pleisterwerk heeft losgelaten. We vestigen de aandacht op de origineele, groen en violet gekleurde ruiten in de groote schuiframen. […]
Twintig jaren geleden schreef de Heer Bosboom:
‘Intusschen, heel lang zal het niet meer duren of ook deze overblijfselen van vroegere grootheid zullen verloren gaan. Evenzeer als de fraaie meubels onzer voorouders naar de woningen der Arabieren, de grafsteenen naar de pakhuizen en de tegeltjes naar de straatgoten verhuisden, evenzeer zullen die monumenten van een vorig geslacht, die stukken geschiedenis in steen, onder den moker des sloopers verdwijnen.
Daaraan zal wel niets te veranderen zijn; hoewel de wensch mij toch uit de pen moet, dat zich eens een Hollandsche of Indische Gallieri moge ontpoppen, die zich ten doel stelt, al is ’t ook maar één dier woningen van iedere soort, voor zooveel noodig te doen restaureeren, haar te meubelen en te doen onderhouden.
Alle gegevens zijn daarvoor nu nog aanwezig, over een tien- à twintigtal jaren zal dat wellicht al niet meer het geval zijn. Indien de thans in de kamers en portalen opgestapelde zakken rijst en koffie worden weggedragen, indien muren en zolderingen ontdaan worden van de laag stof en spinrag, waarmede ze thans bedekt zijn, indien de allerwegen verscholen tegeltjes en het op menige plaats aangebrachte verguldsel wêer aan het licht wordt gebracht zal men thans nog een volmaakt beeld van een aanzienlijke woning uit het midden der 18de eeuw kunnen scheppen, terwijl in de Arabische wijk kust en keur van passende meubelen te vinden is. […]’
Tot zoover de verzuchting.
De wensch is vervuld!
De Indische Gallieri is opgestaan en heet Indische Bank.
De Directie van het nieuwe geld-instituut heeft aanspraak op de dankbaarheid van allen, die gaarne eens vertoeven in het verleden, die eerbied koesteren voor hetgeen het voorgeslacht wrocht.
En hier herdenken wij ook de International Banking Corporation, die mede bijdraagt tot het doen herleven van het oude.
De arbeid van den ontwerper, den Heer Van Hoytema – de Heer Jansz, de uitvoerder, verdient eveneens bizondere vermelding – is even belangwekkend als moeilijk.
Maar – en hiervan zijn wij zeker – het einde zal het werk kronen!
Want Regeering, Gemeente en particulieren kunnen niet nalaten om hunne volle medewerking te verleenen. Dit streven is eenig in de geschiedenis van Indië.
Het Indische Leven - 2-11, 210
Bijschrift bij de foto: Eerste steen-legging van het nieuwe kantoor-gebouw met goedangs van L.E. Tels en Co’s Handel Mij. te Semarang.
De eerste steen van het complex, hetwelk wordt gebouwd naar een ontwerp van het Architecten- en Ingenieurs-bureau C.P. Schoemaker en Associëtie, werd gelegd door Hélène Marie Hoedemaker, het dochtertje van den Heer K. Hoedemaker agent der firma Tels te Soerabaia.
Het Indische Leven - 2-14, 255
[1920]
![]() |
![]() |
De Directie der Ned. Ind. Escompto Maatschappij bestelde bij de N.V. Autohandel “Buick” een autobus, bestemd voor het thuis afhalen en na kantoortijd terugbrengen van het personeel der bank. De foto doet zien, dat de Rijtuigmaatschappij Van Ysendijk op het chassis een keurige carosserie bouwde. |
Maar de Escompto bestelde reeds een tweede, nog fraaiere en practischer autobus. De Sight-Seeing-car voor 30 personen, een Dennis geleverd door de Fikkert Motor Co. hier ter stede. Ook van dit gevaarte geven wij een kiek. Wij wenschen de Bank-directie en den leveranciers geluk met de automobielen. |
Het Indische Leven - 2-14, 266-267
Lange jaren geleden werd zekere Fientje de Feniks vermoord gevonden. De Politie deed geruimen tijd – vaak op de zonderlingste manier – nasporingen; ten slotte werden de Europeaan Brinkman en de inlander Mardjoeki als de daders aangewezen. Rechtsgang werd tegen hen verleend, het geding duurde verscheidene weken, beide moesten op vrije voeten worden gesteld. Het werd nooit bekend wie het misdrijf pleegde.
Het Indische Leven - 2-15, 296
Een interieur van het hoofdgebouw der Technische Hoogeschool te Bandoeng.→
De opname werd voornamelijk gedaan om de interessante kap-constructie te doen uitkomen.
Het Indische Leven - 2-23, 458-459
[1921] Om met de deur in huis te vallen: is U ook zoo dol op ‘Indische’ kinderen?
U weet natuurlijk wat “Indische” kinderen zijn. Het zijn niet de hier geboren kinderen, die vaak allerliefst zijn; met de uitdrukking “Indische” kinderen zijn ook niet bedoeld uit Holland hierheen gebrachte meisjes en knapen, want onder hen heb ik vele vriendinnen en vrienden..
Neen: “Indische” kinderen zijn de wichten – in deze kolonie geboren of hier te lande aangevoerd – die schreeuwend, krijschend, gillend, blerrend door het leven gaan als echte kribbebijters; die bij voorkeur jengelend op den grond liggen zonder zich te storen aan liefhebbende moeders of wanhopige baboes; die zich zelven, hun ouders, den bedienden en alle omwonenden binnen een cirkel met een middellijn van een paal tot last zijn; onhandelbare wichten dus, die voortdurend een rammeling verdienen en er nooit een krijgen.
Dat zijn “Indische” kinderen. Heusch, hier ziet U een wel-gelijkend portret van de rakkers!
Voor deze engelen organiseert het Bestuur van den Planten- en Dierentuin elken Zaterdag in den vooravond een bioscope-voorstelling. Geen enkel wel-denkend mensch begrijpt waarom. En de ijverige, sympathieke zoöloog-Secretaris weet het thans waarschijnlijk ook niet meer!
Maar dat de Heer Noordhoek Hegt mijn meening is toegedaan, staat vast. Hij is tegenwoordig ‘a wiser but sadder man’. Daarom drukt hij in het programma der onderhavige voorstellingen telkenmale dit dwangschrift af:
Waarschuwing.
Het Bestuur deelt den kinderen hierbij mede, dat het de suppoosten van strenge instructies heeft voorzien, ten aanzien van belhamels, die de goede orde verstoren door het maken van een helsch kabaal gedurende de voorstellingen, waardoor het genot van de goedgezinden vergald wordt. Indien zij op heeter daad worden betrapt, zullen zij onherroepelijk verwijderd worden, en voor minstens drie maanden de Tuinfeesten niet meer mogen bezoeken
Men is dus gewaarschuwd!!
De Secretaris.
Tot zoover het standje aan de “lieve kleinen” – “Indische” kinderen Mevrouw! – die de vooravond-voorstelling bezoeken.
Maar het Noodlot wil, dat de lieverds ook de naävond-voorstellingen onveilig plegen te maken. Voor dat geval luidt de reprimande nog strenger. Hier is ze:
Waarschuwing.
Het Bestuur heeft eens en voor altijd besloten een eind te maken aan het kwajongensgedoe gedurende de na-avond voorstellingen en heeft de suppoosten van instructies voorzien.
Indien deze jongelieden, die iedere voorstelling verpesten, door hunne luidruchtigheid, meefluiten met de uitstekende pianobegeleiding, en daardoor het genoegen van duizenden welgezinde leden en bezoekers vergallen, zich niet weten te gedragen, zullen zij uit de zaal verwijderd worden, en zal zoo nodig hun lidmaatschap worden ingetrokken. Onze Vereeniging wenscht een dergelijke Janboel niet te dulden.
Het Bestuur doet een beroep op zijne leden om deze levenmakers, in hunne omgeving gezeten, te signaleren, waarvoor het hun zeer erkentelijk zal zijn. Zij werken daartoe tegelijk mede, om onze Vereeniging in het oog van de buitenwereld den goeden naam te verzekeren, waarop zij recht heeft, n.l. ‘Een model Vereeniging van gezellig verkeer’.
Wij roepen Uw aller medewerking in !!
Het Bestuur.
Tot zoover het tweede ernstige woord. De vooravond-dotjes worden bedreigd door den Secretaris ‘sen diri’; in den na-avond zou de Heer Noordhoek Hegt het te volhandig krijgen, daarom grijpt dan, gelijk de lezer ziet, het Bestuur ‘au grand complet’ in.
Wie een studie wil maken van “Indische” kinderen – ik raad het een ieder af! – wende zich tot den Secretaris van den Planten- en Dierentuin, en koope een deugdelijke zweep met een eindje koperdraad in den slag.
Het Indische Leven 2-28, 552
26 Februari 1921
Het Indische Leven - 2-28, 558-559
[1921] [...] een jaarbeurs is een beurs, een markt zoo men wil, waarop wordt uitgestald alles wat het land, waarin de jaarbeurs wordt gehouden, produceert, fabriceert en kan exporteeren. Ziedaar het karakter eener jaarbeurs in a nutshell! Op deze expositie, welker organisators zeer spaarzaam moeten zijn met vermakelijkheden en spellen, stroomen handelaren en fabrikanten, meerendeels afkomstig uit den vreemde, samen om orders te plaatsen, de laatste verbeteringen van verschillende fabrikaten met eigen oogen te zien, te leeren van concurrenten en de prijzen te vergelijken met die van andere exporteerende landen.
Een jaarbeurs is dus in de voornaamste plaats beurs, een plaats waar bestellingen worden opgegeven en aangenomen, en eerst in de tweede plaats tentoonstelling. En zeer zeker nooit een expositie van fabrikanten uit andere landen, of uitsluitend van artikelen, hier te lande vervaardigd uit geïmporteerd materiaal.
Ik stel de vraag of de Jaarbeurs te Bandoeng aan de door mij opgesomde vereischten voldeed. En het antwoord luidt, moet luiden: neen, in geenen deele!
Wat was de Bandoengsche Jaarbeurs dan wel? Het antwoord kan kort zijn, een overzichtelijke tentoonstelling van een deel der verschillende artikelen, welke in deze kolonie worden geïmporteerd.
Zij kon niets anders zijn, zelfs al ware zij niet gevestigd in het kleine Bandoeng, doch in het belangrijker Batavia of te Soerabaia met het groote achterland, aangezien wij hier geen industrie, geen fabrieks-nijverheid kennen, en in hoofdzaak slechts producten worden uitgevoerd.
Over de inlandsche nijverheid, welke geen enkele Commissie in den loop der jaren uit het moeras kon halen, kunnen wij gevoeglijk zwijgen. Zoodat op een Indische Jaarbeurs uitsluitend zouden moeten worden geëxposeerd; djagoeng-koekjes, roode vischjes, wat koperen potjes en aardewerk, een partij Tangerangsche hoeden, eenige voorwerpen van bewerkt leder en in de gevangenissen vervaardigde artikelen. Voorts suiker, rubber, tabak en klapperolie, alléén om de collectie uit te breiden , want op een jaarbeurs hooren ook producten niet thuis. Op de Nederlandsche jaarbeurs zien wij toch ook geen tarwe, haver, boekweit en gerst!
Wat blijft er van de ‘fair’ te Bandoeng over, indien wij de geïmporteerde, dus in andere landen vervaardigde, fabrikaten weg denken? Immers niets!
Waarmede het vonnis is geveld. De installaties voor thee-fabrieken, de suiker-molens en de kookpannen, de rubber-persen, de sanitaire artikelen, enz. enz. hooren niet thuis op een Indische Jaarbeurs, doch meer eigenaardig in catalogi van firma’s als Lindeteves, Technische Handel-maatschappij, voorheen de Rooy & Co, Machinehandel Becker en andere.
Hij die in Indië dergelijke machinerieën noodig heeft, slaat de prijscourant van een gerenomeerden leverancier op, doch behoeft geen jaarbeurs.
De Indische jaarbeurs is niets anders, kan niets anders zijn als een ietwat grootscheeps opgezette passar gambir, een ver-Europeeschte passar malam.
Het Indische Leven - 2-29, 578-579
[Jakarta 9 – Java-instituut]
[Yogyakarta 1 – Java-instituut]
Draai- en Houtsnijwerk. Een van de belangrijkste en toch nog weinig bekende vormen van Javaansche kunstnijverheid is het houtsnijwerk.
Voortbrengselen van batikkunst en vlechtarbeid bijvoorbeeld werden herhaaldelijk in boeken besproken of op tentoonstellingen bijeengebracht, doch over Java’s houtsnijkunst schreef bijna niemand, noch zag men er een goedgeordende verzameling van.
Het onlangs opgerichte Java-Instituut nu heeft gemeend in dit gemis eenigszins te kunnen voorzien door aan het Java congres in Juni a.s. te Bandoeng te houden, een tentoonstelling van Soendaneesch, Javaansch, Madoereesch en Balisch draai- en houtsnijwerk te verbinden.
Het Instituut stelt zich voor deze tentoonstelling zoo volledig mogelijk te maken en van elk soort een zoo volledig mogelijke groep samen te brengen.
Als voornaamste groepen kunnen worden genoemd op het gebied van den woningbouw: versierde stijlen van pendopo’s, dak- en deurversieringen; op dat van huisraad: gesneden kisten, en kasten, kamerschermen (aling-aling), muurpaneelen, gamelan-snijwerk, vogelkooitjes enz. Wagenversieringen kunnen vertegenwoordigd worden door houtsnijwerk van pedati’s, tjikars, grobaks, glindings. Op het gebied van de scheepvaart zullen verschillende prauwen, hetzij in hun geheel, hetzij alleen de voor- of achtersteven en andere deelen er van worden tentoongesteld. Tenslotte zullen krisgevesten, plangki’s, topengs, houten beeldjes enz. een waardevol deel der verzameling vormen.
Hiermee is niet een poging tot volledige opsomming gedaan, slechts is de aandacht gevestigd op het vele, dat bijeen kan worden gebracht, en ongetwijfeld nog met andere voorwerpen kan worden aangevuld.
Om een dergelijke verzameling tot stand te brengen, en één der mooiste volkskunsten de eer te geven, welke haar toekomt, is natuurlijk de samenwerking van velen noodig.
Deze samenwerking kan worden onderscheiden in twee gedeelten. Eerst is het gewenscht dat van vele zijden inlichtingen worden verstrekt omtrent hetgeen er voor merkwaardig draai- en houtsnijwerk in een bepaalde streek aanwezig is, en voor opzending naar de tentoonstelling in aanmerking komt. Nadat de commissie aldus een overzicht heeft verkregen van hetgeen er is, kan zij met de verschillende personen nopens de inzending van bepaalde voorwerpen in overleg treden.
Deze inzending zal kunnen geschieden met de bedoeling het voorwerp òf op de tentoonstelling te verkoopen, òf daar slechts te laten aanschouwen.
In bijzondere gevallen zal de commissie misschien maatregelen kunnen treffen opdat tot aankoop van een stuk houtsnijwerk worde overgegaan, of daarvan een foto of teekening worde gemaakt.
De kosten voor vracht heen en terug, alsmede voor de verschillende assuranties tijdens de tentoonstelling worden door de commissie vergoed.
Diploma’s zullen worden uitgereikt voor de fraaiste stukken van elk soort – kasten, vogelkooitjes, wagenversieringen, prauwen, topengs enz. Een voor de beste oude en een voor de beste nieuwe inzending.
Het Secretariaat van het Java-Instituut, Kenarilaan 13, Weltevreden, doet een beroep op allen om medewerking en steun tot het doen slagen van deze expositie, welke een nieuw bewijs van de groote beteekenis der kunstnijverheid op Java en Bali kan wezen.
Het Indische Leven - 2-32, 632
[1921] Het openbaar gehoor ten paleize te Rijswijk.
De verschillende autoriteiten zijn duidelijk te onderscheiden. Achter den Landvoogd van links naar rechts de Leden in den Raad van Ned.-Indië: Mr. Dijkstra, de Heer de Roo de la Faille, Prof. Carpentier Alting en de heer Frijling.
Links van den troon de Alg. Secretaris en de Gouvernements-secretarissen, rechts de adjudanten.
Het Indische Leven - 2-33, 651
[1921] Dezer dagen had aan de Voorrij-Zuid hier ter stede de plechtige eerste-steenlegging plaats van het nieuwe gebouw der OLVEH.
Tenslotte brengen wij nog een kiek van de groep, aanwezig bij het leggen van den eersten steen. De plechtigheid zelve werd met kennis van zaken en volgens de eischen der techniek verricht door het dochtertje van den Directeur, jongejuffrouw Peereboom Voller.
[De persoon geheel rechts op de foto is waarschijnlijk de architect ir. R.L.A. Schoemaker.]
Het Indische Leven - 2-35, 692
[Jakarta 1 – Chartered Bank Building]
Op 27 Februari j.l. [1921] had de eerste steen-legging plaats van het nieuwe gebouw der Chartered Bank of India, Australia and China hier ter stede, dat zal verrijzen op de hoek van Kali Besar West en het Beursplein. Zooals wij reeds vroeger mededeelden, zijn de plannen van de architecten Hulswit en Fermont te Weltevreden en Ed. Cuypers te Amsterdam.
Onze foto’s behoeven geen nadere verklaring. Zij stellen voor het leggen van den eersten steen in bijzijn van den Agent der Bank hier ter stede, den Heer A.I.D. Stewart, door jongejuffrouw Joyce Murray Stewart, […]. Op de eerste foto zien wij den Heer Stewart geheel rechts met den helmhoed.
De heer Fermont, de architect, staat achter de bekoorlijke Joyce.
Het Indische Leven - 2-35, 698-699
Het voorstel is gedaan om de wegen op het land Menteng een naam te geven. Tot dusver waren ze slechts genummerd. Weg Oost I, Weg West II, Weg Noord West ten Westen III, enz. De Raad wil van de mathematisch aangeduide buurt een Archipelwijk maken, met een Bandoeng-straat, een Tegal-weg, een Depok-boulevard, een Gang Semarang.
De aanbevolen methode lijkt mij niet de juiste. Wij hebben hier ter stede reeds een Gang Thibault en een Gang Chaulan, een Gang Belle en een Gang Rijckmans, een Gang Zecha en een Gang Soplantila. Dat is heel interessant, maar al deze heeren – gepensionneerde deurwaarders vermoedelijk – zijn overleden en hebben er dus zelf niets meer aan. Begrijpt U waar ik heen wil? Wij, armzaligen, werken voor de Pasar Glodok, voor den mislukten Kubatz-bouw te Djatti, voor alle mogelijke grapjes van heeren tegenwoordige en vroegere Raadsleden en leggen geen cent over om het hoofd boven water te kunnen houden. En dat alles terwijl in onze straatnamen een goudmijn ligt. De Chaulans, de Soplantila’s, de Belle’s, de Ryckmans’, de Thibault’s zijn uitgestorven; hun nakroost kan niet meer worden belast voor de posthume hulde aan hunne voorvaderen bewezen, een straat-belasting kan van hen niet worden geheven.
Maar als wij nu onze straten en wegen eens doopten naar hen, die daarvoor eenige fondsen beschikbaar hebben? Waarom – niet waar? – alleen doode Europeanen te benoemen? Vergeet niet, dat velen onzer bij hun leven beroemder zijn dan na hun dood, ja dat de meeste levende, beroemde Batavianen feitelijk reeds hebben opgehouden onsterfelijk te zijn na hun zestigste jaar. Het is daarom aanbevelenswaardig om zeg om de tien jaar iedereen, die er een fiksch bedrag voor over heeft, de gelegenheid te openen zijn naam aan een straat te geven. Er zou zelfs een openbare inschrijving kunnen worden gehouden, zoodat de meestbiedende de gelukkige is.
Het denkbeeld zal er in vliegen!
Gelooft U bijv. niet dat het den Heer Van Hinloopen Labberton duizend gulden waard zou zijn om den Buitenzorgschen Weg naar hem verdoopt te zien? En wat heeft onze aanstaande loco-Burgemeester over voor een Djembatan Merah-Schotman? En zou de Heer Mohammed Zain niet onmiddellijk een bonnetje voor een halve ton teekenen, indien de entrée van het onvolprezen land Petodjo voortaan heette Djaga Monjet-Moh. Zain? Sam Koperberg schuift onverwijld een paar mille af voor een Kota Inten-Koperberg – what is in a name? – en misschien zal onze eerste Burgemeester alsnog willen dokken voor een Rawah Besar-Mr. Bisschop. De weg Djembatan Boesoek is uit den aard der zaak voor een bagatel te koop, evenals Rawah Bangke en het onaanzienlijke Petjebokan. Wellicht voelt de Directeur van de Waterleiding iets voor laatstgenoemde wijk, hij is althans de aangewezen man.
Noordwijk bijv. is een kapitaal waard. Denk eens even aan een Versteeg-boulevard, daar zit minstens een kapitaal in.
En wat heeft onze huidige Lord Mayor over voor een Pekembangan-Meyroos?
Er zijn tal van sprekende en sympathieke combinaties. Ik denk slechts aan Pinangsia-Kerkkamp, een Bloys van Treslong Prinsenlaan, een Gang Bioscoop Pathé frères, een Gang(Plaatselijk) Adjudant, een Gang (Brandweer) Commandant, een Gang Wedana-Soetan Toemenggoeng.
Wie onzer vrouwelijke stadgenooten wil voor een loonend bedrag haren naam verbinden aan Tanah Njonja?
Tanah Abang en Paal Merah blijven gereserveerd voor socialisten, communisten, bolshevisten en wat dies meer zij onder roemzuchtige, goed bij kas zijnde stadgenooten.
Gang Sampi-Hellemans klinkt niet kwaad, de naam van onze Gemeente-secretaris Van der Zee kan worden gekoppeld aan het bij elke regenbui onder water staande Tanah-Tinggi.
Welke makelaar, die zijn aandeelen Oliefabriek Insulinde niet kan spuien, voelt zich aangetrokken tot Kampong Miskin? Hoewel: hier heeft de aanstaande Wethouder van Financiën den voorrang.
Ik zal het hierbij laten. Burgemeester en Gemeenteraad begrijpen thans hoe zij moeten handelen bij het geven van namen aan wegen op het land Menteng.
De centenlooze Gemeente der Opcenten is, indien mijn advies wordt gevolgd, voor altijd geholpen.
Het Indische Leven - 2-40, 798
Dus stond ik Zondagmorgen […] reeds een uur te vroeg op het perron. Het was er heel druk; er gingen vacantie-menschen naar Djokja, andere stadgenooten gingen te Buitenzorg pic nic’s houden en weer anderen gingen de vrije dagen te Bandoeng doorbrengen. Nu ken ik geen vervelender slag menschen dan sommige Hollanders, die op reis gaan. Zij zijn te luidruchtig en veel te zenuwachtig. Stappen steeds in een verkeerden trein, vergeten altijd minstens één koffer, vragen iedereen, die kalm is en het gedoe glimlachend gadeslaat, om inlichtingen en spreken alle onbekenden aan. Zij stappen minstens drie maal in en uit, schaffen zich als reis-lectuur de laatste aflevering van de beide Wilson’s of De avonturen van den Markies de Faublas aan, welk laatste boek een aanlokkelijk titelplaatje bezit en daarom door de kleine inlandsche boekenverkoopster in de allereerste plaats aan aspirant-lezers wordt getoond, en stijgen ten slotte even voor het vertrek nog eens uit, wijl zij een reep Kwatta-chocolade onontbeerlijk achten. Sommigen nemen zelfs een flesch aer blanda mede.
Het Indische Leven - 2-40, 799
[1921] Ten slotte nog iets over Bandoeng, welke plaats ik niet bezocht sinds April 1918. Ik vat mijn meening samen in drie woorden: niet veel zaaks !
De Braga-weg met zijn afschuwelijke nieuwe gebouwen, waartusschen de leelijke oude bleven staan, is affreus, en doet de vraag rijzen of er te Bandoeng geen dynamiet meer voorradig is.
Het uit haar asch verrezen Kuyl & Versteeg doet in niets aan een phoenix denken: de nieuwe zaal is veel te laag, veel te warm wat temperatuur en veel te koud wat aankleeding betreft en heeft veel overeenkomst met een ongebruikt staande vischmarkt.[...]
Toen ik Zondagavond naar bed ging, danste half Bandoeng in de soos, en toen ik maandagmorgen opstond, [quick-]stepten dezelfde dames en heeren alweer. Ook in de Soos.
Indien een man zich ten deze een opmerking mag veroorlooven, verkondig ik de meening dat er te Bandoeng te veel toilet wordt gemaakt en te druk wordt gefoxtrot. De bonten avondmantels, dure costuums en diepe décolletée's ontlokten mij, groote-stadsmensch, een onwelwillenden glimlach. Een dans-avond in de Bandoengsche soos is helemaal geen évenement; het is saai, opgeschroefd, conventioneel 'plechtigheidje', waarbij een heel gewoon toiletje en een jas toetoep beter zou passen. De costuums van Au bon Marché en de dinner-jackets vallen erg uit den toon, doen te Bandoeng werkelijk ietwat bespottelijk aan.[...]
De étalages der dames-winkels winnen het van die te Batavia, zij zijn gracieus en getuigen van smaak. Maar zien ze er wat erg duur uit! En smaakvolle japonnen of dure colbert-costuums maken iemand nog niet kapitalist.
Het Indische Leven - 2-44, 870
[Juni 1921] Het nieuw Postkantoor te Weltevreden is eindelijk gereed gekomen en zal dezer dagen in gebruik worden genomen.
Het staat op dezelfde plaats als het oude, met de verbouwing waarvan circa 12 jaar geleden een aanvang werd gemaakt.
Het Indische Leven - 2, 871
[Juni 1921] Zoals bekend, zal de Bataviasche stoomtram binnenkort nieuwe locomotieven en wagons in dienst stellen. […] Op de foto zien wij een derde klasse-wagon, uiterlijk zijn echter alle wagens gelijk. Een bizonderheid vormt de zij-ingang, terwijl tusschen de twee compartimenten een standplaats is aangebracht voor den conducteur, aan wien de passagiers bij het instijgen betalen, zoodat eerstgenoemde niet meer gedurende den rit voortdurend heen en weer loopt.
De wagons waren oorspronkelijk bestemd om dienst te doen als electrische trams, doch – in afwachting van de electrificatie van het bedrijf – zullen zij in de stoomtrams rijden.
Het Indische Leven - 3-1, 14
[Surabaya 4 – Katholieke kerk]
[1921] Dezer dagen is aan de Anita-boulevard te Soerabaja de nieuwe Katholieke kerk geopend.
De plannen voor het fraaie gebouw werden ontworpen door het archtecten-bureau Hulswit-Fermont-Ed. Cuypers te Weltevreden terwijl de uitvoering was opgedragen aan den Heer Voets te Soerabaja. In elf maanden werden kerk en pastorie gebouwd.
Pastoor Fleerakkers, de energieke pastoor van de nieuwe kerk, toegewijd aan het H. Hart van Jezus, kan zeker met voldoening terugzien op zijn onvermoeiden arbeid: het stichten van dit R.K. Kerkgebouw.
Het Indische Leven - 3-1, 15
[1921] Het oude en het nieuwe gebouw van het Dept. van Landbouw, Nijverheid en Handel.
Het Indische Leven - 3-6, 110
[Jakarta 10 – Verkeers Maatschappij]
![]() |
![]() |
![]() |
Het kantoor der Maatschappij. | Het station te Kramat. | Het emplacement te Kramat. |
Tramtrein omstreeks 1898.
[1921] Maandag j.l. bestond de Bataviasche stoomtram, de vaak gesmade, maar toch zoo nuttige N.I.T.M., veertig jaren. Een jubileum, dat niet ongemerkt voorbij mag gaan, waar Het Indische Leven steeds trouw weerspiegelt wat in het Indische Leven voorvalt.
Is er onder onze lezers nog één, die zich de paardentram hier ter stede herinnert? Wellicht!
Op 1 Juli 1883 reed de eerste stoomtram. Vermoedelijk met de locomotieven en wagons, welke thans nog in gebruik zijn ...
Na deze gevoileerd-boosaardige opmerking willen wij uitsluitend in lovender trant verhalen.
Het vlotte niet erg met den aanleg en ook de exploitatie leverde in den aanvang tal van moeilijkheden op. Hiervan gewaagt breedvoerig het ter gelegenheid van het jubileum uitgegeven, verdienstelijke gedenkschrift, waarin aan dit blad ontleende foto’s voorkomen, terwijl de tram-directie op haar beurt ons weer welwillend bijgaande cliché’s afstond.
Wij lezen van steeds hun prijzen verhoogende leveranciers, van materiaal dat maar niet uitkwam, van begrootingen welke overschreden werden. Klinkt het niet modern?
Naar Meester-Cornelis reed de eerste stoomtram eerst op 23 Augustus 1884. En hier en daar reed in het begin naast de stoomtram nog een paarden-omnibus. Maar de saldi waren steeds nadeelig! Dat is tegenwoordig, gelukkig voor den administrateur en de aandeelhouders, anders!
Ook lezen wij, dat in 1888 alle tarieven werden ... verlaagd. Dat is tegenwoordig ook anders!
De tariefs-verlaging had geen vermindering der ontvangsten ten gevolge. Dat wordt nadrukkelijk vermeld. Vindt de directie daarin geen aanleiding om de tarieven nogmaals te verlagen?
Een voorname plaats wordt in het gulden boek ingeruimd aan het drama der electrificatie, waarover wij reeds sinds 1911 elders artikelen schreven en er daarom thans over zwijgen. Men weet, dat der Gemeente ten deze blaam treft, de tram-directie was actief genoeg, zooals wij in Het Nieuws v. d. Dag voor N.I. zoo vaak betoogden.
Thans gaat het de maatschappij goed, ook dank zij de krachtige leiding van den Heer Tromp, den administrateur.
Weldra zullen de nieuwe locomotieven en wagons rijden, in vijf minuten-dienst. Wij hopen dat dan alle moeilijkheden zullen zijn overwonnen.
Weet het publiek wat vastzat aan de loffelijke plannen der N.I.T.M.?
In November 1919 werd begonnen met de uitvoering der ombouw-plannen, welke voor het publiek bemerkbaar zullen zijn in de volgende voordelen: Elke 5 minuten een tram in beide richtingen langs de bestaande baan; ruim voldoende plaatsaanbod, dus geen overvulling meer; betere remkracht, doordat de nu bestaande zware treinen zullen getrokken worden door de nieuwe locomotieven, welke met luchtdruk geremd worden en de oude locomotieven met de nieuwe lichtere treinen zullen rijden en dus beter kunnen stoppen, en doorrijden vóór langs het station te Kramat.
Voor de maatschappij omvat de wijziging veel meer en wel: bouw van een nieuw kantoor en werkplaats in het centrum van het bedrijf te Kramat; modernisering der werkplaats-inrichting; bouw en inrichting van nieuwe ketelhuizen te Batavia en Kramat voor het vullen der oude locomotieven; montage van 17 nieuwe locomotieven, 42 nieuwe rijtuigen en 14 nieuwe vischwagens; ombouw der emplacementen Batavia, Kramat en Mr. Cornelis en van de heele baan Batavia-Kramat.
Aandacht verdient het type der nieuwe rijtuigen, waarvan wij eenigen tijd geleden reeds foto’s brachten, Het type is voor Indië geheel nieuw. Zie [Het Indische Leven, 2, 871]
De rijtuigen hebben alleen een in- en uitgang in het midden; de conducteur zit daar op een vaste plaats. Het publiek betaalt direct bij het instappen, hetzij met geld, hetzij met couponnetjes, welke t.z.t. te koop zullen zijn.
De deuren en treeplanken worden door den conducteur in beweging gebracht met behulp van luchtdruk. Is het rijtuig vol, dan opent de conducteur de deur niet, zoodat geen overvulling kan plaats hebben. In- en uitstappen onder het rijden kan geheel onmogelijk gemaakt worden door de deur gedurende den rit gesloten te houden. Het publiek zal aan de nieuwe wijze van betalen moeten wennen; wij hopen echter niet tevergeefs een beroep te doen op aller medewerking.
Het Indische Leven - 3-7, 131
[Jakarta 1 – Mercurius]
[Jakarta 2 – West-Java]
West-Java Handel-Maatschappij.
[1921] De Weva-gebouw dat zich tegenover het stadhuis, statig verheft boven de bescheiden entourage eener vorige generatie, geeft een welgeslaagd voorbeeld van modernen utiliteitsbouw. De domineerende verticale lijnen der gevels brachten den ontwerper tot verrassende oplossingen. Ook de binnen-architectuur is keurig verzorgd waarbij speciaal de aandacht wordt getrokken door de directie-kamer met haar rijk uitgevoerde betimmeringen en meubileering.
Ruime marmeren trappen voeren naar de étages, welke tevens bereikbaar zijn door een electrisch gedreven Otis-lift; een accommodatie, welke door het publiek, dat op de hoogste verdieping zaken heeft te doen, ten zeerste zal worden geapprecieerd.
Het ontwerp van dit gebouw werd verzorgd door het Architecten- en Ingenieurs-Bureau Hulswit-Fermont-Cuypers, terwijl het geheel werd uitgevoerd door den bouwkundige Jan H. Vromans, aan wien tevens het ontwerp en uitvoering werd opgedragen van het aansluitende gebouw ‘Mercurius’, eveneens drie verdiepingen hoog.
Het Indische Leven - 3-7, 131a
Uniebank voor Nederland en Koloniën.
Ook de Uniebank, welke hare kantoren op Zaterdag 1 October [1921] opent in het nieuwe gebouw aan het Stadhuisplein, mogen wij gelukwenschen. Hier vinden wij den eenvoud en de degelijkheid uitgedrukt in architectuur en afwerking, welke een bank-instelling waardig zijn.
De parterre biedt ruimte voor dat gedeelte van het bedrijf, waarmede het publiek zijn zaken heeft te doen, terwijl hier tevens de directielokalen zijn ondergebracht. Een zware Lips-kluis garandeert een veilig bewaring der waarden.
Op de eerste verdieping zullen de kantoren van Notaris Thomas en der Advocaten Mrs. Bogaardt, Smits & de Neef een plaats vinden, terwijl de tweede étage geheel wordt geoccupeerd door de Administratie der Uniebank.
De directie van dit bouwwerk werd gevoerd door het N. I. Architecten-Bureau van Kleef en van Beek, terwijl de uitvoering in handen was van de Heeren Vromans en Hermans.
Het Indische Leven - 3-10, 191 / 3-11, 204-206
Z. Exc. Luitenant-Generaal H.N.A. Swart, Vice-President van den Raad van Ned.-Indië, [was] second in command in deze kolonie [...]; verscheidene malen fungeerde Z. Exc. als waarnemend Gouverneur-Generaal.
Onderhoud met Luitenant-Generaal Swart:
[...] (Weer zag ik den kouden, harden blik in de anders zoo vriendelijke oogen flikkeren.)
Toon den inlander dat je hem vertrouwt, maar zorg tegelijk dat hij inziet dat je de macht hebt en de kracht om hem je wil op te leggen, hem te doen gehoorzamen. Hij moet weten dat hij ontzag heeft te koesteren, dat hij niets beginnen kan. Zoodra hem die wetenschap is bijgebracht, is er veel met hem te bereiken.
Ik heb die politiek steeds gevolgd, tegenover Atjehers, Maleiers, Boegineezen, Makassaren en anderen. Zij mòèten inzien, dat de ‘compenie’ het altijd wint! En vertrouw hen dan maar.
[...] In 1908 kwam ik op Atjeh terug. Als Gouverneur. Van Heutsz had mij Colijn medegegeven en toen wij eenmaal op Kotaradja zaten, vroeger wij elkaar: hoe lang zal het nu duren voor hier geregelde toestanden heerschen, voor dit geheele gebied is gepacificeerd? Ik meende: vijf jaren. En ik mag zeggen, dat ik in 1913 met het voornaamste gedeelte van mijn taak gereed was.
Het Indische Leven - 3-10, 192
De Bandoengsche Kinine-fabriek vierde op 6 September l.l. [1921] haar 25-jarig bestaan en is dus nog betrekkelijk jong. In dien tijd slaagden haar leiders er echter in haar van een klein fabriekje op te werken tot de eerste onder haar collega’s. Wij voegen hieraan toe een foto genomen ter gelegenheid van de feesten bij het jubileum. De groep van ca. 1000 personen, werkzaam aan de fabriek, gefotografeerd voor het up to date ingerichte laboratorium, geeft wel een indruk van den omvang van het interessante bedrijf.
Het Indische Leven - 3-20, 386-387
[Jakarta 2 – Erberveld]
[Jakarta 3 – Pieter Elberfeld]
[Jakarta 5 – Doodskop]
Het jaar 1721 was te Batavia vrij rustig verloopen. Wel woedde op Midden-Java de 2e Javaansche successieoorlog, maar veel gevaar voor de hoofdstad leverde die niet op. De tijden waren voorbij, dat Mataram of Bantam Batavia ernstig bedreigden.
Toch hadden de bewoners van Batavia gewoonlijk het gevoel, dat ze op een vulkaan woonden. ’t Aantal Europeanen was immers zoo angstwekkend klein te midden van die vele duizenden Chineezen en Inlanders. Iedere “zwarte” (men sprak in die dagen nog niet van “bruinen broeder”) beschouwde men als een natuurlijken vijand van den Europeaan.
Er hadden in den loop van 1721 een tweetal gebeurtenissen plaats, die de zenuwachtige gemoederen een ogenblik in beroering brachten. In April van dat jaar brak een zware brand uit op de equipage-werf en wel onder zulke omstandigheden, dat men wel aan kwaadwilligheid moest denken. Licht is er in deze zaak nooit verkregen.
In December werden een paar brandende voetzoekers op een kruithuis geworpen, gelukkig zonder eenig resultaat.
Maar daar kwam op een der laatste dagen van het jaar de verpletterende tijding van een verschrikkelijke samenzwering om alle Europeanen in Batavia te vermoorden. Gelukkig was het snood verraad van het “ontmenscht gebroed, belust op Christenbloed” nog juist bijtijds ontdekt. Wat was het geval?
Een der laatste dagen van December 1721 rapporteerde de Commissaris tot de zaken van den Inlander aan den Gouv.-Generaal, dat eenige Javanen in de voorsteden van Batavia zich bezig hielden met het opruien van slaven en het verkopen van djimats. Hij verzocht vergunning om de verdachte personen in verzekerde bewaring te nemen, welke vergunning natuurlijk aanstonds werd verleend. Zoo kwam men de samenzwering op het spoor en spoedig zaten Pieter Erberveld (de naam wordt verschillend gespeld) en zijn Inlandsche medeplichtigen achter de tralies.
Deze Erberveld was een gegoed vrij burger, zijn vader was een Duitscher, zijn moeder een Javaansche. Hij was ontevreden op de regeering wegens een kwestie over de nalatenschap van zijn vader. Het is moeilijk meer uit te maken, of hij hierin het recht aan zijn zijde had.
Alle verdachten, een twintigtal ongeveer, ontkenden; alleen de pijnbank kon hen tot spreken brengen.
De bekentenissen waren tamelijk verward en kwamen ook niet in alles met elkaar overeen.
In hoofdzaak kwamen ze hier op neer, dat alle Europeanen te Batavia vermoord zouden worden en Erberveld, die reeds den titel aangenomen had van Toean Goesti, koning zou worden. Kartadria, een der hoofdaanleggers, zou de tweede in de regeering geworden zijn. Op verschillende plaatsen op Java hadden de samenzweerders medeplichtigen, die hun met duizenden manschappen te hulp zouden komen.
Welke waarde moeten we hechten aan die bekentenissen, “onder torture” verkregen? Het gaat niet aan ze alle naar het rijk der legenden te verwijzen. ’t Is wel zeker, dat er werkelijk zooi iets als een samenzwering tegen de Europeanen bestaan heeft. Maar even zeker is het, dat men de zaak schromelijk heeft overdreven.
Dat de samenzwering haar vertakkingen over Java had is zeker waarschijnlijk. Maar dat de koning van Bali 10.000 man had toegezegd, is zeker een fabel. Zelfs de vreedzame Preanger-Regenten werden door sommigen der beschuldigden in het complot gemengd. Zoo zou de Regent van Bandoeng 2000 man hebben beloofd.
Het schijnt wel, dat enkele der schuldigen ten slotte op de pijnbank maar wat gezegd hebben. De regeering is dan ook zoo verstandig geweest, niet tegen de beschuldigde Inlandsche hoofden op te treden. Ze noemt zelfs het plan der samenzweerders “seer confuis en sonder de minste overleg aangeleyd”.
Waarom de regeering dan zoo buitengewoon streng tegen de samenzweerders optrad? Wie zal hierop met zekerheid het antwoord kunnen geven?
Dat Gouv.-Gen. Swaerdecroon Erberveld uit den weg wilde ruimen, omdat deze zijn erf, dat aan den tuin van den Gouv.-Gen. Grensde, niet wilde verkoopen (zie Dr. De Haan, Priangan III, bl. 473), lijkt me een wel wat krasse beschuldiging. (Ofschoon er een antecedent is in de geschiedenis der Israëlieten; men leze: I Koningen 21).
Meer waarde hecht ik aan de volgende opmerking van Dr. De Haan: “Het ligt voor de hand, dat het Bataviaasch publiek van 1721, zich bewust te leeven te midden eener vijandig gezinde slavenwereld, met graagte de tijding begroette, dat inderdaad een samenzweering was ontdekt; men wilde bloed zien. De geschiedenis kent genoeg dergelijke psychologische momenten; men denke bijv. aan den moord der De Witten”.Allen werden ter dood veroordeeld. Als een staaltje van rechtspleging uit den “goeden, ouden tijd”, moge hier het vonnis van Pieter Erberveld en de hoofdschuldigen volgen.
Zij werden veroordeeld, “agterwaarts op een kruys te werden gebonden en de regterhand afgekapt mitsgaders voorts met gloeyende tangen op de armen, beenen en borsten geknepen en het vlees daaruyt gehaald, dan, van onderenop, het ligchaam g’opent, het hart daaruyt gehaald en hun in het gezicht geworden, en wijders hun het hoofd afgekapt en hun ligchamen ider in stukken gehouwen te werden en hun hoofden op staeken te werden gezet buyten deze stad en ten proye der vogelen gelaten.”
Erbervelds huis werd gesloopt en op die plaats een gedenksteen aangebracht met het volgende opschrift in het Hollandsch en het Javaansch:
“Uyt een verfoeyelyke gedachtenisse teegen den gestraften landverraader Pieter Erberveld sal niemant vermoogen te deeser plaatse te bouwen timmeren metselen off planten nu ofte ten eenigen daage. Batavia den 14 April Ao. 1722.”
De gedenksteen is in een muur gemetseld, waarop een steenen doodskop aangebracht is. Het “monument” bevindt zich nu nog in goeden staat en is te zien aan den Jacatraweg te Batavia.
De bezittingen der samenzweerders werden verbeurd verklaard en verkocht. Die van Erberveld brachten ruim 3500 rijksdaalders op. Aan zijn eenige dochter werd later bij haar huwelijk het moederlijk erfdeel uitgekeerd.
De Commissaris Reykert Heere, die het complot had ontdekt, werd beloond door bevordering tot opperkoopman, op een salaris van fl 100 per maand.
Langzamerhand keerde de rust weer in de zwaar geschokte gemoederen der Bataviasche bevolking. Den 22sten April 1722 had de executie plaats en Zondags daarna hield men een algemeenen dankdag om God te danken voor Zijn bewaring en te bidden om bescherming tegen de “mahumedaanse en heydense vijanden die vol zijn van galle ende van bitterheyd”.
v. D. [Mr. J.A. van Dijk Jr.?]
Het Indische Leven - 3-21, 412
[7 Januari 1922] Na een ware rondwandeling door de Indische hoofdstad – op vier andere plaatsen was eerst het kantoor gevestigd – betrok het Indische agentschap van de Onderlinge Levensverzekering Van Eigen Hulp dezer dagen het nieuw eigen gebouw aan de z.g. Voorrij-Zuid, tegenover het station Batavia-Zuid, en gisteren werd het ter bezichtiging van het publiek gesteld.Hoog opgetrokken met twee étages en twee hoek-koepels, domineert het nieuwe gebouw, door professor Schoemaker *) van de Techn. Hooge School te Bandoeng ontworpen en door den heer F. Loth gebouwd, in den geheelen omtrek. Het gebouw steekt te sterker af door de helle witte kleur waarin het gehouden is. Ook van binnen is alles zooveel mogelijk wit gehouden, waardoor de mooie ramen van gekleurd glas in lood onmiddellijk in het oog vallen.
De parterre en de eerste étage ter beschikking van eventueele huurders latende, heeft de O.L.V.E.H.-zelve de derde étage betrokken, welke keurig is ingericht. Een marmeren trap verbindt de diverse verdiepingen welke ieder een eigen ingebouwde kluis hebben. Toiletten en W.C.’s munten uit door helderheid en wanneer straks de reeds bestelde, doch nog niet gearriveerde exhauster in werking wordt gesteld, kunnen deze inrichtingen ieder oogenblik van den dag van versche lucht worden voorzien.
Grond en gebouw hebben de maatschappij f 250,000 gekost.
Men verzocht ons er even op te wijzen dat, hoewel oorspronkelijk een schepping der bekende coöperatieve vereeniging Eigen Hulp, de OLVEH alleen nog den naam met haar gemeen heeft. Het is thans een afzonderlijke maatschappij, werkende op coöperatieve basis, waardoor de verzekerden in de winst deelen. Behalve een reserve van 20 millioen – de ruggegraat van iedere assurantie-maatschappij – bestaat er nog een garantiefonds van een millioen gulden (geheel volgestort), waaruit eventueele koersdalingen van effecten bestreden kunnen worden.
[*) R. Schoemaker, de jongere broer van C. Wolff Schoemaker, was van 1920-1924 hoogleraar aan de T.H. in Bandung.]
Het Indische Leven - 3, 24, IX
Het Indische Leven - 3, 457
[Jakarta 5 – Hotel der Nederlanden]
[Yogyakarta 2 – Hotel]
[Januari 1922] Een Bataviasch Hotel-schandaal.
In Hôtel der Nederlanden, een der groote logeer-gelegenheden van Indië’s hoofdstad, brak typhus uit. Eerst werd één geval geconstateerd. De gezondheidsdienst stelde een onderzoek in toen er nog zeven gevallen werden vastgesteld, en toen, doch eerst toen bleek, dat door de keuken, waar het eten voor de gasten werd toebereid, een goot liep, waarin bedienden hun faeces deponeerden. Ook in andere opzichten werd de hygiëne absoluut met voeten getreden: de Overheid sloot de waterleiding af, de gasten kregen slechts aer-blanda en geconserveerde melk.
Intusschen steeg het aantal slachtoffers tot tien, één ervan bezweek bereids, een ander ligt in extremis; het hotel werd op last van den Resident aan de hand van wettelijke bepalingen gesloten voor nieuwe logé’s en de pachter-directeur zal waarschijnlijk evenzeer met de Justitie kennis maken als de fabrikant van ijs uit kaliwater.
Verdiend, voegen wij eraan toe. Niets, geen enkele omstandigheid hoe dan ook, had hem ertoe mogen bewegen, een dergelijken wan-toestand te tolereeren.
Maar voor ons blijft toch op den achtergrond als moreele mede-schuldige staan: het Gezag – hetzij gemeentelijk of gouvernementeel – dat heeft verzuimd tijdig de noodige technische en wettelijke maatregelen te treffen, welke aanslagen op de openbare gezondheid, als in Hôtel der Nederlanden gepleegd, voorkomen.
Bij de foto’s:
1.Een der hoeken van de keuken. Achter de pannen op den vloer loopt een goot rechts langs den oven. In deze goot bevindt zich een laag vuil ter hoogte van ruim 2 d.M. Rechts van den oven wordt deze goot door het personeel gebezigd als W.C. Zie foto 2.
2.Op deze foto zijn in de goot, nabij de daarop vookomende flesch, de faeces duidelijk zichtbaar. Hierop wemelde het van vliegen.
3.Vertoont de plaats, waar omgewasschen werd in het vat, op den voorgrond zichtbaar. Rechts daarvan een zinken bak, bedekt met een stuk klamboestof, waardoor het drinkwater “gefiltreerd” werd.
4.Ingang naar de keuken. Op den voorgrond ligt een doode rat.
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
Het Indische Leven - 3, 460
Maandag 16 dezer [Januari 1922] werd hier ter stede geopend het nieuwe winkelgebouw van ‘Eigen Hulp’, gelegen tegenover Noordwijk aan den Molenvliet. Het pand mag gezien worden en het zal voor den wakkeren Directeur ongetwijfeld en groote voldoening zijn, dat het eindelijk – na grooten tegenspoed – gereed is gekomen.
Het Indische Leven - 3-28, 554
De opvoering van “Oedipus”.
Wij werden in staat gesteld de fraaie maquette te bezichtigen, welke door den Heer Beelaarts vervaardigd werd volgens ontwerp van den Heer Ankel van Koning Oedipus’ paleis zoals dit in de nieuwe zaal van den Dierentuin alhier zal worden opgetrokken voor ensceneering van het naar dezen Griekschen Koning genoemde treurspel, dat binnenkort zal worden opgevoerd.
Hoewel bij den opzet natuurlijk in alles zooveel mogelijk partij werd getrokken van ervaringen opgedaan bij andere dergelijke opvoeringen, in volledig geëquipeerde Europeesche schouwburgen – en vooral van de Oedipus-opvoering ongeveer 10 jaar geleden onder Dr. Willem Royaards in Sonsbeek te Arnhem – is de ontwerper er toch in geslaagd een tooneel te ontwerpen dat o.i. – wij hebben het nog niet in werkelijkheid zien uitgevoerd – zich goed aanpast
aan de plaatselijke omgeving en omstandigheden hier.
Het front van het groote monumentale Grieksche konings-paleis is uit geel-grijzen steen opgetrokken, ’t paleis heeft marmeren vloeren, een door zes kolommen gedragen Dorischen gevel, met beeldhouwwerk en gepolychromeerden friesbalk, de reusachtige deur op den achtergrond en de ruime marmeren voorhof met offertafel; links en rechts, door de groote bogen van
de zaal ziet het publiek dan naar buiten, het landschap, waarbij dan door gelijkmatige verlichting binnen en buiten de zaal de indruk gewekt wordt, dat het paleis in vol daglicht temidden van het landschap staat.
Ten einde onze lezers een indruk te geven van het enorme gevaarte dat in de zaal zal worden opgetrokken, geven wij hier eenige afmetingen. Totale hoogte vanaf den zaal-vloer 10 M., buiten-breedte colonnade 10 M., binnen-idem 5 M., breedte tooneel 18 M., breedte trap 7 M., diepte idem 4 M., dikte kolommen (aan den voet 1.20 M., hoogte idem 5.50 M., hoogte friesbalk 2 M.), hoogte frontispièce 2 M., hoogte hoofd-paleisdeur 5 M. en breedte idem 3.80 M. De z.g. orchestra (de voorhof) zal een diepte van 10 M. hebben.
Het amphitheater voor het publiek biedt plaats aan 1500 personen.
Het Indische Leven - 3-30, 589
Het nieuwe vliegveld.
Op 1 dezer [maart 1922] werd te Andir bij Bandoeng het nieuwe vlieg-terrein geopend. Er was nogal wat belangstelling.
Op onze foto’s zien wij:
1. De nieuwe Engelse instructeur, de Heer Baker, in zijn machine op het punt om een tochtje te maken, met een dame-passagier;
2. De nieuwe Fokker-machine;
3. Het gevallen vliegtuig, dat even buiten het terrein in de sawahs te land kwam.
![]() ![]() |
Het Indische Leven - 3-33, 649
[1 April 1922] Zondagavond had in de mooie woning van den Majoor-Chinees van Batavia, den Heer Khouw Kim An, een luisterrijk feest plaats ter gelegenheid van het huwelijk van een zijner zonen met een juffrouw Tan.
Op onze foto, vervaardigd door het Fot. Atelier Ter Laag-Van Felde, zien wij rechts den Majoor der Chineezen – met beide handen op de ballustrade – en links, in rok gekleed, den bruidegom. Ook merken wij – naast den bruidegom – op den schoonvader van den Heer Khouw Kim An, den bekenden Heer Phoa Keng Hek.
Het Indische Leven - 3-34, 670-673
[Jakarta 5 – Van Kinsbergen]
[Bandung 1A – Bandong]
Van Kinsbergen, Een pionier op kunstgebied door Hans van de Wall
Wanneer wij onze gedachten laten gaan over de onophoudelijke evolutiën in de wereldgeschiedenis, dan zien wij dat het ontwikkelingsproces van den vooruitgang eigenlijk door slechts enkele individuën wordt teweeggebracht; eenlingen, die elk op hun gebied de schouders plaatsen onder het ideaal en dit telkens, zij het ook met schokken en stooten, een eind weegs hooger opwerkten.
In het klein kan men dergelijke stuwkrachten in de maatschappij aanwijzen. Er zijn menschen die, bewust of onbewust, op een bepaald terrein een zending schijnen te vervullen; menschen, wier leven als door een hoogere hand geleid, aan niets anders mocht worden gewijd dan aan een door de omstandigheden gericht doel; menschen, die er zijn om gedurende hun bestaan een hechte steunpilaar te vormen van het schoone gebouw, dat Excelsior heet. Gemeenlijk zijn het van nature personen, die, hoe betooverend de verleiding ook lonken en hoe zwaar de levensstrijd ook wezen moge, niet over te halen zijn een andere richting te kiezen dan die, waarin zij door hun neiging en begaafdheid worden gedreven.
Aan die roeping offeren zij dikwijls vele materieele voordeelen en genoegelijkheden op, en schenken zij den schat hunner volle toewijding.
In een maatschappij als de onze kunnen wij ons gelukkig ook beroemen op zulke menschen, eenzame strijders op het veld van koloniaal bestuur en politiek, van wetenschap, land- en volkenkunde, van altruïsme en humaniteit.
Ook op dat der kunst.
Zoo iemand was Isidore van Kinsbergen. Hij zag het levenslicht den 3den September 1821 te Brugge, destijds nog behoorend tot Zuid-Nederland. Zijn moeder was een Française, en zijn vader een Amsterdammer die zich te Brugge gevestigd had als leeraar in de muziek.
Op ongeveer tienjarigen leeftijd ging Isidore op het stedelijk atheneum ter schole en woonde tevens de lessen bij van de teeken-academie in diezelfde stad. Na volbrachten studietijd behaalde hij op het eindexamen den tweede prijs voor de schilderkunst. En omdat hij zich ook zoozeer onderscheidde in het schilderen naar de natuur, beloonde zijn vader hem dierwijze, dat Isidore zijn verdere studies mocht maken bij den destijds beroemden schilder Couture te Parijs. Dit ging eenigen tijd naar wensch, tot stoornis kwam in die geregelde oefeningen door de financieele omstandigheden van den ouden heer Van Kinsbergen, die de dure lessen van Couture niet meer kon bekostigen. Om Isidore spoediger aan een bestaan te helpen, werd hij onder leiding gesteld van de heeren Philâtre e Cambon in hun groot atelier voor opera-décoratief. Intusschen had hij zich van zijn prille jeugd af bekwaamd in de muziek; hij was koorknaap in de Madeleine-kerk geweest en later leerling van de Académie de Musique (het tegenwoordige Conservatoire) in Frankrijk’s hoofdstad. Aan deze inrichting genoot hij het voortreffelijke zangonderwijs van den gevierden Emanuël Garcia, terwijl Ferd. Prévost hem in de geheimen der declamatie-kunst inwijdde. Levasseur en Duprez zorgden voorts dat in den jongen kunstenaar het heilig vuur gestadig gloeiend werd gehouden.
Onder zijn medeleerlingen en vrienden telde hij ook A. Gevaert, den lateren directeur van het Brusselsche Conservatorium. In de kunstwereld werd de veelzijdig ontwikkelde artist Van Kinsbergen al spoedig bruikbaar, en hij kreeg een engagement – zijn eerste – als baszanger aan het theater te Rijssel.
Het was in dezen tijd, dat Isidore van Kinsbergen gehoor gaf aan een door tusschenkomst van een Europeesch Theateragent uit Batavia gedane oproeping van personen, die bevoegd en bereid waren, om zich aan den schouwburg te dezer plaatse vast te verbinden als decoratieschilder. De jonge kunstenaar solliciteerde, werd gekozen, en ging met de eerste de beste gelegenheid scheep naar “de Koningin van het Oosten”.
Toevallig ondernam een operatroep – die van Robert – de reis naar Indië met hetzelfde schip, en Isidore voelde zich onder al die artisten dadelijk thuis.
Dit gebeurde in 1851, en leidde ertoe dat de directeur van den troep aan Van Kinsbergen vroeg, van tijd tot tijd gastrollen te willen vervullen, hetgeen Isidore, als vanzelf spreekt, gaarne deed.
Van Kinsbergen genoot van de directie van den Bataviaschen schouwburg destijds een salaris van f 200 per maand plus f 500,- voor elk compleet decor, dat hij afleverde. Dat was een tijd van hard werken!
Terwijl hij ’s avonds op de planken gastrollen vervulde in Robert le Diable (Bertrand), Lucrezia Borgia (de hertog), Norma (Orovée) enz. schilderde hij overdag de décors, o.a. voor de opera Haydée. Vooral het schip in de eerste acte van dit werk (waarvan gedeelten van het wrak nog heden in onzen schouwburg aanwezig zijn) had een enorm succes. Men was toenmaals in Indië nog niet aan dergelijke tableaux gewoon. Van Kinsbergen mag de eerste genoemd worden, die ze hier zelf vervaardigde.
Zijn naam als decoratieschilder had hij echter voor goed gevestigd na de voltooiing van het décor voor het populaire tooneelstuk De schipbreuk der Medusa, dat veertien maal achtereen opgevoerd werd ter wille van de mise-en-scène. Toen volgden de reusachtige doeken voor Les Martyrs van Donizetti, Le Prophète van Meyerbeer en Jérusalem van Verdi. Enzoovoort.
Isidore van Kinsbergen moet in zijn volle kracht van uitvoerend kunstenaar geweest zijn in den nazomer der romantiek. Chopin was juist gestorven, men aanbad Liszt en Paganini, men stond op met een aria uit Meijerbeer’s Robert le Diable, en besloot den dag met het lezen van een hoofdstuk uit Victor Hugo’s Notre Dame de Paris, terwijl Rubini en Malibran hun grootste vocale triomfen door heel Europa vierden. Ristori en Iffland trokken de menschen bij duizenden naar de schouwburg. Het was de gouden tijd tevens voor catogans, chignons, crinolines en stropdassen.
Op het tooneel heerschten toen met onbeperkte macht de draak en het melodrama; de “marqué” – die in moderne stukken in ’t geheel niet meer voorkomt – was een zeer geliefde rol.
Vóór alles werd in die dagen naar uiterlijk effect gestreefd. Elke acteur zocht rusteloos met al zijn middelen naar nieuwe “points d’effect”, en het spreekt wel vanzelf dat hij bij zoo’n opvatting van dramatische kunst ieder tooneelspeler een poseur moest worden. Zwierige standen, bulderende intonatiën, afgemeten passen met zevenmijls laarzen, rollende ogen, mantelspel, zwaar gerinkel van wapens – al deze tooneel-manieren waren in de mode.
Van Kinsbergen is tot het laatste getrouw gebleven aan zijn opvatting en beginselen, die hij het liefst uitbeeldde in schitterende apothéosen met Bengaalsch licht, massa’s figuranten, vliegende vaandels en tromgeroffel.
Temidden van de woelingen op Europeesch kunstgebied, ja zelfs nadat de branding àl het onware, het onnatuurlijke had weggespoeld om langzaam maar zeker plaats te ruimen voor de meer kalme en roerende schoonheid, die uitgaat van een gezond réalisme en een verinnerlijking der voordracht, is de grijsaard staande gebleven. Hij heeft zich, bedaard-sterk als een rots in zee, niet gestoord aan de rumoerige strijdkreten der jongeren (Tot de jongeren te Batavia behoorden o.a.Otto Knaap, J.B. Schuil, Fr. Priek van Wely en schrijver dezes.), die snakten naar verlossing uit de boeien der conventioneele kunst; hij bleef die hij was: een trouw dienaar der traditie.
De tegenstanders van zijn richting daarentegen hielden zich aan den raad van Sanlèque:
“De la tradition rejetant la chimère,
Jouez d’après votre âme et votre caractère.”
In hun ogen was Van Kinsbergen er niet te minder artist om. Hij was immers een kind van zijn tijd, en de kunstopvattingen van dien tijd waren ook de zijne. De vormen en uiterlijkheden der kunst veranderen – de kunst zelf blijft.
Het was tijdens het bewind van den gouverneur-generaal Jan Jacob Rochussen dat Van Kinsbergen hier voet aan wal zette in de dubbele qualiteit van décoradeur en opera-zanger. Niet lang daarna voegde hij er twee andere beroepen aan toe: impresario en photograaf. Als schilder heeft hij het meest geproduceerd, als opera-zanger de meeste harten veroverd, als photograaf het meeste geld verdiend, en als impresario het meeste genoegen verschaft. En met dat al was hij – het zij tot zijn eer gezegd – altijd wars gebleven van al wat naar reclame riekt. Hij zelf schreef niet één letter over kunst, en hij liet ook niet graag over zichzelf schrijven. Het kon hem geen zier schelen wat de critiek – en welk een critiek dikwijls! – van zijn prestaties beweerde. Nochtans had deze onverschilligheid, hoezeer ze ook pleiten moge voor ’s kunstenaars zelfbewustheid, het nadeel, dat toestanden op het Bataviaasch tooneel gehandhaafd bleven, die dringend verbetering eischten. Bedenken wij daarbij echter wel, dat Van Kinsbergen toen (omstreeks 1895) reeds zeer bejaard was.
Er is een tijd geweest, dat Van Kinsbergen de handen vol had met portretschilderen, een bezigheid, welke hem geen windeieren legde. Ik heb nimmer het voorrecht gehad, een door hem geschilderd portret te zien, doch waag het niettemin te veronderstellen, dat deze kunst van den decoratieschilder niet van hooge beteekenis kan geweest zijn, wijl iemand, die tot tooneel-schilder wordt opgeleid, omtrent proportie, perspectief en techniek zich begrippen vormt, welke geheel in strijd zijn met de eischen van het portretschilderen zooals Herkomer, Carolus Duran, Von Lenbach, Benjamin Constant, Anton van Wely, Jan Toorop en vele modernen dit verstaan.
Wat Van Kinsbergen leverde als photograaf kan ik onbesproken laten, omdat de photografie, ondanks de gestadige vorderingen, die zij maakt, toch nimmer tot een kunst mag worden verheven, gelijk menig “artist-photograaf” gaarne wil doen voorkomen. Het moet echter erkend worden, dat Van Kinsbergen onze regeering en een paar buitenlandsche genootschappen van kunst en wetenschap aan zich verplichtte door een serie van voortreffelijke opnamen van Siameesche oudheden en van Hindoesche bouwwerken op Java. De Fransche regeering maakte hem daarvoor “officier d’académie” en de koning van Siam schonk hem eerst het ridderkruis der Olifants-orde, en later het commandeurskruis van de Kroon-orde.
Nog zeer onlangs herdacht prof. N.J. Krom in het Indisch Genootschap te Leiden de verdiensten van Van Kinsbergen’s pioniersarbeid op dat gebied. Van Kinsbergen wist zich niet alleen door zijn groot talent, maar ook door zijn innemende persoonlijkheid vele vrienden te maken. De voornaamste zijner vereerders was in die dagen de heer Piet van Rees, resident van Batavia, die hier langen tijd een groote rol speelde. Toen deze zijn beschermeling opdroeg een portret van hem te schilderen, en de gelijkenis uitviel naar zijn zin, was hij zóó verrukt, dat hij den kunstenaar een gouden portefeuille, waarvan de sluiting door een grooten briljant gekroond werd, ten geschenke gaf. Bij het openen van dit meesterstuk van Chineeschen handenarbeid vond Van Kinsbergen er een biljet van duizend gulden in. Dat was nog in die dagen van het rijke Oost-Inje!
Doch Van Kinsbergen zou nog meer in de gunst komen.
De resident, die een melomaan was, droeg den artist op, persoonlijk in Europa een franschen opera-troep voor Batavia te werven. Te dien einde associeerde Van Kinsbergen zich met den regisseur Pottier (van het gezelschap, dat met hem samen hier voet aan wal gezet had), en beide kwamen in 1854 van hun zending terug met een completen troep uit Parijs, die evenwel van lieverlede uit elkander ging.
Nu kwamen slechte tijden voor Van Kinsbergen. Hij leidde een “vie de Bohème” zong eens, schilderde een enkele maal, of gaf les. In deze periode van zijn artisten-leven kreeg hij bij toeval een boek over photographie in hande; de inhoud, die over de toenmalige daguerrotype een nieuw licht deed opgaan, boeide den weetgierige kunstenaar, en hij nam zich voor, zich op de photographie toe te leggen. Wel was het procedé niet geheel nieuw voor Indië, wijl een photografenfirma Woodbury en Page (toen gevestigd in het huidige lampenmagazijn van de Bas en Co., hoek gang Secretarie) het reeds ingevoerd had, doch Van Kinsbergen was de eerste die de plaat opnam op papier. Woodburry en Page deden het nog op glas. Van Kinsbergen’s arbeid maakte grooten opgang en werd zeer duur betaald.
Een tweeden beschermer vond Van Kinsbergen in den Algemeen Secretaris Alexis Loudon, die van den Gouverneur-Generaal de opdracht ontving, met een zending van het gouvernement van Nederlandsch-Indië naar Siam te gaan, en alle merkwaardigheden van dat land door middel der photographie bekend te maken. Het sprak van zelf, dat Loudon Van Kinsbergen op dien tocht medenam. Beide waren echt bon viveurs en hielden van een geestig grapje.
Zij werden op de reede van Bangkok verwelkomd door den broeder des konings van Siam, een man zóó dik, dat hij letterlijk langs de valreep moest worden opgeheschen. Hij sprak slechts een weinig Engelsch.
Gedurende de reis hadden Loudon en Van Kinsbergen met den état-major van den gouvernementsstoomer afgesproken, dat men met den dikken vorst een loopje zou nemen, zoover zijn hooge rang dit toeliet.
Van Kinsbergen, die een gedeelte der garderobe van den schouwburg mede op reis genomen had, stak alle officieren in een opera-costuum, en zelf tooide hij zich met de soutane en den breedgeranden hoed van den kardinaal uit La Juive. Hij had zich als zoodanig ook met een langen, witten baard en dito lokken gegrimeerd.
De zwaarlijvige vorstentelg werd aan boord geheschen, en met diepen ernst ontvangen door hoofdpersonen en figuranten uit Halévy’s meesterwerk. Hij keek verwonderd op en zei niets. Maar, toen uit een valluik heel plechtstatig Van Kiinsbergen oprees als kardinaal, de armen gekruist en het hoofd magistraal buigend, en Loudon hem aan den dikke voorstelde met de woorden: “Our photographer” – toen viel de Siamees om van schrik. Op een anderen keer was datzelfde clubje bezig in een vertrek van het Koninklijk paleis een bedrijf van La Favorite te repeteeren.
Onverwacht liet de minister zich aandienen.
“Baik!”zei Loudon, die een mooie tenorstem had, en het erg hinderlijk vond dat men gestoord werd. Enfin, de minister trad binnen, en ziende dat de vreemde gasten allen bezig waren plechtig en devoot te zingen (men was juist aan het koorgebed van de eerste acte) nam hij ook een pose aan, boog het hoofd, kruiste de armen, en bleef in die houding staan tot het bedrijf ten einde was, in de heilige overtuiging dat de Hollandsche gasten eerst zeer lang moesten bidden alvorens hem, den minister, te kunnen ontvangen.
Toen de Gouverneur-Generaal Sloet van Beele zijn sinds geruimen tijd voorgenomen plan om een reis over Java te maken, uitvoerde, ging Van Kinsbergen weder mede als photograaf van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Maar Van Kinsbergen, die met het een en ander een aardig duitje overgelegd had, verloor zijn gehele fortuin in slecht beheerde assurantie-maatschappijen, welke men toen eerst in Indië begon op te richten. Zijn photo’s werden in drie groote albums verzameld en door genoemd genootschap naar de tentoonstelling te Weenen opgezonden.
Het Ned.-Ind. Gouvernement verwierf daarmee een gouden, en de vervaardiger Van Kinsbergen een bronzen medaille.
Op zijn reizen over Java kwam deze ook op het Diëng-plateau, doch hij kon de zich daar bevindende bouwwerken uit den ouden tijd niet behoorlijk afbeelden, omdat een groot gedeelte van het plateau geregeld onder water stond.
Van Kinsbergen, toen nog in de kracht van zijn leven, zat echter niet stil en peinsde op middelen om het water af te leiden, wijl hij anders niet aan de opdracht der regeering kon voldoen. En hij vond die middelen op de meest ingenieuse wijze, waarmede hij veel bewondering wekte.
“Op de koude hoogvlakte”, vertelde Van Kinsbergen mij eens, toen hij zich glimlachend weer eens verdiepte in die oude herinneringen, “plaagden mij twee dingen. Overdag was het de resident Castens, een ijverig onderzoeker van inscripties op antieke steenen en halfvergane monumentjes. Hij kon geen steen zien liggen of hij vroeg mij: “Zeg, Kinsbergen, zou dááronder niets zijn?”
Eindelijk begon het mij toch gloeiend te vervelen, en eens dat ik weder hooren moest: “Zeg, Kinsbergen, dáár onder dien steen moet stellig iets zitten?” antwoordde ik droogjes: “Jawel, resident, ... een kikvorsch”.
De tweede plaaggeest was de wedono; hij bezocht mij geregeld elken avond in de pasanggrahan. Het Maleisch sprak ik niet al te best, en zoo zaten wij elkander maar aan te kijken en te rooken. Om de verveling te breken, vertelde ik hem op ’n keer zoo goed en zoo kwaad als het ging, de geschiedenis van den grooten Napoleon I. O, dàt interesseerde hem bijzonder, en aan het eind van mijn verhaal vroeg hij met gespannen aandacht:
“Pajoong apa kandjeng Napoleon pakè?”
Ik, die van geen pajoong als waardigheidsteeken afwist, antwoordde vroolijk:
“Brangkali pajoong kertas kaloe oedjan!”
Te Batavia teruggekeerd ontving Van Kinsbergen van de schouwburg-directie ten tweede male de opdracht, om persoonlijk een opera-troep uit Europa hierheen te brengen. Verschillende gezelschappen waren tusschentijds door hem ontboden. Het was 1874, dat Van Kinsbergen aan het hoofd stond van het nieuwe opera-gezelschap, waarvan ongelukkigerwijs bij aankomst in Indië vier der beste sujetten aan de cholera stierven. Niettemin heeft die troep te Batavia 27 maanden achtereen met succes gespeeld.
Tijdens den Fransch-Duitschen oorlog [1870-1871] werkte Van Kinsbergen voor het eerst met dilettanten; hij leidde en vormde hen tot zeer bruikbare en verdienstelijke zangers en acteurs. Op deze wijze heeft hij het Bataviaasch publiek gedurende tal van jaren in kennis gebracht met vele meesterstukken uit opera-, operette-, drama- en blijspel-repertoire. Menig oudgast zal zeker met erkentelijkheid jegens den genialen regisseur Van Kinsbergen terugdenken aan de mooie en prettige avonden die hij vermocht te organiseren. Uit al het bovenstaande blijkt wellicht voldoende, hoezeer Van Kinsbergen als veelzijdig kunstenaar ons plaatselijk publiek in het bijzonder, de Indische Regeering in het algemeen, aan zich verplicht heeft. Hij was in de eerste decennia na 1850 een man van beteekenis in onze Koloniale maatschappij, een pionier die het aandurfde het teere plantje van kunst hier, op dezen materialistischen bodem, aan te kweken, te verzorgen en levend te houden.
Hij stond toen heel alleen in dat streven, kreeg Indië lief en besloot er voor goed te blijven en zich onvoorwaardelijk te wijden aan de taak: in Batavia te werken voor de kunst. Hoevelen heeft hij de oogen daarvoor niet geopend! Hoevelen zijn niet door hem van kunst gaan houden! Daarom zijn er ook nog velen in Indië, die hem niet vergeten zijn.
Ofschoon wel laat – eerst op zijn tachtigsten verjaardag – heeft toch ook onze regeering zijn verdiensten erkend en beloond met het ridderkruis der Oranje Nassau-orde.
Van Kinsbergen is drie en tachtig jaar geworden en stierf aan verval van krachten in 1904. Hij ligt op het kerkhof Tanah Abang begraven, waar men niet dan na veel moeite en lang zoeken zijn laatste rustplaats vinden kan, want geen teeken, geen beeld, zelfs geen opschrift treft men op de zerk aan ...
Zóó eert de stad Batavia haar verdienstelijke burgers.
Het Indische Leven - 3-39, 773

[1922] De restauratie van de Portugeesche of Buitenkerk aan den Jacatraweg te Batavia is afgeloopen.
Wij brengen een tweetal foto’s van het interieur, waarop de lezer ziet den fraaien preekstoel en de orgel-gaanderij. Het orgel zelf wordt in Duitschland hersteld.
Het Indische Leven - 3, 894
[Jakarta 5 – Hotel der Nederlanden]
[1922] Hotel der Nederlanden
Wij brengen eenige foto’s van het geheel gerestaureerde, thans onder leiding van den heer Nieuwenhuis staande Hotel der Nederlanden te Weltevreden. Hoewel het hotel nog niet officieel is geopend en nog niet alles tot in de puntjes gereed is, wonen er toch reeds logé’s. Met de verbouwing was belast aannemer Kortekaas, die eer heeft van zijn werk. Het hotel maakte op ons een prettige indruk. Vooral is stipt de hand gehouden aan de eischen der hygiëne, de nieuwe keuken en alles wat daartoe behoort mag gezien worden.
Het Indische Leven - 3-48, 953
[1921] Eerste steenlegging van de meisjes-H.B.S. 'St. Angela' [Het Indische Leven 3, 201]
J.l. Zondag (9 Juli [1922]) werd te Bandoeng de Katholieke H.B.S., tevens internaat voor meisjes, feestelijk geopend. Het gebouw, gelegen aan het Pieterspark, maakt door zijn rustigen gevel en hoog dak een monumentalen indruk. De begane grond bevat de diverse klasse-lokalen, recreatie- en eetzaal, welke alle met een doorloopende, breede galerij met elkander in verbinding staan. Op de verdieping zijn ondergebracht de ruime en luchtige slaapzalen met toiletten enz.
De plannen werden ontworpen door het Arch. en Ingrs. Bureau Hulswit-Fermont-Ed. Cuypers te Weltevreden, welke tevens de directie voerde, terwijl het gebouw werd uitgevoerd door den aannemer M. Kunst, die in 7 maanden tijds het werk tot stand bracht.
Het Indische Leven - 3-49, 971
[Malang – Neutrale lagere school]
Juli 1922 - De Neutrale School te Malang.
[...] Het eerste schoolgebouw, eigenlijk een particuliere, was te klein geworden; het aantal leerlingen was van 66 bij de oprichting in Juli 1919 in Januari van dit jaar uitgegroeid tot 211. Een obligatieleening werd met succes uitgeschreven en het schoolgebouw kwam tot stand, dank zij in de eerste plaats de zorgen van ir. Giesberger, toenmaals voorzitter der vereeniging. [...] het fraaie gebouw, ontworpen en uitgevoerd door den Architect D. Berendsen.
Het Indische Leven - 4-1, 11
1922 – Te Malang werd dezer dagen het nieuwe gebouw der Javasche Bank geopend. Onder zeer groote belangstelling.
Het nieuwe kantoor doet in vele opzichten denken aan de 'Javasche Banken' in andere plaatsen van Indië.
Het Indische Leven - 4, 73
Schiet-concours in 1922
Het Indische Leven - 4-3, 56
[1922] De telegraaf bracht ons de heugelijke tijding, dat ter gelegenheid van Koninginnedag waren benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau de Heeren F.H.K. Zaalberg, Hoofdredacteur van het Bat. Nwsbl., en D.W. Berretty, Directeur van Aneta.
Het Indische Leven - 4-3, 58
[Augustus 1922] De ‘Vreugden van Batavia’ concentreeren zich dezer dagen wel op ons Koningsplein: Naast het, door de grootsche electrische verlichting aan een Groszstadt doende denken Deca-park, het daarbij ietwat armoedig afstekende circus, waaruit minder fraaie muziek en zwak applaus opstijgen. Achter het circus de renbaan en heden reeds vangt het groote concours hippique aan, terwijl Zaterdag de rennen beginnen. Naast het terrein der B.B.W.S. [Batavia Buitenzorg Wedloop Sociëteit] de pasar gambir, het summum van aardsche genietingen. Daarheen stroomt de menigte in dichte file, bestormt het restaurant waar telken jare opnieuw de bedienden handen te kort komen – beter gezegd; waar elk jaar op den eersten dag een tekort aan djongos heerscht – en drentelt rond langs de kraampjes, welke toch eigenlijk ook niets nieuws toonen. Maar men amuseert zich of doet alsof en allen loven de energie, den noesten arbeid van het comité, dat zich uitsloofde voor de veel geplaagde burgerij.
Het Indische Leven - 4-14, 271
[Jakarta 9 – Sartika]
[Yogyakarta 3 – Dewi]
Te Bandoeng werd de Zilveren Ster van Verdienste uitgereikt aan Raden Dewi Sartika, hoofd van de Sekolah Kaoetamaän Istri. Wij zien hier de verdienstelijke dame, te midden van de haar aangeboden bloemen en geschenken. Op den achtergrond de Hoofdpenghoeloe, wien dezelfde onderscheiding te beurt viel.
Het Indische Leven, 4-16, 311
Het was Dinsdag j.l. 21 [November 1922] dezer een groote dag voor dr. Yap Hong Tjoen, beter en meer algemeen bekend als: dr. Yap.
Immers, toen werd de eerste steen gelegd voor zijn stichting, een ooglijdersgasthuis ten bate der lijdende menschheid.
Te kwart over negen kwam de auto van den Sultan aan en na begroeting nam het gezelschap plaats, waarna dr. Yap naar voren trad.
Na een woord van welkom gericht te hebben tot Z.H. den Sultan, den assistent-resident van Djokja, den plaatselijk militair commandant, prins Pakoealam, den inspecteur der B.G.D. en verdere autoriteiten en genoodigden, memoreerde dr. Yap in zijn Maleische redevoering zijn eerste plannen tot oprichting van deze kliniek voor ooglijders.
Toen dr. Yap in Nederland als assistent bij verschillende oogspecialisten werkzaam was, begon hij meer werk te maken van zijn plannen en eindelijk had hij er zooveel belangstelling voor weten te wekken, dat hij met behulp van mr. Vissering een comité kon vormen, dat voor zijn doel gelden inzamelde. Dr. Yap ondervond daarbij van vele zijden steun en geld en onder de gevers was het hem een groote voldoening daarbij ook H.M. de Koningin en H.M. de Koningin-Moeder te mogen zien.
In Indië gekomen stelde dr. Yap zich in verbinding met den heer Zeilinga, directeur van de Javasche Bank, en met behulp van eenige andere heeren werd toen te Batavia opgericht de Centrale Vereeniging tot bevordering van de Oogheelkunde (C.V.O.).
Vooral ook van de Vorstenlandsche Landbouw Vereeniging, ‘de Suiker’ dus, is een zeer groote steun door dr. Yap ondervonden en de V.L.V., waarvan de afd. Djokja voorgezeten wordt door den heer S. de Kanter, gaf hem waarborgen zoodat de kliniek tot stand kon komen, maar bovendien zoodanige ook, dat de exploitatie van de kliniek is verzekerd.
Niet genoeg kan ook gewaardeerd worden de groote medewerking en de krachtige steun, ondervonden van Resident Jonquière die, helaas door ziekte verhinderd, niet aanwezig kon zijn.
Rest nog een woord van grooten dank aan de firma van Gorkom & Co., die alle medicijnen voor de kliniek geheel gratis verleende en verleent, een geste die bijzondere waardeering verdient indien men weet hoevele medicijnen dr. Yap noodig heeft en nog noodig zal hebben, terwijl mede de architect, de welbekende heer Polman, dank werd gebracht.
Onder applaus besloot dr. Yap zijn rede.
Dan begaf het gezelschap zich naar het reeds ver uit den grond gerezen gebouwen-complex, alwaar Z.H. den Sultan den ‘eersten’ steen officieel inmetselde.
Het Indische Leven - 4-17, 333
[1922] De Nillmij is bezig een nieuw kantoor-gebouw te bouwen te Djokja en wel op den hoek van de Kadasterstraat en den Ngabeanweg, tegenover de societeit en het postkantoor, ter plaatse waar vroeger Hôtel Centrum stond. Het ontwerp is van het Algemeen Ingenieurs- en Archtecten-bureau.
In den vleugel aan de Kadasterstraat zal de Escompto haar Djokja-kantoor vestigen, terwijl in den vleugel aan den Ngabean de Nederlandsche Handel Maatschappij haar agentschap zal onderbrengen. [De ingang van de Nillmij is op de hoek van het gebouw]
Het Indische Leven - 4-20, 398
[Bandung 2 – Krijgsgevangenen]
De 1ste tevens militie-compagnie van het XVe bataljon Infanterie te Bandoeng, heeft zooals Het Nieuws van den Dag v. N.I. reeds meldde, tijdens hare laatste meerdaagsche oefeningen, en masse de vulkaan Goentoer ten Z.O. van Bandoeng beklommen, zonder één enkelen uitvaller. Een mooie prestatie, vooral als men in aanmerking neemt dat de miliciens nauwelijks vijf maanden soldaat zijn!
Het Indische Leven - 4-23, 451
Het is ons niet bekend wie de ontwerper is van Coen’s standbeeld op het Waterlooplein hier ter stede, en eerlijk gesproken: het kan ons heel weinig schelen. Wij hebben het nooit kunnen bewonderen en de er aan verbonden anecdoten maken het een beetje bespottelijk. Wat niet weg neemt, dat een hulde aan een grooten voorvader sympathiek moet worden genoemd.
Maar nu iets anders. Nederlanders maakten zich nooit beroemd wegens standbeelden, welke zij voor vermaarde landgenooten oprichtten, Holland kent zelfs geen enkel grootsch monument. Doch wat wij thans hebben ontdekt, is wel wat terlaloe.
Ons werd toegezonden een reclame-brochure voor dit jaar te Gothenburg in Zweden te houden jubileum-tentoonstelling. Een boekske met stads-gezichten. Er in bladerende, vonden wij bijgaande foto van het standbeeld van Gustaaf Adolf. De lezer bekijke het eens goed en make dan eens een vergelijking met het standbeeld van onzen Coen, Is getrouwer imitatie mogelijk?
Het lijkt ons een zonderling geval. En is het niet een beetje beschamend voor den ontwerper en voor hen, die destijds aan het ontwerp hunne goedkeuring hechtten?
Het Indische Leven - 4-28, 557
[Advertentie].Candidaten
Voor het toelatings-examen voor de 5-jarige H.B.S. (programma K.W. III school) van de Carpentier Alting Stichting, moeten vóór 1 April 1923 zich schriftelijk melden bij de betrokken directrice Koningsplein Oost 14, Weltevreden.
Candidaten, in het bezit van een door het hoofd eener Europeesche lagere school afgegeven verklaring van toelating tot de hoogere burgerschool, leggen deze bij hun aanmelding over.
Meisjes, geslaagd in het toelatings-examen voor eene openbare H.B.S., hebben zonder nader examen toegang.
Het Indische Leven - 4-38, 755
Van één dezer accidenten geven wij nevenstaande foto, genomen op Gemblongan ter hoogte van firma Schönmann. Auto en tram raakten bij de botsing zoo vast in elkaar, dat er een half uur hard gewerkt moest worden om de wagens van elkander vrij te maken. Persoonlijke ongelukken hadden er bij het ongeval niet plaats.
Het Indische Leven - 4-40, 800
Op 1 Mei 1923 werden vader Saäba en moeder Salèha in de kampong Slipi, district Weltevreden, verrast met een drieling.
De Inlandsche ziekenverpleging Boedi Kamoeliaän verzorgt kraamvrouw en kinderen, en hoopt het kleine drietal in leven te houden.
Het Indische Leven - 4-42, 829
[Yogyakarta 3 – Prinses Juliana Gasthuis]
Op 29 Mei [1923] werd door Z. Ex den Gouverneur-Generaal het eerste gedeelte van het nieuwe Prinses Juliana Gasthuis voor Ooglijders te Djokja geopend. [...] Voor den opzet van het plan is het paviljoen-systeem gevolgd, waarbij de verschillende diensten en afdeelingen ieder in een afzonderlijk paviljoen zijn ondergebracht.
De eerste plannen voor dit ziekenhuis, dat, zooals bekendis, door Dr. Yap Hong Tjoen werd opgericht, werden reeds in 1920 gemaakt en sindsdien verder uitgewerkt door het architecten- en Ingenieursbureau Hulswit-Fermont-Ed. Cuypers te Weltevreden.
Het Indische Leven - 4-42, 834
Op den eersten Pinksterdag [1923] werd het Nieuwe Hotel Dibbets te Buitenzorg feestelijk geopend. Vele autoriteiten waren bij deze festiviteit tegenwoordig.
Het nieuwe etablissement is centraal gelegen, heeft aardige zitjes, veertig comfortabele kamers, eigen electrisch licht en een voortreffelijke keuken.
Het Indische Leven - 4-42, 834
Op Zondag 27 Mei [1923] had in den Dierentuin te Weltevreden een voetbal-wedstrijd plaats tusschen een Hollandsch en een Indisch elftal. Bij het eerste team speelde o.a. mede Jhr. Feith, years ago het kanon van de ‘oude Haagsche’. De wedstrijd eindigde met 0-0 als uitslag, wat voor de ‘ausdauer’ der hollanders pleit.
Het Indische Leven - 4-49, 969
Reeds jaren lang bestonden er bij de Europeesche Gereformeerde Kerk te Djokjakarta plannen om over te gaan tot kerkbouw. Het duurde echter geruimen tijd, voor tot de uitvoering van deze plannen kon worden overgegaan. Vooral de finantieele moeilijkheden bleken voor de kleine gemeente zeer groot te zijn. De gemeente als zoodanig werd geïnstitueerd op 5 November 1913, maar bleef in nauw contact met de Javaansch Gereformeerde Zendingskerk te Djokja. Ook in haar gebouw werden de eerste jaren de godsdienstoefeningen gehouden. Later, toen de Eur. Ger. Gemeente zich uitbreidde, vooral door uitbreiding van het Christelijk Onderwijs ter plaatse, en de behoefte aan een eigen gebouw voor het houden der godsdienstoefeningen steeds grooter werd, werd de kliniek van het Petronella-hospitaal welwillend tere harer beschikking gesteld. Maar ook die kliniek voldeed op den duur niet en toen dan ook 1 Januari 1920 de Eur. gemeente volkomen zelfstandig kwam te staan naast de Javaansche, werden dadelijk plannen gemaakt om zoo spoedig mogelijk over te gaan tot kerkbouw. Door de welwillende medewerking der authoriteiten werd een geschikt terrein in de nieuwe wijk spoedig gevonden. Maar de groote moeilijkheid was om aan de noodige gelden te komen, daar natuurlijk van subsidie voor een dergelijke bouw geen sprake was. Men deed daarom in eigen kring wat mogelijk was, en wendde zich meteen tot de Gereformeerde Kerken in Holland om steun. Deze werd verleend, zoodat een vijfde van het benoodigde bouwkapitaal aan giften uit Holland werd ontvangen. Verder was men geheel op zichzelf aangewezen. Na rijp beraad werd besloten tot den bouw over te gaan. Verschillende personen werden uitgenoodigd een ontwerp te maken en op een vergadering der gemeente werd uit de 5 ingekomen ontwerpen dat van de heer Vliegenthart gekozen als het meest wenschelijk. Vanaf dat oogenblik ging alles zeer voorspoedig. Den heer Vliegenhart werd opgedragen zijn eigen ontwerp uit te voeren en 21 Mei j.l. [1923] kon het nieuwe Kerkgebouw in gebruik worden genomen. Volgens algemeen getuigenis is de heer Vliegenthart er in geslaagd een mooie Kerk te bouwen, die in alle opzichten zich aanpast bij het Indische klimaat en een sieraad is voor de nieuwe wijk. Het gebouw heeft heel weinig van een gewoon kerkgebouw. Het is, zooals het dagblad Mataram schreef, een mooi modern gebouw, dat door zijn hooge ligging zich schitterend aanpast aan zijn omgeving en den ontwerper, Vliegenthart alle eer aandoet. De kerk heeft 5 ingangen, de hoofdingang aan de Sultans-boulevard, alwaar ook met auto’s kan worden voorgereden. Deze hoofdingang heeft aan weerszijden een 9 M. hoogen toren, welke beneden als garderobe dienst doen. Deze torens zijn behalve als versiering ook aangebracht voor steun aan de zijmuren.
In het midden verheft zich op de kerk een toren van 7 M.; het torentje, dat men gewoonlijk op kerken ziet, doch van een aardigen in overeenstemming met het gebouw zijnden vorm, waarin een bronzen klok hangt, geleverd door de bekende klokkengieterij te Heiligerlee. Om het geheele gebouw loopt een galerij van 2 M. breedte, wat in verband staat met de warmtewering. Voor hetzelfde doel is tusschen dak en plafond een isoleerende luchtlaag gelaten. Het geheele gebouw is 22 M. lang en 21 M. breed en heeft een oppervlakte van 280 vierk. M. De grootste hoogte is 16 M. Er is plaats voor ruim 200 menschen.
Het Indische Leven - 5, 14-17
[Jakarta 1 – Tiedeman & Van Kerchem]
[Jakarta 2 – Escompto]
De N.I. Escompto Mij, aan de Binnen-Nieuwpoortstraat, en de fa. Tiedeman en Van Kerchem aan de Kali Besar Oost te Batavia […] werden in beton uitgevoerd door het Ingenieurs-bureau L.M. v.d. Berg en J.J. Groeneman civ.-ingenieurs te Weltevreden.
Over het gebouw van de fa Tiedeman en Van Kerchem het volgende: Bebouwde oppervlakte 1100M. In eigen beheer gebouwd volgens ontwerp van Ir. L.M. van den Berg, nadat de op de onderhandsche aanbesteding ingekomen offerten te hoog waren bevonden.
Medio Maart 1922 nam de bouw een aanvang, in Mei van dit jaar [1923] werd de hoofdverdieping (de eerste etage) in gebruik genomen. Het gebouw is zeer eenvoudig van afwerking. De versiering werd in de feitelijke constructie gevonden, waardoor een harmonisch geheel werd verkregen.
Het nieuwe gebouw van de N.I. Escompto Mij. is slechts een partiëele vervulling der wenschen!
Het thans voltooide stuk, dat toch een ‘geheel’ vormt, maakt slechts een deel uit van een bebouwingsplan van het geheele terrein van de Escompto, en beslaat een oppervlak van 1100 M², terwijl het geheel afgewerkte gebouw 3000 M² groot zal worden.
De frontbreedte aan de Java-Bank-straat is 59 M., terwijl de afgewerkte gevel aan de Binnen-Nieuwpoortstraat 70 M. lang zal zijn. In deze laatsten gevel zal de hoofdingang van het gebouw komen.
Het ontwerp, ook van L.M. van den Berg, is een omwerking van het bekroonde ontwerp van de bouwkundige ingenieurs van den Berg en Pichel op de, door de Escompto uitgeschreven, prijsvraag. De hoofdgedachte in den opzet is aangehouden, In détails is de indeeling gewijzigd, terwijl ook de gevel een ander karakter heeft gekregen.
In Juni 1921 was de oorspronkelijke bebouwing gesloopt en kon de eigenlijke bouw in aanvang nemen. De groote moeilijkheid was ook hier het beperkte werkterrein. Eind Augustus zal het gebouw in gebruik worden genomen, hoewel reeds in Juli van het vorig jaar de archiefruimte in gebruik werd gesteld.
Wanneer men in Indië, in steden als Batavia en Soerabaja, verdiepingsgebouwen voor kantoren wil neerzetten, dan is één van de voornaamste argumenten daartegen: In de tropen kan men geen trappen loopen! […]
De beide nieuwe gebouwen zijn dus – zeer menschkundig – voorzien van dubbele stellen electrisch gedreven personenliften en daar deze apparaten – naar wij menen – de grootste van hun soort in Indië zijn, willen we hier wat meer van vertellen:
Al deze liften werden gebouwd door de Otis Elevator Cy., waarvoor de fa. Fred. Stieltjes & Co. te Soerabaja de alleen-vertegenwoordiging voor Holland en Koloniën heeft; deze Mij. leverde ook de liften o.a. voor de Underground te Londen, voor het bekende Woolworth Building, voor de Elbe-tunnel enz.
De liften bij deze beide nieuwe gebouwen, zijn berekend voor een belasting van 750 K.G. met een hefsnelheid van 0,5 Meter per seconde, ze worden gedreven door motoren van 11,6 P.K.
Vanzelf sprekend kan deze belasting eventueel oogenblikkelijk belangrijk overschreden worden, zonder dat dit aanleiding zal geven tot defecten. Met een belasting van 23 Inlanders in de cabine werkten de liften nog, zonder dat er iets abnormaals was te bespeuren.[…]
Wat toch is het grootste gevaar, dat men zich bij een lift kan voorstellen? Wat denkt men onwillekeurig, wanneer men snel en geruischloos van verdieping naar verdieping wordt gevoerd? Men denkt: Wanneer nu eens de kabel breekt!
En dat deze gedachte niet zóó dwaas en overdreven is, bewijzen wel de vele ongevallen, welke door dergelijke kabelbreuken veroorzaakt plegen te worden.Welnu, wij hebben bij dezer Otis-liften den kabel eens doen breken! Of althans gedaan alsof!
Ter hoogte van de derde verdieping in het gebouw van de firma Tiedeman en Van Kerchem was de rechter liftcabine aan een stevigen kabel van touw opgehangen, terwijl de stalen draagkabels geheel gevierd waren. Wij namen zelf op het dak van de linkercabine plaats, om het geheele evenement, deze belangrijke proef, te zien gebeuren.
Op een commando van den ingenieur der firma, welke de vertegenwoordiging heeft, zou het ééne touw, dat den ca. 800 K.G. zwaren last droeg, worden doorgesneden.
Toch even ‘a thrilling moment!’
Het bevel wordt gegeven, het touw scheurt vanéén onder het scherpe mes, en we denken ‘Als het nu eens niet werkt…’
Een slag, het touw rafelt aan flarden, denderend zakt de cabine een vijftal centimeters – dan pakt reeds de ‘vangveiligheid’ en van vallen is geen sprake.
Deze ‘vangveiligheid’ is het, welke bij breken van de kabels, onder de cabines de rails, waarlangs de kooi zich beweegt, grijpt, en de cabine bijna onmiddellijk tot stilstand brengt. […]
Wat de reiniging van deze gebouwen betreft, beide zijn voorzien van een stofzuiginstallatie der Sturtevant Engineering Ltd., waarvan de fa. Ferd. Stieltjes te Soerabaja ook de vertenwoordiging voor Indië heeft.
In de gebouwen ziet men van deze installaties niets, behalve hier en daar in de gangen, en in elk vertrek een koperen dop, onder aan den wand, welke doppen de in den wand aangebrachte buizen afsluiten, waarop het stofzuigapparaat desgewenscht kan worden aangeschakeld.
Deze Sturtevant Cleaners, waarvan het ‘Centraal-Zuig-Apparaat’ buiten het hoofdgebouw is opgesteld, werken met een vrij laag vacuum, doch met een zeer groote luchtverplaatsing, hetgeen in de practijk de beste resultaten geeft.
De zuiging wordt veroorzaakt door één electromotor, met één ventilator met zeven schoepenwielen, welke 4 à 5000 omwentelingen per minuut maken.
Wanneer men dus bepaalt, dat van ’s morgens zeven uur tot half acht de Cleaner werkt, dan kan in dien tijd door inschakeling van alle zuigers het gebouw volkomen stofvrij zijn gemaakt, gemakkelijker, vlugger en meer doeltreffend dan met onze onvolprezen sapoe lidi’s! […]
Het Indische Leven - 5, 108
[1923] De kluis van het nieuwe kantoorgebouw van de Nederlandsch-Indische Escompto Mij. te Weltevreden wordt beschermd door 40 c.M. dikke wanden, vloeren en een plafond van beton, gewapend met zoogenaamd pantser-ijzer. Dit ijzer is harder dan staal, en bestand tegen elke wijze van doorbranden met een zuurstofvlam. Het wordt geleverd in stangen van 70 bij 10 c.M., welke om hun lengte-as gewrongen zijn, zoodat een goede samenhang met het beton verkregen wordt. Waar dit ijzer in Indië niet meer bewerkt kan worden, moet men het op juiste maat in Europa bestellen. […] De pantserstangen werden geleverd door Bernet en van den Berg’s Metaalhandel, alhier.
Het Indische Leven - 5, 133
B.V.C. [Bataviasche Voetbal Club] werd den 25en September 1903 opgericht ten huize van den Heer Prins, Koningsplein-Zuid. Haar speelterrein bevond zich oorspronkelijk op het Koningsplein tegenover Gang Scott [Jl Budi Kemuliaan]; eerst veel later sloeg B.V.C. haar tenten op in den Planten- en Dierentuin. Daarna werd het Deca-Park haar terrein, terwijl eenige maanden geleden B.V.C. zich vestigde op het oude terrein van de Britsche Sport-club.
B.V.C. was vroeger een club van vrijwel uitsluitend Hollandsche spelers; bijna alle voetballers, die uit het oude land hierheen kwamen – behalve dan de officieren, want die gingen naar Oliveo – sloten zich hier bij B.V.C. aan. Onder die Hollandsche spelers waren vele voetballers van naam. B.V.C. heeft in hare gelederen gehad Kamperdijk, de Bruijn Kops, Keppel Hesselink, Beeuwkes, Lens Rompies, Ledeboer, Schippers, Carli, die allen reeds in Holland tot de voetbalsterren werden gerekend. Zij allen voelden zich uit den aard der zaak tot B.V.C. aangetrokken, de club, waarin zij hun oude Hollandsche voetbalkennissen terugvonden. In den laatsten tijd is hierin verandering gekomen en hebben ook meer Indische jongens zich bij B.V.C. aangesloten. […]
Veel succes in competitiewedstrijden heeft B.V.C. niet gehad. De beste spelers hadden hun werkkring in den handel en het was hoofdzakelijk aan deze omstandigheid te wijten, dat ten gevolge van doorloopende mutaties B.V.C. nooit voor langen tijd met dezelfde elftallen kon uitkomen, waardoor vanzelf groote successen niet konden worden behaald. […]
Het Indische Leven-6, 578 [20 December 1924]
Zondag j.l. had in het Deca-park te Weltevreden een ontmoeting plaats tusschen U.M.S. en B.V.C., welke wedstrijd door B.V.C. met niet minder dan 5 – 1 werd verloren, zoodat zij thans definitief gedoemd is degradatiewedstrijden te spelen.
Het Indische Leven - 5, 151
Het nieuwe Laboratorium voor het ‘Onderzoek der zee’, aan den Pasar Ikan te Batavia, zal niet alleen in wetenschappelijke kringen de aandacht trekken, doch ongetwijfeld spoedig ook den inwoners van Weltevreden veel belang inboezemen.
Behalve het voor wetenschappelijke onderzoekingen bestemde hoofdgebouw toch, bevindt zich in den ruimen tuin, die bestemd is een kleine hortus botanicus van kustplanten te worden, een tweede gebouw, dat de zeewater-aquaria herbergt. Dit is geheel ingericht op de wijze van Europeesche aquaria, bijv. dat te Amsterdam.
Het bevat rechts vier bassins en links twee, die dubbele breedte hebben, en voor grootere visschen en eventueel schildpadden bestemd zijn. In de kelder bevinden zich groote zeewater-reservoirs, die 180.000 Liter bevatten. Door een dag-en-nacht doorwerkende electrisch gedreven pomp wordt het water hieruit opgepompt naar de goot boven de bassins, waaruit het door waterstraal-luchtpompjes in de bassins stroomt, een wolk van luchtbelletjes meevoerend. Het verbruikte water vloeit weer naar den kelder terug, waar het door kwartszand-filters gereinigd wordt. Hetzelfde water circuleert dus steeds.
Van den aanvang af is de werking van het aquarium een succes gebleken. Er zijn visschen, die er reeds bijna een jaar leven, terwijl de eetlust niets te wenschen overlaat. Dit blijkt bij de dagelijksche voedering met rebon (kleine garnaaltjes) en stukjes visch. De schitterende kleuren onzer tropische koraalvisschen, die hierin wedijveren met vogels en vlinders, wekken ieders bewondering. Minder groot was tot nu toe het succes met de lagere dieren, als zeesterreen, zee-egels, koralen e.d. Alleen de ornamentale radjoengans (krabben) houden zich uitstekend.
Na lang wachten zijn thans ook de 2 cm. dikke ruiten voor de dubbel-breede bassins der linker-helft ongeschonden aangekomen en reeds ingezet.
Binnen korten tijd kan dus de officieele opening tegemoet gezien worden, waarna het aquarium, dat zeker een der attracties onzer stad zal vormen, ook voor het publiek opengesteld zal worden.
↓ Het Indische Leven - 5, 752, 753
![]() |
|
Het Indische Leven - 5, 176-177
[Bogor 2 – Kennis]
[Bogor 2 – Zoölogie]
Het Zoölogisch Museum
[1923] Wij publiceeren hierbij de eerste – door onze eigen foto-dienst vervaardigde – foto’s van het Zoölogisch Museum te Buitenzorg.
Dit museum werd ongeveer 18 jaren geleden, door den in 1922 gestorven, gepensionneerden Majoor Ouwens opgericht, die in zijn 16-jarigen diensttijd een schat aan voorwerpen, de Zoölogie betreffende, had weten bijeen te brengen, welke hij grootendeels op expedities en kleinere excursies verzameld en daarna geprepareerd had.
Momenteel staat het Museum onder leiding van Dr. K.W. Dammermann, die zich tot taak heeft gesteld het Museum opnieuw te organiseeren. Ten dieneinde werd het vorige jaar een Europeesch Conservator, de Heer P.Fr. Franck, geëngageerd, wiens werk het is de nieuwe aanwinsten tot biologische groepen samen te stellen, en in hunne natuurlijke levenswijze en omgeving weer te geven.
De moderne methode van den Conservator berust thans op een geheel andere basis als het oude systeem. Verkreeg men vroeger de modellen door een in houtwol gewikkelde ruwe vorm met klei te bestrijken, om er daarna de huid overheen te spannen – nog vroeger naaide men eenvoudig de huid dicht en vulde deze met zaagsel aan – tegenwoordig wordt het dier systematisch ontleed en anatomisch tot in de kleinste deelen verzorgd en gemodelleerd. Zoo zagen wij er den voorloopigen vorm van een reusachtigen zaagvis, met een lengte van 5,32 Meter, volgens de nieuwste methode ‘gereconstrueerd’, die binnen eenige weken zal zijn voltooid. Deze nieuwere methode van conserveeren vordert hier te lande door de temperatuurs-wisselingen nog meer zorgvuldigheid dan in Europa. Men is echter thans zoo ver, dat de grootste bezwaren overwonnen zijn.
1. Het vooraanzicht van het Museum (de rechter-vleugel wordt momenteel gerestaureerd); 2. Een aardige groep: Damhert met jong; 3. Grijze Gibbon; 4. De zaal voor de kleine zeevisschen. In de linker-boven-hoek is nog een deel zichtbaar van de Lappenvisch, daarachter achtereenvolgens de Haai, de Epinephelus angularis en de Sabel-visch. Op de loketten verscheidene zee-visschen in alcohol, zee-gewassen en Mosselen; 5. Een opname in het atelier – De oude inlandsche preparator Moeharri; 6. Tijgerkop; 7. Een kijkje in een der zalen. Links boven Schildpadden, daaronder Zee-koeien. In de vitrine rechts een 4 Meter lang Dolfijnen-skelet, met daarvoor het Herten-zwijn; 8. Een volgens de nieuwe methode geprepareerden groep van verschillende Java-Spreeuwen; 9. Vechtende jonge luipaarden; 10. Kop van een Indischen Neushoorn; 11. Neushoorn- en Jaarvogels; 12. Vogelgroep: De Kroon-duif van Nieuw-Guinea, de Javaansche Maraboe en de Grauwe Visch-reiger; 13. Oerang-oetans; 14. Reptielen: Spitsbek-krokodil en de gewone Waraan.
Het Indische Leven - 5, 216-217
[1923] Een bezoek aan het post- en telegraaf-kantoor te Weltevreden.
Ten einde den lezer een indruk te geven van het, voor het publiek niet toegankelijke, interieur en den omvang van het bedrijf op het hoofd-kantoor der Posterijen en Telegrafie te Weltevreden, plaatsen wij hierbij een kleine serie – door onzen eigen foto-dienst opgenomen – foto’s, daarop betrekking hebbende. […]
Zoo zien wij dan: 1.Het lossen van een gedeelte der mail uit een der post-auto’s. Iedere post-auto voert gemiddeld een vijftigtal zakken aan; 2.Het binnenbrengen der mail; Links op den voorgrond de sous-chef, de Heer A.E. Tuybers; 3. Het sorteeren der aangebrachte stukken; 4.De electrische stempelmachine, die een gemiddelde snelheid van 48000 brieven per uur haalt.
Van de geboden gelegenheid maakten onze fotografen tevens gebruik om eenige gedeelten der telegraaf-zalen te vereeuwigen. De ruime sein-zaal is verdeeld in een Morse-, een Simplex-recorder-, een Duplex-recordeer- en een Snel-telegraaf-afdeeling, waarmede de, met het kantoor te Weltevreden rechtstreeks werkende, andere kantoren, naarmate hunne meerdere of mindere belangrijkheid, in verbinding staan.
De Snel-telegraaf-toestellen van Siemans & Halske, welke alleen voor de vier voornaamste telegraaf-kantoren Weltevreden, Soerabaja, Batavia en Semarang gebezigd worden, kunnen een snelheid van 1000 letters per minuut ontwikkelen.
Om den lezers eenigszins een denkbeeld te geven van de drukte die op het Telegraafkantoor, alhier, heerscht, diene, dat – niettegenstaande het verkeer door den malaise-toestand is afgenomen – tusschen de kantoren Weltevreden en Soerabaia alleen dagelijks ongeveer 2000 telegrammen, waaronder lange pers-berichten, worden verwerkt.
5. De sous-chef van het Telegraaf-kantoor, de Heer A.L. de la Fosse, en verder leidend personeel; 6. Snel-telegraaf- (links) en Morse-afdeeling (rechts); 7. Zend-toestellen van Siemens & Halske; 8. Ontvang- en Zend-toestellen in bedrijf; 9. Het herstellen van een der ontvang-toestellen; 10. Recorder-duplex-afdeeling; 11. Expeditie-personeel met op den achtergrond de telefooncellen.
Het Indische Leven - 5, 514-515
De dood van Toekoe Oemar (11 Februari 1899).Wanneer we tegenwoordig de berichten over Atjeh in de couranten lezen, dan vinden we overal den toestand als gunstig vermeld en kost het bijna moeite ons de tijden weder voor den geest te halen, dat we schier iederen dag lazen van dooden en gewonden onzerzijds, als gevolg van de voortdurende actie in de onherbergzame Atjehsche binnenlanden.
Vijf-en-twintig jaren geleden waren de gevolgen van het overloopen van Toekoe Oemar (zijn eigenlijke titel was Toekoe Djohan Pahalawan Panglima Prang Besar) nog sterk voelbaar, en hoewel hij tenslotte uit Groot-Atjeh verdreven was, bezorgde zijn optreden in de streken langs de Westkust van Atjeh ons nog veel last. Militaire operaties op vrij groote schaal waren voortdurend noodig om ons gezag te handhaven.
Vooral in het Meulabohsche was de politieke toestand in het begin van 1899 nog verre van rooskleurig te noemen. De invloed van Toekoe Oemar en van zijne krijgshaftige wederhelft Tjoet Nja Dien werd overal gevoeld. Waar hij kon, deed hij ons afbreuk met zijne, voor een groot gedeelte van Beaumont-geweren voorziene, benden, en als hij het ons niet kon lastig maken, kortte hij zich den tijd met zijn erfvijand, den radja van Teumon, te beoorlogen.
In September 1898 was reeds een troepen-macht van een geheel bataljon infanterie en zes brigades marechaussées naar Meulaboh gezonden onder den toenmaligen luitenant-kolonel Van der Dussen om Toekoe Oemar onschadelijk te maken, maar de resultaten beantwoordden niet aan het beoogde doel.
Toekoe Oemar wist steeds uit de buurt van onze troepen te blijven, en stookte en roofde elders waar hij kon.
In begin Februari kwam de Civiel- en Militair Gouverneur van Atjeh, generaal van Heutsz, persoonlijk te Meulaboh, teneinde eens poolshoogte te nemen. In die dagen was de colonne van Van der Dussen het binnenland ingerukt in de richting van Koela Bhee, teneinde aan Toekoe Oemar, die zich met een vierhonderdtal gewapenden op den rechteroever van de Woyla-rivier moest bevinden (waaraan Koela Bhee gelegen is), den weg naar het Noord-Oosten af te snijden.
Als gewoonlijk evenwel was de gezochte ons te slim af. Hij hield er een aantal bijzonder goede spionnen op na en was van de bewegingen onzer troepenmacht te goed op de hoogte, om in den val te loopen. Terwijl de onzen met hun veel te groote en daardoor moeilijk ‘beweeglijke’ colonne zich door modder en rawah een weg baanden en ten slotte in den modder bleven steken, beraamde de voortvarende Atjehsche aanvoerder een aanval op Meulaboh, in den rug van de ageerende troepen.
Het oogenblik was gunstig gekozen; er was slechts een handjevol soldaten te Meulaboh achtergebleven en Toekoe Oemar achtte het oogenblik gekomen om de lieden op passar Meulaboh eens te straffen voor het jegens hem gepleegd verraad, terwijl hij tevens vermoedelijk gelegenheid zou hebben om den oudsten zoon van zijn erfvijand, den Radja van Teunom, Radja Tjoet Poelò, naar de andere wereld helpen. Misschien lag het ook in zijne bedoeling een aanval op de militaire bezetting te doen.
Maar had Toekoe Oemar goede spionnen, ook wij beschikten over lieden, die ons zoo nauwkeurig mogelijk op de hoogte hielden van de plannen van den Atjehschen aanvoerder, en zoo kwam in den loop van den 10den Februari 1899 te Meulaboh bij de autoriteiten het bericht binnen, dat Toekoe Oemar met vierhonderd gewapenden in den nacht van 10 op 11 Februari een aanval op Meulaboh wilde doen. Tevens werd bericht, dat hij op 10 Februari reeds met zijne bende was aangekomen in een plaatsje in Boebon, aan de kust gelegen, ongeveer 10 K.M. van Meulaboh.
Generaal Van Heutsz aarzelde niet om van de betrekkelijk zwakke bezetting toch nog een gedeelte te laten uitrukken; hij droeg aan den luitenant Verbrugh op om met 20 man een hinderlaag te leggen langs het strand op een plek, die Oemar met zijne bende passeeren moest.
Luitenant Verbrugh rukte, toen het reeds goed donker was, met zijne kleine troep uit, en vond een geschikte plaats voor een hinderlaag op eenige kilometers afstand van Meulaboh aan de monding van een diepe kreek, die het overtollige water van de rawahs naar zee afvoerde. De plek was bij uitstek goed gekozen, want achter het betrekkelijk smalle strand strekten zich groote rawah-complexen uit, zoodat, vooral bij nacht, de eenige opmarsch-weg die langs de zee was. Bij het passeeren van de kreek, waar Verbrugh met zijne mannen in hinderlaag was gaan liggen, moest men het strand vlak langs de zee houden om het diepe water te vermijden, en van deze omstandigheid had de patrouille-commandant partij getrokken.
Het middernachtelijk uur was reeds verstreken, toen de troep van Toekoe Oemar langs het strand opmarcheerde. Door den guerilla-oorlog tegen ons voorzichtig geworden, marcheerde Oemar ook met een kleine troep als spits vooruit. Deze voorzichtigheids-maatregel mocht hem evenwel niet baten, want toen het gunstige oogenblik daar was, werd de hoofdtroep door onze twintig fuseliers met een hevig snelvuur begroet, en voordat de vijand zich rekenschap had kunnen geven van wat gebeurde, lagen reeds tientallen dooden op het strand, zoodat Oemars volgelingen in een paniek vluchtten naar den kant vanwaar zij gekomen waren.

Hoewel slechts 18 dooden in onze handen vielen, bleek later dat door ons geweervuur in totaal 40 man gesneuveld waren.
En een der eerste kogels had Toekoe Oemar doodelijk getroffen. Hij stierf eenige oogenblikken later, maar zijne volgelingen hadden nog tijd gevonden om zijn lijk mede te voeren. Het werd dienzelfden nacht nog naar een kampong Rantau Panjang aan de Meureubo-rivier vervoerd en later begraven op een plek meer Noordelijk gelegen in de nabijheid van de tegenwoordige kampong Moergo.
Nog heden bewaart men in een bepaalde kampong een stuk van de draagbaar, waarop zijn lijk is vervoerd, terwijl zijn graf uiteraard als heilig wordt vereerd.
Zuil, opgericht aan de kust bij Meulaboh, op de plaats waar Toekoe Oemar doodelijk gewond werd. →
11 Februari is het dus vijf-en-twintig jaren geleden, dat een onzer grootste tegenstanders in Atjeh, vrijwel door een toeval, het leven liet, met als direct gevolg, dat groote ontmoediging zich meester maakte van zijne nu geheel verspreide benden, zoodat wij sinds dien niet meer genoodzaakt zijn geweest tot het nemen van militaire maatregelen op zoo groote schaal in het Meulabohsche als gedurende den laatsten tijd voor zijn sneuvelen het geval was geweest.
Hoewel thans, 25 jaren na deze gebeurtenis, het uit een politiek oogpunt nog gewenscht is in de onderafdeeling Meulaboh civiel- en militair bestuur in één hand te houden, zijn de omstandigheden zoozeer veranderd, dat de politieke toestand in het Meulabohsche onverdeeld gunstig genoemd mag worden.
Vroegere vijandige hoofden zijn in onderwerping gekomen en besturen nu onder leiding en toezicht van onze ambtenaren en officieren hun eigen gebied, en hoewel er nog heel wat ‘geschaafd’ en geregeld moet worden, voordat een in alle opzichten bevredigende bestuurs-organisatie bereikt zal zijn, kunnen civiel- en militair bestuur thans eendrachtig samenwerken aan het eene nog overgebleven doel, nl. ontwikkeling van land en volk.
Het Indische Leven - 5, 668-670
[1924] Daarna begaven wij ons naar den grooten, aan Koan Im Ho Tjouw gewijden tempel der Chineesche gemeente, gelegen aan Klenteng, achter Pasar Glodok, welke ons als de fraaiste was beschreven.
Den hoogopgaanden steenen muur, die slechts aan één der zijden onderbroken wordt door een klein poortje, omgaande, stonden wij weldra voor den hoofdingang van dit heiligdom, een in Chineeschen stijl opgetrokken ruime poort, waarboven eenige Chineesche karakters zijn aangebracht, den aard van het gebouw vermeldende.
Treedt men deze poort binnen, dan strekt zich een ruim grasveld (waarvan door den ‘toekang menatoe’ een nuttig gebruik wordt gemaakt als bleekveld), doorsneden met gecementeerde paden, voor U uit.
Al dadelijk wordt Uw aandacht getrokken door twee ten hemel wijzende, in een eigenaardigen vorm opgaande, vlaggestokken. Op den achtergrond doemt het eigenlijke tempelgebouw op, kenbaar aan het naar Chineeschen trant eigenaardig gevormde, met kruipende draken versierde dak, omgeven door een rij kleinere gebouwen.
In deze ‘bijgebouwen’ zijn de kleinere altaren, het een al onoogelijker en vuiler dan het ander, ondergebracht, – waarbij een tweetal nieuwere echter gunstig afsteken – terwijl de resterende ruimte den priesters en tempelwachters onderdak verschaft.
Voor den grooten tempel staan een paar, door roest vrijwel verteerde, ijzeren fornuizen – zouden wij bijna zeggen –, die dienen voor de verbranding van de aan de goden gerichte kennisgevingen, het papieren geld en de papieren figuren […], terwijl links en rechts een paar reusachtige door ouderdom vergeelde lampions, met uitgezakten bodem, hangen te bengelen. Ter weerszijden vindt men twee groote steenen leeuwen, al even gedrochtelijk als de rest, die den tempel schijnen te bewaken en U grijnzend waarschuwen niet zonder den noodigen eerbied binnen te gaan. […]
Nog een neerdrukkend, zijn nietigheid beseffend oogenblikje maakt de bezoeker door, wanneer hij de ruimte achter het hoofdaltaar betreedt, waar een drietal meer den tweemaal levensgroote beelden langs den achterwand staan geschaard, die vanuit de hoogte op hem neerzien. ’t Is de verpersoonlijking van Sit Hia Hoet, met zijn beide dienaren, die door de Chineesche wereld als een hunner ‘tepekongs’ wordt vereerd, in werkelijkheid echter afstamt uit de Boeddhistische leerstellingen […].
Het Indische Leven - 5, 670, 673
Een bepaalde godsdienstige leer-stelling kent de Chinees niet.
Vraagt men verschillende personen uitlegging van zaken, hun godsdienst betreffende, dan krijgt men de meest uiteenloopende verhalen te horen.
Hetgeen wij vernamen, komt op het volgende neer:
In China beleidt men de leer van Tje-Kauw, terwijl in sterfgevallen To-Kauw wordt aangeroepen. Men kent er echter nog een derde godheid – de opper-godheid – Se-Kauw (verbastering van Sefa = Boeddha) genaamd.
In Indië wordt zoowel de leer van Boeddha, als die van den Islam en Kong-Ho-Tjoe gevolgd.
Zoo wordt bijvoorbeeld bij huwelijken, volgens de leer van Boeddha, geofferd, terwijl weer anderen voor die gelegenheden slametans aanrichten, wat alleen in gebruik is bij de Mohammedanen.[…]
Na den dood verschijnt de ziel voor Giam-Lo-Ong, die, al naar de daden van den gestorvene, beslist, welke verdere verblijfplaats hem wordt aangewezen: hetzij den hemel – de Sorga –, de plaats waar het den zielen aan niets ontbreekt, hetzij de hel, d.i. de aarde. Dit terugzenden der ziel naar de aarde geschiedt in een gedaante, die afhangt van de straf, die tengevolge van het voorgaand leven wordt opgelegd, dit is in menschen- of dierrengedaante.[…]
Voor elke gelegenheid, bij vreugde, zoowel als bij rampen of lijden, koos de Chinees zich een persoon, die zich bij zijn leven òf door een onberispelijken levenswandel, òf door bijzondere daden boven de gewone stervelingen verheven had. En tot dezen wendt hij zich al naar gelang de zaak, waarin hij hulp behoeft.
Men vindt ze afgebeeld in de tempels; of deze personen er inderdaad zoo schrikwekkend uitzagen, als zij in de beelden worden teruggegeven, weten wij echter niet.
De gemeenschap met deze heiligen wordt onderhouden door brieven, papieren geld en papieren figuren, die hen door verbranding bereiken, en welke papieren door de tempelwachters worden verkocht. […]
Alleen van de opperste godheid Giam-Lo-Ong vindt men in de tempels geen afbeelding, omdat, – en het is vrij logisch geredeneerd – waar Giam-Lo-Ong zich verbergt achter zijne ministers en dienaren, ’t nog niemand gelukt is deze godheid te aanschouwen, en het dus niet mogelijk is hem uit te beelden.
Wil men nu van Giam-Lo-Ong de een of andere gunst verkrijgen, dan dient men er zorg voor te dragen in de eerste plaats diens helpers, die immers het verzoek moeten voordragen, op zijn hand te hebben. En dit tracht men te bereiken door het offeren van geld en spijzen. En vooral het geld speelt daarbij een groote rol.[…]
Het Indische Leven - 5, 677
[Bandung 5 – Engelbert van Bevervoorde]
Op 31 Maart j.l. [1924] werd te Bandoeng, onder enorme be;angstelling, vooral van militaire zijde, het borstbeeld onthuld van den op 11 September 1918 bij een vlieg-ongeluk om het leven gekomen kapitein-vlieger J. Engelbert van Bevervoorde.
Het Indische Leven - 5, 713
Iets over de legertoestanden in de 18e eeuw […]
De 18e eeuw kenmerkt zich door een tasten en proberen op velerlei gebied om de ziekten te onderdrukken. Zoo werd meer aandacht besteed aan den uniform, de voeding, het klimaat en de vermoeienissen van den dienst.[…]
In hoge mate onpractisch moet in dien tijd de uniform zijn geweest van de troepen bij het garnizoen Batavia. IJzeren stormhoeden en curassen waren nog in gebruik en we kunnen ons voorstellen hoe in zoo’n tenue het eene marteling moet zijn geweest om dienst te doen.
Is men thans [1924] met de draadlooze verbinding binnen 24 uur al op de hoogte van Europeesche veranderde toestanden, ten tijde vernam men deze slechts van aankomende passagiers, die al een reis van 6 – 8 maanden achter den rug hadden. Dit blijkt, doordat in 1723 de ‘morions’ (stormhoeden) en curassen werden afgeschaft omdat:
‘in dit warme climaat somwijlen al vrij pynlyck en het curas nog al benauwder en kostelyker voor de piekeniers is; en alsulcks, na de getuigenissen van alle officieren, in geene gewesten van Europa meer in gebruyk.’
De gezondheidstoestand der militairen bleef echter ‘beklagelijk’. Velen daalden dagelijks te grave, doch ook op de ‘drilplaatsen’ vielen zij flauw en in onmacht, zonder dat men eenige andere reden wist uit te denken dan ‘Gods slaende hand’. De regeering was wel met deze omstandigheden bekend en de chirurgrijns verklaarden dat:
‘het weder extra-ordinair ongestadig en overmatig heet was geweest en de militairen door den dienst in reegen en zonneschijn genoegsaam afgemat, weshalve zij van veel nut agten de versterkking van twee extra-ordinaire soopjes’. (1737) […]
De G.G. Mossel ging in 1759 zelfs zoover dat hij het op wacht staan van Europeanen overdag te afmattend vond en het ‘bekrompen schidershuysje’ te klein als beschutsel tegen de hitte der brandende zon. Zijn ‘Edelheyd’ meende dat dit de oorzaak was van de brandende koortsen en zware ziekten en stelde aan de Heeren leden der O.I.C. voor om zestig inlanders in dienst te nemen, om alleen gebruikt te worden tot het ‘schilderen’ van elf uur voormiddag tot 3 uur namiddags. Hieraan werd gevolg gegeven.
Het Indische Leven - 5, 751
Het allereerst dan staan we voor het, volgens de plannen van den thans in Holland vertoevenden Dr. Dunier gebouwde grootendeels uit beton opgetrokken, aquariumgebouw, dat het eenige voor het publiek toegankelijke gedeelte van het Laboratorium is. Daarachter staat het eigenlijke, met het front naar de haven gekeerde, hoofdgebouw, waarin het Laboratorium voor wetenschappelijke onderzoekingen zetelt, en waarin we, naast de verschillende werkkamers van het hoofd, Dr. H.C. Delsman, en zijn (thans door de bezuiniging ontbrekende!) assisteten, welke zalen ruim voorzien zijn van de voor de studie noodige praeparaten, ook een keurig verzorgde bibliotheek aantreffen, met daarachter het zaaltje, waarin de zoölogen in apart afgescheiden gedeelten gelegenheid hebben hun onderzoekingen uit te voeren of waar doortrekkende buitenlandsche geleerden gelegenheid vinden hun op hun onderzoekingstochten door dezen archipel verzamelde praeparaten voor de reis naar de Europeesche gewesten te conserveren en te verpakken.
Het Indische Leven - 5, 812-813
[Mendut – Mendoet-tempel]
[Borobudur 0 – Boeddha]
De legende van den Boroeboedoer.
Voor de tegenwoordige Javanen is de oorsprong en de bedoeling van dit machtige Hindoe-Javaansche bouwwerk, de heuvel-tempel van den Boroeboedoer, een volkomen gesloten boek.
Zij weten niets van den bouwmeester, noch van den tijd der oprichting ervan, maar daar zooiets hen niet bevredigt en de volks-fantasie altijd tracht het onbekende aan te vullen, ontstond zoo de volgende legende, die de wording van den Boroeboedoer verklaart. (In het Tijdschrift v. W.-I. van 1858 deelde Brumund *] deze legende voor het eerst mede.)
In Boeddhistische tijden, de ‘Djaman-boeda’, was er een machtig vorst, zoon van den Hoogepriester, heerscher over Midden-Java. Die vorst nu, Déwa Koesoema geheeten, beleedigde eens een zijner hovelingen zeer zwaar. Vol verbeten woede zon deze op middelen om zich zoo verschrikkelijk mogelijk te wreken en zijn beleediger zoo diep mogelijk te treffen.
Déwa Koesoema had een eenig kind, een twee-jarig meisje, schoon en liefelijk, de oogappel van haar vader en het geluk van zijn leven.
Op zekere dag is het kind plotseling verdwenen. Duizenden dienaren worden uitgezonden om te zoeken: doen naar alle kanten navraag, en het gehele rijk is dra in beroering en beweging om den ontroostbaren vader zijn geliefd kind terug te bezorgen.
Alles is echter vergeefs en niet het geringste spoor wordt ontdekt van het arme kind.
Zoo’n mysterieuze verdwijning als deze was nog nooit voorgekomen; er hing een sluier van onbegrijpelijke verborgenheid over dit alles, en zelfs de onverschrokkensten aarzelden en werden huiverig, wanneer zij er over hoorden spreken, terwijl de moeders vol angst hun kinderen opsloten en het niet meer waagden ze buiten te laten spelen.
Ontroostbaar verliet de ongelukkige vorst en vader zijn paleis en de hoofdstad, om zijn heele rijk en het gansche eiland af te zoeken naar zijn kind. Niet eerder zou hij rusten, noch het weenen en klagen staken, voor hij het teruggevonden en weer aan zijn hart gedrukt zou hebben.
Jaren en jaren verliepen.
Op zekeren dag ontmoet de in eenzaamheid ronddolende een bloeiend bekoorlijk meisje van groote schoonheid.
Het is zijn verloren kind.
De vader herkent zijn dochter echter niet, noch ook de dochter haar vader. Door een machtige en onstuimige hartstocht overmeesterd, vraagt hij om de hand van het schoone meisje; ze beantwoordt zijn liefde en ze worden man en vrouw.
Uit het incestueuze huwelijk wordt een kind geboren. Nu is aan de wraakzucht van den beleedigde ten volle voldaan. Hij ijlt naar den Koning en openbaart hem het vreeselijke geheim.
Als door den donder getroffen, staat Déwa Koesoema en ontbiedt de priesters, om uit te maken hoe de wraak der goden is af te wenden.
De priesters zeggen echter, dat voor een dergelijk vergrijp, al is het ook onbewust gepleegd, geen vergeving bestaat. Voor straf moet de vorst, met moeder en kind tusschen vier muren ingesloten, de rest van zijn leven in boetedoening en gebed doorbrengen.
Tenzij ... er is nog één redmiddel mogelijk.
Wanneer hij binnen tien dagen, ter verheerlijking van Boeddha, een tempel schept, naar het ontwerp zooals het hem wordt voorgelegd, versierd met Boeddha-beelden, galerijen, klokken en bas-relief, dan slechts is vergeving en kwijtschelding van zijn straf mogelijk.
Dan begint Déwa Koesoema zijn reuzen-arbeid met al zijn kunstenaars en werklieden. Wat was voor een vorst van het oude Java onmogelijk? Zelfs niet de bouw van een Boroeboedoer binnen tien dagen. Nog is de hem toegestane tijd niet verstreken, of de tempel verheft zich trotsch rond den top van den heuvel, met zijn beelden, klokken, bas-relief en dagobs.
Zelf-ingenomen voert Déwa Koesoema, als de tijd daar is, zijn priesters en waardigheids-bekleeders door de galerijen en toont hun vol trots zijn werk.
Maar wat is dat?
Waarom verbleekt het gelaat van den vorst en sidderen zijn ledematen en waarom wijken allen vol ontzetting terug? Er ontbreekt één beeld.
De onverzoenlijke kinder-roover heeft dat gestolen om zijn wraak nog vollediger te doen zijn.
Nu is niets meer in staat den ongelukkigen vorst te redden. Weliswaar staat daar de Boroeboedoer klaar, in forsche lijnen zich afteekenend tegen de lucht, een heerlijke schepping en een lust voor de oogen, maar het eene beeld ontbreekt en de opgave der priesters is niet volbracht.
Met vrouw en kind wordt hij ingemetseld, en in den schoonen Mendoet-tempel, dicht bij den Boroeboedoer gelegen, vindt het volksgeloof ze versteend terug in de drie kolossale standbeelden.
In het midden een zeer groot, 14 voet hoog, met den zetel uit één stuk gehouwen, zittend Boeddha-beeld en aan weerszijden een eveneens zittend beeld, 8 voet hoog, voorstellend een Bodhisattwa.
*] zie Du Perron – Verzameld Werk VII, 296-297, 299-300
Het Indische Leven - 5, 826-827
[Jakarta 5 – Escompto-gebouw]
[Jakarta 5 – Escompto]
Op Noordwijk zal den 2den Juni [1924] het nieuwe Escompto-gebouw geopend worden.
Daar de uitbreiding der zaken reeds geruimen tijd vergrooting der kantoren eischte, werd einde 1922 besloten tot den bouw van een eigen kantoorgebouw (op het terrein vroeger geoccupeerd door Het Centrum) over te gaan.
Zoals bekend, werd aan het Architecten- en ingenieursbureau Hulswit – Fermont – Ed. Cuypers opgedragen het plan te maken, terwijl de uitvoering in handen was gegeven van het Ingenieurs-bureau Van den Berg en Groenema.
Volgens het principe der Escompto-bank-gebouwen werd het plan zoo opgezet, dat het publiek in een middenhal komt, waaromheen het personeel wordt gegroepeerd. Deze indeeling wordt algemeen voor banken als de beste erkend, omdat 1e. een goed overzicht ontstaat, zoowel voor het publiek op de verschillende loketten, als voor het personeel; 2e. de best belichte en geventileerde ruimte aan de buitenzijde van het gebouw voor het personeel beschikbaar is; 3e. uit een veiligheids-overweging de ruimte voor het publiek geheel van de buitenwereld is afgesloten; 4e. een uitbreiding van de ruimte voor personeel zonder verdere wijzigingen kan plaats hebben.
De situatie van het gebouw, tegenover Gang Secretarie, bracht mede, dat de bel-étage eenigszins verhoogd gelegd werd, zoodat het gebouw goed boven de verhoogde brug uitkomt en daardoor ontstond het hooge plint, waardoor het karakter van bankgebouw tot uitdrukking komt. Het aanzien wordt verhoogd doordat dit plint geheel werd uitgevoerd in trachiet-natuursteen van de Fa. Bunning te Cheribon.
In het sous-terrain, c.a. 3 M. hoog, werd in het midden van het gebouw, omgeven door controle-gangen, de ruime kluis geplaatst. Als men bedenkt, dat totaal 17 ton van dit ijzer verwerkt wordt, dan geeft dit wel een denkbeeld van de veiligheid tegen inbraak ! […]
Door den hoofdingang komt men aan de voorzijde het eerst in een vestibule, die toegang geeft tot de verschillende afdeelingen: Agent, Boekhouding, Effecten en naar de eigenlijke bankhall.
De entrée, vestibule en bankhall zijn tot op deurhoogte geheel bekleed met ceramiek (verglaasd kunst-aardewerk), in welk materiaal ook de rijk geornamenteerde ventilatieroosters der vestibule zijn uitgevoerd. […]
In de voorgevelramen en de vestibule is gebrandschilderd glas aangebracht, dat met het ceramiek mooie kleureffecten geeft, terwijl voor de overige bovenlichten gewoon glas in lood is toegepast, evenals voor de lichtkap boven de bankhal. […]
In de vestibule is nog een telefoonruimte, ten gerieve van het publiek. Met de Amerikaanse schuifhekken in de entrée kan in een oogwenk het geheele bankgebouw voor het publiek afgesloten worden.
In de bankhall is op de toonbank een bronzen lokethek geplaatst. Dat als afscheiding dient, terwijl toch het overzicht onbelemmerd blijft. […]
Wij vestigen hier de aandacht op de bijzondere constructie. Daar het oorspronkelijk plan met omloopende galerijen om financieele overwegingen niet werd uitgevoerd, en de galerijen bij het smalle terrein ook te veel ruimte zouden eischen, werd het bezwaar van zon-inval en de eisch van een koel gebouw op andere wijze ondervangen.
Bij toepassing van een breede spouwwand (dubbele wand met luchtruimte) werden zeer smalle ramen gemaakt zoodat het invallen der zonnestralen door de diepe vensternis wordt voorkomen en tevens tusschen de ramen in ruimte beschikbaar blijft, die voor wandkasten werd gebruikt. Wij meenen dat deze constructie een practische oplossing geeft voor bouwwerken, waar het maken van galerijen bezwaren heeft, terwijl de kosten belangrijk lager zijn.
Het plafond van de bel-étage is van gewapend beton en is doorgevoerd als groot dak-oversteek
Het Indische Leven - 5-43, 850
Op zaterdag 31 Mei j.l. [1924] had onder grote belangstelling te Weltevreden de officieele opening plaats van het Aneta-Radio-station. […] Het toestel, waarmede wordt ontvangen, bestaat uit eene combinatie van drie toestellen der Engelsche Marconi-Maatschappij. […] De groote, dwars over de kali gespannen, Aneta-antenne [liep naar een mast, naast de noordwesthoek van de schouwburg.] […]
Haast nergens ter wereld zal men een, uitsluitend voor de ontvangst ingericht radio-station aantreffen, dat in opzet en uitvoering het Aneta-radio-station evenaart.
Het Indische Leven - 5, 941
Onder groote belangstelling had 2 Juli [1924] te Bandoeng de viering plaats van het 4-jarig bestaan van de Technische Hoogeschool. Bij die gelegenheid had tevens, namens de Faculteit van weg- en waterbouwkunde, de uitreiking plaats van de eerste door haar toegekende Ingenieurs-diploma’s. Hiernaast een groep der studenten en geslaagden. In hun midden Mej. Odenthal, de eerste vrouwelijke ingenieur.
Het Indische Leven - 5, 959
[1924] Ter gelegenheid van het drie-jarig bestaan van de Sportvereeniging ‘Escompto’, loofde deze kantoor-voetbalclub elf medailles uit, te verspelen in een aantal seriewedstrijden volgens afvalsysteem.
Zaterdag j.l. werd de eerste wedstrijd gespeeld tusschen de Javasche Bank en de Priok Voetbal-club, die tot resultaat had een 2-0 overwinning voor eerstgenoemde. Wij zien in de Javasche Bank ook ditmaal de voornaamste rivaal van het K.P.M.-elftal, Zaterdag a.s. voortzetting dezer wedstrijden met de partijen: K.P.M. – Factorij en Javasche Bank contra Escompto, te houden op het Vios-veld.
Het Indische Leven - 6, 56
[Augustus 1924] In deze week werd de eerste gemoderniseerde beton-pasar op Pasar Senen alhier in gebruik genomen. Geen smerige, onhygiënische pasars meer, doch beton-tafels en wegen, welke elken middag schoon-gespoten zullen worden. Een succes voor Dr. A. J. E. de Voogd, wnd. Directeur van het Marktwezen!
Het Indische Leven - 6, 112
[1924] Pasar Gambir. We geven hier een 10-tal foto’s van den Pasar Gambir en de verschillende genoegens, welke deze bood: Links, van boven naar beneden: Vóór den ingang, één der sea-planes, een jeugdig inlandsch dans-meisje en in den draaimolen. Rechts, van boven naar beneden: Bij avond, de Carnival Show, slangen-bezweerders en de vruchten-tentoonstelling. In het midden: De ingangs-poort van ter zijde en de Amstel-vatbier-bar.
Het Indische Leven - 6, 304-305
[Jakarta 11 – TIM]
[Jakarta 11 – Dierentuin]
[1925] Door welwillende medewerking van het zoo diligente bestuur van den Planten- en Dierentuin zijn wij in de gelegenheid hier eenige fraaie foto’s te reproduceeren, ontleend aan het Gedenkboek dat ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan uitgegeven werd, en herinnerend aan “den goeden ouden tijd!”
1.Het hoofdgebouw bij de oprichting; 2.De eerste tooneel-zaal in het hoofdgebouw; 3.Een gedeelte van den tuin met bewaarplaatsen van dieren en 4.De fontein nabij het hoofdgebouw bij de oprichting.
Raden Saleh, de bekende Javaansche kunstschilder, die [in ± 1864] een gedeelte van zijn landgoed afstond voor de oprichting van de tuin en in 1866 tot Eere-lid der vereeniging werd benoemd.
Het Indische Leven - 6, 317
1924 – Naar wij uit betrouwbaren bron vernamen bestaan er ernstige plannen het traject Porrong – Malang, een der drukste automobielwegen in Oost-Java, gedurende 1925 te asphalteren. De weg Porrong – Lawang is onlangs hersteld en verkeert thans in goede conditie, doch hoelang zal dat duren?
Het traject Lawang – Malang, dat bij B.B. in beheer is, is thans zoo slecht, dat het eenvoudig niet meer berijdbaar genoemd kan worden.
Het Indische Leven - 6, 338
Zaterdag 18 October [1924] had bij monde van den Heer K.A.R. Bosscha de overdracht plaats van de Technische Hoogeschool aan den Lande. De G.G. ’nam de Hoogeschool in ontvangst’.
Het Indische Leven - 6, 623
[Jakarta 10 – Verkeers Maatschappij]
3 Januari 1925 – Vorige week had op het traject Kramat – Mr. Cornelis het proefrijden plaats met de nieuwe electrische wagens [...] Met een snelheid van 70 K.M.
Het Indische Leven - 6, 625
[1924] Op den 1en en 2en Kerstdag werd in het Decapark te Weltevreden een wedstrijd gespeeld tussen Hercules (kampioen van Batavia) en H.B.S. (kampioen van Soerabaia) met als uitslag: 1e dag 4 – 1, 2e dag 0 – 2, zoodat Hercules zich den Texaco-beker, uitgeloofd door den Heer G. Galstaun, zag toegewezen.
Het Indische Leven - 6, 926-929, 931
[Malang – Spoorwegstation]
[Pasuruan – Staatsspoorwegen]
[Surabaya 1 – Kota]
Op 6 April 1925 jubileert de dienst der Staatsspoor en tramwegen, de S.S., zooals ze in den volksmond heet.
Want op dien datum is het vijftig jaar geleden, dat het wetsontwerp, waarin voorgesteld werd de begrooting voor 1875 met f 1.000.000.- te verhoogen, ‘ten behoeve van den aanleg voor rekening van den Staat van een spoorweg ter verbinding van Soerabaja, Pasoeroean en Malang en ten behoeve van spoorweg-ondernemingen elders op Java’, tot wet verheven werd.
De totstandkoming der S.S. was vanaf dien datum een feit geworden; aan het eindelooze gedelibereer, welke lijnen het eerst aangelegd zouden worden en wie zich met den aanleg zou belasten, de Staat dan wel een particuliere maatschappij, was een eind gekomen. 6 April 1875 was daarom in de Indische geschiedenis een datum van het aller-hoogste belang. Eenige dagen daarna werd het eerste personeel onder leiding van den gepensionneerden kolonel titulair der genie D. Maarschalk benoemd en gingen de eerste bestellingen uit, terwijl na aankomst van de aanleg-ingenieurs in Indië ook spoedig de eerste spade voor den lijnaanleg in den grond ging.[...]
De aanleg van spoorwegen was in 1875 voor Nederlandsch-Indië, en in engeren zin voor Java geen nieuwtje meer, want in 1862, dus dertien jaar vóór de geboorte der Staatsspoorwegen, was aan eene particuliere, en wel de Nederlandsch-Indische Spoorwegmaatschappij, reeds concessie verleend tot aanleg van haar traject Semarang – Vorstenlanden, met welken aanleg in 1864 aangevangen werd. De N.I.S. bezigde daarvoor eene spoorwijdte van 1.435 M. als veelal in Europa gebruikelijk. De lijn Semarang – Vorstenlanden kwam in 1873 gereed, zoodat op 21 Mei van dat jaar de geheele spoorweg in gebruik genomen werd. De N.I.S.-lijn Batavia – Buitenzorg, met een spoorwijdte van 1.067 M., was in 1873 eveneens gereed gekomen.
Onderwijl bleef de aanleg van spoorwegen door den Staat een punt van studie uitmaken.[...]
Voor Java achtten de leden der [...] Commissie Kool en Henket, welke in 1869 haar rapport over de wenschelijke spoorwijdte uitgebracht, eene smalle spoorwijdte van 1.067 M., onder meer uit een oogpunt van minder kostbaarheid van den aanleg, het meest aanbevelenswaard. [...]
En de voortvarendheid, waarmede de jonge staats-onderneming begonnen werd, was wel voor het allergrootste deel te danken aan de gelukkige keuze door den toenmaligen Minister van Koloniën in de persoon van den leider der aanleg- en openings-werkzaamheden, den oud-kolonel titulair der genie David Maarschalk gedaan. Dat de heer Maarschalk wel de ‘right man in the right place’ was, blijkt uit de feiten, dat door hem in 1853 reeds voor eene levens-verzekering-maatschappij een project voor eene spoorlijn Batavia – Buitenzorg was opgemaakt, dat hij reeds aanvrager was geweest voor eene concessie der aan te leggen lijn en dat hij gedurende eenige jaren het presidium van het Comité van Bestuur der jonge Nederlandsch-Indische Spoorweg-Maatschappij had gevoerd en bovendien een groot deel van den aanleg Semarang – Vorstenlanden – Willem I en van dien van Batavia – Buitenzorg uitgevoerd had.
De keuze van minister van Goltstein was dus wel gevallen op een, die geheel ‘au fait’ was!
Den Heer Maarschalk werden inzake den aanleg de handen bijna geheel vrij gelaten. De nieuwe dienst werd wel ondergebracht bij het Departement van Burgerlijke Openbare Werken, maar de ‘hoofdingenieur, Chef van den dienst der Staatsspoorwegen op Java’, gelijk Maarschalk’s officieelen titel luidde, was vrijwel geheel zelfstandig en door weinig knellende banden aan B.O.W.- departement gebonden.[...]
Op den 16en Mei 1878 werd de lijn tot Pasoeroean door den toenmaligen Gouverneur-Generaal Van Lansberge op feestelijke wijze geopend en iets meer dan een jaar daarna, op 29 Juli 1879, was de geheele lijn voltooid, binnen den gestelden tijd, terwijl de aanlegkosten een half millioen gulden onder de raming waren gebleven. Particuliere gegadigden voor de exploitatie der lijn kwamen niet opdagen, en dus nam de Staat die zelf ter hand; op Staats-aanleg volgde automatisch Staats-exploitatie.
Tijdens den aanleg had ook de opname voor verdere lijnen niet stilgelegen: onder de hand door was het traject Batavia – Priok opgemeten en de lijnen Buitenzorg – Bandoeng – Tjitjalengka en Sidhoardjo – Solo met zijtak Kertosono – Blitar in volledig voor-ontwerp gebracht.
En Maarschalk ging in cresendo voort. Met den aanleg van nieuwe lijnen werd doorgegaan en nieuwe verbindingen voorbereid, zoodat hij, toen hij in November 1880 met pensioen vertrok, zijn opvolger een wel georganiseerden dienst kon overgeven!
In West-Java was de aanleg Buitenzorg – Bandoeng – Tjitjalengka en in Oost-Java Sidhoardjo – Madioen in vollen gang. En Maarschalk kon zijn taak met volle gerustheid overdragen aan zijn opvolger, den Inspecteur-Generaal H.G. Derx, ex-genie-officier als hij en door hem opgeleid.
Doch toen braken donkere dagen voor de S.S. aan. De Atjeh-oorlog verslond millioenen, en de koffie-bladziekte decimeerde de baten, met de Gouvernements-koffiecultuur behaald. Fondsen voor verderen aanleg ontbraken dientengevolge, alleen tot den aanleg van de lijn Pasoeroean – Probolinggo werd overgegaan.
Het Indische Leven - 6, 931-932
[Jakarta 7 – Station]
[Surabaya 2 – Pasar Turi]
Batavia – Buitenzorg en Tjikampek – Cheribon ontbraken nog aan het staatsnet in het Westen, de aankoop der eerste lijn van de N.I.S. was meerdere malen door Kamer-vota verworpen, dan wel de onderhandelingen afgesprongen.
Maar eindelijk, in 1913, ging het lijngedeelte Batavia – Buitenzorg door aankoop van de N.I.S. in handen der S.S. over, een jaar tevoren, in Juni 1912, werd de lijn Tjikampak – Cheribon voor het publiek verkeer geopend en het doorgaand verkeer tusschen Batavia en Soerabaia over deze nieuwe lijn geleid. […]
Toen Tjikampek – Cheribon gereed was, wenschte de Heer Van Stipriaan Luïscius, de toenmalige Hoofdinspecteur der Staatsspoorwegen, die lijn dienstbaar te maken aan het snelverkeer tusschen Batavia en Soerabaia, de z.g. één-daagsche verbinding tusschen deze beide grootste kustplaatsen van Java. De lijn Cheribon – Kroja was als verlenging der Tjikampek – Cheribon-lijn daartoe logisch aangewezen en de wetgever gaf tot den aanleg daarvan na langen strijd einde 1912 zijne toestemming.
1 Januari 1917 kwam Cheribon – Kroja gereed, maar toen was de verwezenlijking van het één-daagsche idee wegens het nijpend gebrek aan machines tengevolge van den [1ste] wereldoorlog voorloopig althans eene onmogelijkheid geworden.
En toen dit bezwaar na het einde van den oorlog niet meer gold, was inmiddels de algemeene malaise ingetreden en het vervoer aanmerkelijk minder geworden, terwijl zuinigheids-overwegingen, uit den nood der tijden geboren, tot uitstel der zoo gewenschte 1-daagsche snelverbinding noopten. Uitstel, doch geen afstel, want het is niet onmogelijk dat door gedeeltelijke combinatie der huidige exprestreinen Weltevreden – Djocja v.v. en Bandoeng – Soerabaja v.v. in plaats van door opvoering der snelheden, het vraagstuk der één-daagsche tegen 1 Januari 1926 op zelfs bezuinigende wijze alsnog opgelost zal worden.
Het Indische Leven - 6, 933
[Bandung 1A – Staatsspoorwegen]
De zetel van het Hoofdbureau der Staatsspoor- en tramwegen is Bandoeng. In den loop van 1923 en 1924 werd het van Batavia daarheen overgebracht. In 1907 kwam de Dienst der Staatsspoor- en tramwegen van het Departement van B.O.W. te ressortereeren onder het toen opgerichte Departement van Gouvernementsbedrijven en bleef daaronder tot op den huidigen dag.
Het Indische Leven - 6, 938-939
[Bandung 1B – SS restauratiebedrijf]
Hoe men in die pro-restauratie-periode tijdens de beide reisdagen het middagmaal gebruikte?
Wat de Westerlijnen betreft, men passeerde tegen ongeveer een uur Bandoeng en daar was de zorg voor de middag-tafel opgedragen aan den eigenaar van het hotel 'Phoenix', tegenover het spoorstation gelegen en momenteel [1925] nog in bedrijf. De heer Sprew [...] deed tijdens het oponthoud [...] welvoorziene etensdragers in de rijtuigen distribueren aan wie zich daarvoor bij den trein-controleur opgegeven had. Hij ontving van dien in den loop van den morgen een telegram, naar ik meen vanuit Soekaboemi, en zorgde dan, dat het aantal middagmalen, rijst- dan wel Europeesche tafel bij het stil houden van den trein te Bandoeng, present was.
En dan lunchten de reizigers, zoo goed en zoo kwaad het ging, in den schokkenden en slingerenden sneltrein, de etensdragers vóór zich op den grond dan wel op de bank naast zich. Want de practische klaptafeltjes van het heden bestonden in de personen-rijtuigen uit dien prae-historischen tijd nog niet!
In de etensdragers was een couvert, mes, lepel en vork voor de middagmalen aanwezig en te Tjitjalengka werden de ledige etensdragers weer ingenomen om met den het eerst daar passeerenden trein uit de richting Maos weer naar Bandoeng terug te gaan. Te begrijpen is, dat tijdens dat traject van nog geen half uur sporensaan-gegeten moest worden, ten einde te Tjitjalengka gereed te wezen. [...]
Het eerste restauratierijtuig werd in 1906 aan de formatie van den sneltrein Weltevreden – Maos – Soerabaja toegevoegd en was een groote verbetering.
Gedurende de eerst jaren werd echter nog niet tot exploitatie in eigen beheer overgegaan, maar werd die exploitatie verpacht, en wel wat betreft de Oosterlijnen aan de Firma Tio Siek Giok te Soerabaja en wat de Westerlijnen aan de Firma Loa Po Seng te Weltevreden. De ervaringen, welke met die verpachting opgedaan werden, waren evenwel van dien aard, dat besloten werd over te gaan tot eigen beheer door middel van een restauratie-bedrijf.
Dit geschiedde in Mei 1912 voor de Westerlijnen, terwijl na afloop van het pachtcontract in 1916 ook de Oosterlijnen in eigen beheer kwamen. Voornamelijk de geringe zekerheid, dat alleen consumptie-artikelen van goede qualiteit door de pachters werden verkocht, droeg het hare ertoe bij dat men tot dien stap overging. Mede was dan de gelegenheid geschapen de bediening, waarover de klachten tijdens de pachtperiode legio geweest waren, zoo volmaakt mogelijk te doen zijn. [...]
Nu wat de consumptie zelve betreft.
Op het oogenblik is men daarmee zoover, dat behalve de van ouds bekende 'nasi goreng' en gebakken aardappelen met biefstuk en groenten ook volgens een menu kan worden besteld, hetwelk bestaat uit soep van den dag, de keuze uit twee soorten vleesch, ham of zalm, op drie manieren toebereide aardappelen en zes soorten groenten, daarna fruit en koffie.
Behalve verschillende verfrisschende dranken, worden ook verkrijgbaar gesteld eene groote verscheidenheid van versnaperingen en rookbenoodigdheden. [...]
Wij willen het culinaire deel van dit opstel niet beëindigen, alvorens vermeld te hebben, dat in 1918, waarschijnlijk in verband met en vooruitloopende op de drooglegging der Vereenigde Staten, een verbod tot het schenken van whisky in de restauratiewagens uitgevaardigd werd, waartegenover echter de kans bestaat, dat binnenkort een welgeslaagde 'bowl' verkrijgbaar zal worden gesteld. Niet 'soft' evenwel ...
Het Indische Leven - 6, 1016
Op den 29sten Juli j.l. derailleerde vlak voor toko “Eigen Hulp” te Weltevreden onze onvolprezen stoomtram.
Het Indische Leven - 6, 1349
J.l. Zaterdag, 25 Juli [1925], herdacht de ‘Handelsvereeniging te Batavia’ haar 75-jarig bestaan. Daar op dien dag tevens de nieuwe lokaliteit aan de Binnen Nieuwpoortstraat in gebruik werden genomen, plaatsen we […] een aardig interieur-kiek van het nieuwe Vereenigings-gebouw.
Het Indische Leven - 6, 1384
[1920]De voorgevel van Klerk’s paleis, thans aan den Molenvliet gelegen, vormde echter vroeger den achtergevel; de voorzijde was destijds der Kroekoet-rivier toegekeerd.
Het Indische Leven - 7, 1072
[1925] De Luchtvaart-Afdeeling van het Leger in Nederlandsch-Indië werd geleidelijk aan overgebracht van Soekamiskin naar het vliegveld Andir.
Het Indische Leven - 7, 1148
[1925] Het Wilhelmina-park […] werd aangelegd op de plaats waar enkele jaren geleden de wildernis, je reinste rimboe, zich nog uitstrekte tot aan de vestinggracht. Daar, op de plaats van gracht en buiten-wallen, werd door den hardwerkenden gemeentelijken dienst der plantsoenen een keurig park van 9 H.A. groot aangelegd. Alleen de wegen moeten nog gewalst worden en dan is deze gemeentelijke ‘long’ de moeite van een rondwandeling zeker waard.
Het Indische Leven - 7-9, 1096
Wanneer we hier een serie foto’s plaatsen van misschien wel den meest populairen man van Ned.-Indië, Pa van der Steur, en van de Inrichting te Magelang, waar hij aan zijn ruim 800 kinderen een goede, eenvoudige, godsvruchtige opvoeding geeft, dan kunnen we daar geen beter bijschrift bij plaatsen, dan een kleine variant op Vondels gedichtje, boven de oude Burger weeshuis-poort aan de Amsterdamsche Kalverstraat.
Wij groeien vast in tal en last, / Men hoort ons Vader klagen,
Ay, ga niet voort door deze poort, / Of help een luttel dragen !
1.De groote kinder-vriend Pa van der Steur; 2. De eetzaal; 3. De slaap-zaal voor de kleintjes; 4. Een der werkplaatsen; 5. De linnen-afdeeling.
Het Indische Leven - 7, 1169
[1925] De plechtige opening der Staten-Generaal op den derden Dinsdag in September trekt nog ieder jaar duizenden menschen uit de provincie naar de residentie toe. [...] Het is een feest van kleuren, van rood en goud en hemelsblauw tot aan het pauselijk purper toe, maar de jaren dat wij de openingsplechtigheid bijwoonden, ontbrak het brons van de tropen. [...] In Engeland heeft men dat beter georganiseerd; daar zitten Indische prinsen en radja’s, in ’t moederland aanwezig, in de onmiddellijke nabijheid van den vorst bij plechtige gelegenheden, welke, als deze openingsplechtigheid, héél het rijk raken om zoo te zeggen. Het is uit een staatkundig [...] oogpunt betreurenswaard. [...] Te drommel, onze vorstin is toch ook Keizerin van Insulinde! [...]
Maar ditmaal, op den jongsten derden Dinsdag in September was er dan toch wel iets ‘tropisch’. Het baarde eenig opzien in de zaal vol gouden uniformen toen daar rustig binnenschrijden kwam, rustig en vol gratie als alleen den Oosterling eigen is, de regent van Semarang, die zijn mooiste sarong, vermoeden we, had aangetrokken. En naast hem, klein maar gracieus als een sprookjesprinses, ging de raden ajoe. Ze namen plaats op de stoelen in de rij der leden van den Raad van State en mr. Koster, ook in vol ornaat, de secretaris-generaal van het Departement van Koloniën, nam achter hen plaats en bracht beiden van het ceremonieel der plechtigheid op de hoogte. [...]
Wij hebben ons verheugd over deze ‘Oostersche kleur’ in het schilderij van dit historisch tafereel. Maar het hinderde ons, dat zoo weinig hooge figuren, in de ridderzaal aanwezig, notitie van den regent en den raden ajoe namen. Behalve dr. Koster – ambtshalve waarschijnlijk – onderhielden zich slechts zeer enkele autoriteiten met den regent. Er was hier een gelegenheid geweest ‘aan den voet van Hare Majesteit’s troon’ te tonen dat in het verre Oosten blank en bruin elkaar hartelijk waardeeren. [...]
Want elk mot-gaatje in het koninklijk staatsie-kleed wordt aanleiding in dezen democratischen tijd voor gevaarlijke commentaren.
Het Indische Leven - 7, 1266
De firma Oger Frères, Rijswijkstraat, Weltevreden, viert op 28 November [1925] haar honderdjarig jubileum. […]
Ruim een eeuw geleden woonden in Batavia veel kleermakers en verkoopers van gemaakte heerenkleedingstukken. Ten tijde van de Oost-Indische Compagnie betrok men meestal gemaakte goederen uit de Republiek, die als ze niet pasten door een slaaf of een soldaat-kleermaker werden vermaakt.
Vooral in het begin van de negentiende eeuw kwam te Batavia het kleermakersvak op. De meest bekende ‘taylor’ in den Engelschen tijd was de liefhebberij-tooneelspeler Pierre Paul Piolle, een Franschman, die ‘op den hoek van Gang Petjanongan en Noordwijk’ zijn zaak jaren lang dreef. Op 13 Maart 1827 nam Pieter Frölecke de firma Piolle over, maar reeds op 8 Mei van dat jaar overleed hij in het Hospitaal. Zoo verdween een beroemde firma.
De zaken van collega’s uit den Engelschen tijd, als J.G. Bruins in de ‘Teawaterstreet’, J.C. Klaus in de Nieuwpoortstraat […] e.a. verdwenen ook na kortere of langere tijd.
Concurrentie bleef bestaan van de ‘negotiehuizen’, als J.F. Arnold, dat nog in 1825 ‘extra fijn en welgemaakte zwarte en blaauwe lakensche rokken benevens fijn merinos in differente kleuren’ aanbood of de winkel van C. Tisper, over de Roomsche Kerk, die met allerlei dranken en eetwaren, ‘gemaakte en ongemaakte kleederen’ adverteerde, evenals het importhuis van de Gebroeders Beynon zoo nu en dan ook ‘gemaakte rokken’ in voorraad had.
Van de kleermakers-winkels maakte men nog niet veel werk. Zoo woonde bovengenoemde Frölecke, voor hij in Piolle’s zaak trok, samen met den goudsmid Pons ‘schuins over de Harmonie in het gewezen huis van heer Pahud’; anderen, als Kallenberger, Hindermeijer en Meunier, hadden hun zaken bij andere winkeliers of logieshouders.
In het weer oplevend en zich uitbreidend Batavia waren op Noordwijk en Rijswijk winkelbuurten ontstaan tusschen statige huizen met groote erven. Zoo kwam de ‘Fransche Buurt’ tegenover de nog jonge Societeit Harmonie, toen er vele Fransche winkeliers zaken openden.
Op Noordwijk vestigde zich in 1825 een jonge kleermaker, Johannes Kuyt uit Zutphen, die, later in samenwerking met den Parijzenaar Pierre Oger, zijn zaak een levenskracht zou geven, waardoor alle concurreerende firma’s in duur zouden worden overtroffen. Beide mannen stichtten de firma, die door geheel Indië bekend werd. […] Onder de duizenden, die zich door Oger Frères in den loop van honderd jaar lieten aankleden, behoorden ook Multatuli.
Het Indische Leven - 7, 1431
Om den lezers eenig denkbeeld te geven van wat op het gebied van grafmonumenten-architectuur hier in Indië kan worden vervaardigd, plaatsen wij hierboven een foto van het kapitale grafmonument, dat dezer dagen op het Eurpeesch kerkhof te Soerabaia gereed gekomen is op het graf van wijlen Mevrouw Weynschenk.
Het werk is afkomstig van de welbekende firma Ai Marmi Italiani (de Heer G. Racina) te Soerabaia. Het gebeurt maar hoogst zelden, dat wij in de gelegenheid zijn dergelijk geacheveerd en door-en-door artistiek werk in oogenschouw te nemen. Daarom bieden wij onzen lezers een korte beschrijving van dit grafmonument hierbij aan.
Het geheele monument is opgetrokken uit Italiaans wit marmer; het dak wordt gedragen door een viertal wit marmeren zuilen; alles hoogst artistiek, met kunstzinnig en expressief lijnenverloop. De beide sarcophagen zijn geheel massief; in het midden van het kelder-bovenvlak en een weinig op het achterplan verheft zich een indrukwekkend beeld, vervaardigd uit een witte marmersoort en voorstellende
een treurende vrouwenfiguur op natuurlijke grootte, met een tuil bloemen in de rechterhand en bloemen op het gewaad, dat in sierlijke plooien neerhangt. Dit beeld rust op een basement, geheel massief met een tweetal treden van zeer dik wit marmer. Het beeld heeft een hoogte van 1.60 M., terwijl het geheel, gerekend van den top tot aan den onderkant van het voetstuk, 2.10 M. meet. De artistieke conceptie en de minutieus verzorgde afwerking van deze beeltenis vallen ten zeerste op. Het beeld is ‘en haut relief’; vóór dit beeld, tusschen de beiden sarcophagen in, is een artistiek bewerkte wit marmeren krans aangebracht, terwijl aan den rechterkant terzijde van de vrouwenfiguur en meer naar achter zich een vaas van wit marmer bevindt met aan beide zijden ieder een wit marmeren engeltje, rustende op het linker- en rechter-oor van de vaas.
Het is een kunstvolle proeve van graf-architectuur, het Campo Santo van Genua waardig. Een fraaier en gesoigneerder uitgevoerd monument zagen wij hier te lande bijna nimmer.
Het Indische Leven - 7, 1457
[Jakarta 2 – Gouverneurskantoor]
Vrijdag 15 Januari [1926] had in het Stadhuis te Batavia de eerste zitting plaats van den Provincialen Raad, nadat de Gouverneur-Generaal in het Volksraads-gebouw de installatie-rede had uitgesproken.
Onze foto geeft de vergaderzaal in het historische Stadhuis van Batavia met Gouverneur Hillen op den voorzitterszetel.
Het Indische Leven - 7, 1473
[1925] Een serie aardige foto’s van den Pasar-Gambir: 1. Een overzichts-foto van het terrein, genomen vanaf den uitkijk-toren. 2 en 4. Twee pracht-exemplaren van de op Zondag 30 Augustus j.l. gehouden honden-tentoonstelling. 3. “Lorre”; 4. Bij avond in het groote restaurant.
Het Indische Leven - 7, 1495
[1925] Het kantoorgebouw van de K.P.M. is een zeer groot gebouw met vertikale lijnen die op het naar boven gaan dezer maatschappij duidelijk wijzen. Ook doen de twee groote klokken in de torens gelooven dat alles correct op tijd gebeurt en logenstraffen expres het “Kom Pas Morgen”; het is een reusachtig gebouw! Een voorbijganger, die mijn verbazing zag en mijn uiterlijk van den “man van buiten”, vertelde mij dat de zaak zoo geweldig was dat de boekhouders met een motorfiets van "debet naar credit” reden.
“Ja het gaat hier wel groot toe in Batavia!”
Het Indische Leven - 7-7, 1549
Donderdag 24 September [1925] ’s avonds om half negen had de plechtige ingebruikname van het nieuwe gebouw der Gereformeerde, der z.g. Kwitang-Kerk te Weltevreden plaats. [...] het geheel verbouwde en vernieuwde kerkgebouw [is ontworpen] door de fa. Wiemans, Abell en Pichel [...]
Het Indische Leven - 7, 2010
[Jakarta 1 – Het Nieuws van de Dag]
In Januari van dit jaar [1926] werd begonnen met de afbraak van het oude, welbekende gebouw van ‘Het Nieuws v.d. Dag v. N. I.’ aan de Kali Besar West, en tezelfder tijd begon het nieuwe gebouw op de zelfde plaats te verrijzen, terwijl het dagbladbedrijf ongestoord voortgaat. De eene vleugel is reeds nieuw, de andere nog oud. De groote foto stelt voor een typisch moment biij de bouwerij, n.l. ‘slametan-kap’ voor een deel van het bouwpersoneel, toen de eerste dakspant was geplaatst. Zaterdag 18 Juni [1927] werd het nieuwe, imposante gebouw van ‘Het Nieuws van den Dag’ onder veel belangstelling officieel geopend. |
|
Het Indische Leven - 8, 388
[1926] Op de tribune zaten slechts enkele vroegkomers. De muziek “stemde”, welke marteling altijd heel lang schijnt te moeten duren.
In de met bloemen versierde loge van den Gouverneur-Generaal waren ook reeds aanwezigen, die met spanning den “Hoogste in den Lande”, verbeidden. Ik hoorde intusschen dat Zijne Excellentie eerst om 9 uur zou arriveren en had wel wat kassian met de armen, die daar op zijn Paasch-best stonden te wachten.
Allengs kwamen de leden der B.B.W.S. [Batavia Buitenzorg Wedloop Sociëteit] binnendruppelen. De personen die met de “regeling”, zooals men dat noemt, wat te maken hadden, liepen reeds ijverig heen en weer en de “tale Albion’s” was ook nu weer sterk overheerschend.
Daar schetterde het eerste “geeft acht” signaal en weldra kwamen brieschend, met luchtig getrappel van slanke doch gespierde achterbenen, de renners het veld op.
De muziek zette een marsch in, waarbij fluitsoli van het soort, dat men bij een spannende film wel eens bewonderen kan, sterk domineerde. Dan de eerste start. En zooals gewoonlijk won van de drie slanke dieren, de vlugste.
Het werd drukker. De tribune vulde zich enigszins en er begon teekening te komen in de donkergroene parade alleé voor de tribune. Er was tactisch en ontactisch toilet gemaakt. Niet altijd combineerde de stof met de “lijnen” en strenge en spottende critiek zag men in bijna elk damesoog, zelfs in dat van de becritiseerde.
Intusschen begonnen donkere wolken zich boven ons samen te pakken en vielen de eerste druppels. Een gehandschoend mandoer nam ijlings den looper op. Eindelijk het signaal van aankomst van den Gouverneur-Generaal en even later reed de limousine van Zijne Excellentie voor de tribune. In een zeer wereldsch toilet, met den bekenden Derby-hoed, leverkleurige souspieds, binocle en bandoulière, verscheen de Gouverneur. Boven hem hield de mandoer een ordinaire papieren pajong die aan het decorum een geweldige afbreuk deed. De tonen van het Wilhelmus vonden accompagnement in den nu neersuizenden regen.
Even later werden de hemelsluizen weder gesloten. De 4e race zou een aanvang nemen. Een veld van 10 paarden volgens het programma, waarvan de minste race vier paarden voor den start moest brengen. Tot een walk-over kwam het gelukkig niet. Daar kwamen vijf paarden voor het lint. Een goede start en de dieren vlogen over de gladde baan. Een schimmeltje schoot vele lengten vooruit en hield de leiding met een viertal paardenlengten tot het gladde veld een woordje begon mede te spreken en ruiter en paard een geweldige salto mortale maakten. Emotie, kreten van teleurstelling en schrik.
Daar kwam het schimmeltje reeds aandraven en ver achter hem de jockey, die nog nooit zoo langzaam het baantraject gemaakt had.
De eigenaar van het nu “winnende” paard voerde zijn rossinant trotsch voor de tribune en had zelfs applaus in ontvangst te nemen. Ach schimmeltje! Dacht ik, zoo gaat het meer in de wereld. Degene, die de spits afbijten komen er gewoonlijk het beroerdste af.
Na nog eenige races ondergaan te hebben, scheen de Gouverneur-Generaal het welletjes te vinden en allercharmantst groetend (daarvan heeft Z.E.’s gemalin en drie dochters ontegenzeggelijk het patent) verlieten de hoge gasten de tribune.
Naast mij hoorde ik een dame beweren dat de dochters van den Gouv.-Generaal wel wat erg eenvoudig gekleed waren. Ik nam de spreekster even op en ja, ik moest toegeven dat met zoo’n uiterlijk er veel, zeer veel toilet toe nodig was om de onvriendelijke gaven van moeder Natuur te maskeeren. “Dat wat U noodig heeft, kan de jeugd misschien mevrouwtje”, dacht ik.
Het werd bepaald broeisch op de tribune en druk werd dan ook “geparadeerd”. Toch was er niet zoo’n levendige stemming als bij de vorige races en van knallende champagnekurken was weinig of niets te vernemen. Zelfs de winnaars van fatsoenlijke “potten” bleven plombière of zij moesten hun krachten sparen voor de napret.
’t Was één uur toen de races, die een vlot verloop hadden, eindigden. De eerste dag van de najaarsraces was voorbij ...
Het Indische Leven - 8, 411-412
[Bandung 2 – Lichamelijke Opvoeding]
[December 1926] Zaterdag j.l. woonden wij den laatsten dag van de te Bandoeng gehouden schoolwedstrijden om den Gouverneur-Generaal beker bij. Het weer was schitterend en het zonnetje stak alsof het Weltevreden bescheen. Naar schatting een paar duizend kinderen waren op het terrein van den Bond voor lichamelijke opvoeding, gelegen voor het Jaarbeurs-gebouw, aanwezig. Een aardig gezicht al die witte blouses en blauwe broeken of rokjes, die daar in lange rijen in het felle zonnetje stonden te wachten op de komst van den Gouverneur-Generaal. Ongeveer kwart over tien kwam de Landvoogd, die met een extra trein van Weltevreden was gekomen, vergezeld door Mevrouw de Graaff en drie dochters, op het terrein aan. Op de versierde tribune werd Z.E. door eenige autoriteiten en kopstukken uit de Bandoengsche planterswereld w.o. de bekende heer Bosscha, ontvangen.
Een ogenblik later vingen de kinderen onder leiding van den heer Leonards hunne gymnastische demonstraties aan. De door een scheepsroeper gegeven commando’s kon men over het geheele veld hooren en wij kunnen niet anders zeggen dan dat hetgeen te zien werd gegeven ‘af’ was en van ernstige voorbereiding getuigde. Herhaaldelijk klonk dan ook applaus van het talrijk opgekomen publiek.
Nadat alle kinderen voorbij de Landvoogdelijke tribune gedefileerd hadden, hielden de leerlingen der bestuursscholen van Blitar, Bandoeng en Poerworedjo een estafette loop over 4 x 100 M. Er werd snel geloopen en handig overgegeven. Bandoeng werd met 48 4/5 seconde eerste vóór Poerworedjo. Echter de behaalde punten op de vorige dagen deed Blitar den eersten prijs verdienen.
In den estafette loop over 1500 meter won Blitar in 3 min. 10 2/5 sec. gevolgd door Bandoeng in 3 min. 11 1/5 sec. en Poerworedjo in 3 min. 20 sec. Daarmede werd Blitar ook in dezen strijd eerste. Intusschen gaf de all-round athleet de heer de Keyzer, oud kampioen Nederland in speer- en discuswerpen, eenige demonstraties, die welverdiend applaus ontlokten.
Na afloop der wedstrijden moesten twaalf deelnemers van iedere school voor de tribune aantreden. De Directeur van Onderwijs, de heer Harderman hield vervolgens een speech, waarbij hij het ontstaan dezer wedstrijden en het doel daarvan schetste. Staande ‘onderging’ de Gouverneur-Generaal de toespraak, waarop de prijsuitdeeling volgde. Door Mevrouw de Graeff werd aan den aanvoerder van de Blitar Osvianen de G.G. beker uitgereikt.
De wisselgong werd door de Kweekschool te Djocja gewonnen en door Mevrouw Hardeman uitgereikt. De normaalschool te Blitar kreeg een fraai beeld. De H.K.S. van Bandoeng zag haar prestaties beloond met een zilveren medaille. Een zilveren schild, uitgeloofd door het Bureau voor Volkslectuur werd geschonken aan Kang Beng Hoat, een leerling der Hollandsch Chineesche kweekschool, die persoonlijk de beste was gebleken. [...] Vervolgens reikten de freules de Graeff nog eenige medailles uit, werd er, hoe kan het anders, nog een en ander betoogd en hoe mooi het was en hoe gelukkig men het vond dat te kunnen verkondigen, en de eindwedstrijden om de G.G. beker waren daarmede afgeloopen.
Na het geven van ontelbare handjes vertrok onder de tonen van het Wilhelmus, de Gouverneur-Generaal weer naar Weltevreden, waar de trein om 4 uur arriveerde. Een vermoeiende dag voor Zijne Excellentie, die hiermede duidelijk blijk heeft gegeven iets voor de Sport over te hebben.
Het Indische Leven - 8, 489
Het debarkement vond toen [1879] nog plaats ter reede van Batavia en werd aan de oude stadsherberg tegenover Passar Ikan (nu [1926] bewoond door Japansche visschers) de traditioneele halve flesch wijn en een pond brood aan de troepen verstrekt. Slechts weinigen zullen zich dat nog herinneren of medegemaakt hebben.
Het Indische Leven - 8, 773
16 April j.l. [1927] werd het nieuwe gebouw, bestemd voor den Raad van Indië door de bouwers Les en van den Heuvel opgeleverd. In verband met de groote urgentie werd de bouwtijd gesteld op slechts 200 dagen, Zon- en Feestdagen inbegrepen. Het is den bouwers mogen gelukken dit bouwwerk binnen dien termijn te voltooien.
1. Voor- en rechterzijgevel; 2. en 3. Colonnades; 4. Uitzicht vanuit de vergaderzaal.
Het Indische Leven - 8, 945
[Jakarta 5 – Spoorwegovergang]
Zondag 1 Mei [1927] werd op de stamlijn Manggarai – Koningsplein – Noordwijk – Batavia Noord, de electrische treindienst ingevoerd, waarmede de electrificatie van de ceintuurbaan der hoofdstad is voltooid.
Het Indische Leven - 8, 946
[7 Mei 1927] Het jaarlijksch Sportfeest der Carpentier-Alting-Stichting.
Op Woensdag j.l. werden op het terrein van deze school sportfeesten gegeven. Boven v.l.n.r.: 1 en 3. Korfbal-moment, waarbij de bal juist in de mand verdwijnt; 2. Nummer touwtrekken tusschen groepen bestaande uit jongens en meisjes. In het midden: Groepje belangstellende leeraren en leeraressen. Beneden v.l.n.r.: Touwtrekken voor leeraren en leeraressen. De belangstelling hiervoor was groot van de zijde der jeugd, zoodat het onze fotograaf niet mocht gelukken beide partijen op de gevoelige plaat vast te leggen. Aangezien de leeraren hier het ‘l’honneur aux dames’ lieten gelden, won dus de damespartij:; Spelmoment uit een korfbal-wedstrijd; Ook de jeugd toonde veel belangstelling.
Het Indische Leven - 8, 973
[1927] De Voorjaarsraces der BV.B.W.S. op 7 en 8 Mei j.l.
1.Ontoseno, winnaar van den Kali-Besarprijs I; 2. De finish of wel schimmenspel, wanneer de camera maar 1/200 seconde haalt; 3. Niwotokawotjo (vrij vertaald: “breek je tong niet”), winnaar van den Kali-Besarprijs II; 4. Een aardig groepje voor de tribune. In het midden de bekende amazone Mejuffrouw Stennekes; 5. Papegaai, winnaar van den Koningspleinprijs; 6. De eerste keer gaf een valsche start; 7. Polyarch, winnaar van den Djocjaprijs; 8. De schraal bevolkte tribune; 9. De tweede keer ging het starten beter.
Het Indische Leven - 8, 1101
[1927] Sinds eenige dagen zijn door de Javasche Bank nieuwe bankbiljetten van 5, 10 en 25 gld. in circulatie gebracht, welke onze Lezers hierboven gereproduceerd vinden. Binnenkort zullen ook de overige soorten bankpapier vernieuwd worden, behalve de biljetten van 20, 30 en 40 gld. [NB. De afbeelding van J.P.Coen op het biljet van 10 en van 25 gulden.] |
![]() |
![]() |
![]() |
Het Indische Leven - 8, 1149
[1927] De Jaarbeurs te Bandoeng.
1. Op het terras van het Jaarbeurs-Restaurant, na afloop van de officieele opening; 2. De stand in het hoofdgebouw van Bakkerij Valkenet te Bandoeng; 3-4. De trein met restauratie-wagen, welke door de S.S. links van het hoofdgebouw is opgesteld; 5. De stand van de Kock, Sparkes & Co., Bandoeng; 6. De kiosk van Lee Cheong, Weltevreden.
Het Indische Leven - 8, 1169
Opening Christelijke Scholen. |
|
Het Indische Leven - 8, 1202
![]() |
![]() |
De voorgevel van het Zusterhuis. | Het dagelijksche, zeer geanimeerde thee-uurtje van de Zusters. |
Het Protestantsche Ziekenhuis “Tjikini” (dat eigenlijk “Koningin Emma” heet, naar H.M. de Koningin-Moeder, die in 1899 een ton schonk aan de “Vereeniging voor Ziekenverpleging in Ned. Indië”) gaf Zaterdag 9 Juli [1927] een feestelijke en druk-bezochte receptie ter gelegenheid van zijn dertig-jarig bestaan.
Het Indische Leven - 9, 33
Dinsdag 16 Augustus [1927] werd de Medische Hoogeschool in tegenwoordigheid van Z.Exc. den Gouverneur-Generaal met groote plechtigheid geopend.
Het Indische Leven - 9, 38-40
Kijkjes in de Opium-Fabriek.
Door den Directeur van dat bedrijf daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben wij dezer dagen de Opium-fabriek op Salemba bezichtigd, en wij laten thans hieronder een beknopt overzicht volgen van hetgeen ons tijdens het bezoek aan dit interessante bedrijf werd gedemonstreerd.
Onder geleide van een der Ingenieurs begonnen we onzen rondgang, en al aanstonds werden we getroffen door het eigenaardig voorkomen van de controle-afdeeling, welke bestaat uit een dubbele serie kleedkamers waarin de ruim zeshonderd Inlandsche werklieden elken dag, zoowel bij aankomst als vertrek, van kleeding moeten verwisselen. ’s Morgens gaan ze in de voor elke afdeeling afzonderlijk aangewezen kleedkamer om zich geheel uit te kleeden, en vervolgens draaien ze mannetje voor mannetje door een tourniquet naar de aangrenzende kleedkamer.om daar de door het bedrijf verstrekte fabrieks-kleeding aan te trekken. ’s Middags gebeurt het zelfde, maar dan in omgekeerde volgorde.
Hier geldt dus wel een zeer scherp contrôle-systeem, doch wanneer men even bedenkt hoe gemakkelijk het kostbare goedje anders tusschen de kleeding mee naar buiten kon worden genomen, zal men moeten toegeven dat het uitmuntend werkt en niet streng genoeg gehandhaafd kan worden.
![]() |
![]() |
Links een kist met 40 Bengaalsche Opium-bollen. Rechts een blik met 50 pakjes Perzisch Opium. | De machines, waarin het ruwe product tot gezuiverd opium-sap wordt omgewerkt. Links op den voorgrond ziet men de roostpannen waarin het sap in een dunne laag wordt uitgestreken. |
Vervolgens kwamen we in de eerste afdeeling van het eigenlijk opium-bedrijf. Er wordt in hoofdzaak Bengaalsch opium verwerkt, zoo nodig soms aangevuld met Perzisch opium, voor welk laatste product evenwel een geheel andere bereidingswijze tot schuif-opium gevolgd moet worden als voor het eerste.
Wij troffen het dien dag nogal gelukkig, want er was juist weer een groote partij Bengaalsch opium in bewerking. Op onze eerste foto ziet men een geopende pakkist, gevuld met 40 opium-bollen die ieder 2½ katti ruw opium bevatten, zoodat de geheele kist een inhoud heeft van één pikol. Dit is de gebruikelijke manier van verpakking waarop de Britsch-Indische Regeering het opium aan de markt brengt, en jaarlijks worden er voor rekening van het Nederlandsch-Indische Gouvernement vele honderden van deze kisten vanuit Calcutta naar Batavia verscheept.
Op deze foto ziet men tevens een opengesneden opium-bol. De zwarte massa is het opium-deeg, dat verkregen wordt uit het sap van den zaadbol der gekweekte papaver. Dit sap wordt aan den nog te velde staanden bol onttrokken, door in een bepaald stadium tusschen rijp en groen eenige inkervingen op het zaadhuisje te maken, waarna het sap uitvloeit, doch weldra stolt en dan wordt verzameld. De harde bruine schaal of schors waarin zich het opium bevindt, is een complex van samengeperste papaverbladen. Aangezien het opium-deeg met de hand uit de schaal verwijderd wordt – de eerste bewerking die plaats heeft op de opium-fabriek – blijft een deel van den kostbaren inhoud daarin achter, zoodat de schors nog aanzienlijke waarde vertegenwoordigt, en derhalve een afzonderlijke bewerking ondergaat om het daarin achtergebleven opium terug te winnen.
Op onze tweede foto ziet men boven de filter-persen waarin het opium-sap gezuiverd wordt, en beneden de ketels waarin de harde schalen van samengeperste papaverbladeren onder toevoeging van water vergruisd worden. Het product van deze laatste bewerking wordt in een bepaalde verhouding met opium-deeg vermengd, en in de kneedpannen (rechts op de foto) onder stoomverwarming tot de gewenschte dikte gekneed. Is dit gebeurd, dan wordt het deeg in een dunne laag uitgestreken in de roostpannen, die vervolgens naar een andere afdeeling van het bedrijf worden overgebracht, om daar boven houtskool-vuur geroost te worden, welk proces onze derde foto in beeld brengt. Door de hitte wordt het deeg omgevormd tot een dunne, zeer brooze roostkoek, die nu wordt fijn-gestampt en daarna met koud water geroerd. Het mengsel wordt zorgvuldig gefiltreerd,
![]() |
![]() |
De roostpannen boven het houtskoolvuur, waar het opium-deeg ongeveer een halve minuut verhit wordt en overgaat in een dunne, brooze roostkoek. | De Vacuumpannen. |
en het verkregen extract in vacuum-pannen ingedikt. Tenslotte wordt het als een donker-bruine stroopachtige massa afgetapt in aarden potten die 15 Kilo kunnen bevatten – vertegenwoordigend een regie-waarde van 12.000 gulden! De bereiding is hiermee klaar, het ruwe product is nu omgewerkt tot tjandoe of schuif-opium, dat alleen nog een half jaar in de aarden potten moet blijven staan, om een gistingsproces te ondergaan, waardoor het de vereischte fijne aroma verkrijgt.
Al het emballage-materiaal, dus zoowel de opium-tuben als de kistjes en kisten waarin ze verpakt worden, vervaardigt de opium-fabriek zelf, zoodat het bedrijf geheel zelfstandig werkt, en in geen enkel opzicht hulp van buiten nodig heeft. Een dergelijk volslagen isolement komt in de industrie niet dikwijls voor, doch het Gouvernement heeft dit hier opzettelijk zoo ingericht, omdat zelfs het geringste contact met de buitenwereld den vindingrijken opium-smokkelaars reeds een kans geeft om hun slag te slaan.
![]() |
![]() |
De tubemakerij. | De vulkamer. |
Het materiaal voor de tuben-fabricage bestaat uit een mengsel van Banka-tin en lood, dat in staven gegoten, door een lange reeks van plet-machines geleidelijk tot een minimale dikte wordt uitgeplet. Andere machines nemen dan het werk over, en persen de dunne platen in tube-vorm van verschillende grootte, afhankelijk van de hoeveelheid opium waarvoor ze bestemd zijn. Men maakt hierbij gebruik van Chineesche maten. De tubes krijgen een inhoud die varieert van een halve matta tot 25 matta, terwijl een matta gelijk is aan 386 m. G. en verkocht wordt voor 30 ct. Zijn de tuben eenmaal gereed, dan verhuizen ze naar de vulkamer, waar ze door ingenieurs-geconstrueerde machines automatisch op de juiste maat worden gevuld, en daarna met een sluit-oogje verzegeld. Ook hierbij is een controle-maatregel toegepast, die den smokkel-handel in opium ten zeerste belemmert. Want al deze sluit-oogjes zijn volgens wettelijk voorschrift gekleurd, en aan deze kleur kan ieder politie-man onmiddellijk zien voor welk gebied die tube bestemd is. Ziet hij b.v. in Batavia een opium-tube met een rood sluit-oogje, dan weet hij zeker, hier met smokkel-opium te doen te hebben, want de kleur voor Batavia is geel, en rood geldt voor de Buitengewesten. De gevulde opium-tuben worden verpakt in kleine kistjes, welke op hun beurt in groote kisten worden gestapeld, en op deze wijze verzonden naar de Ambtenaren van de opium-regie, die als depôt-houders over geheel Java en een groot gedeelte van de Buitengewesten gevestigd zijn. Deze depôt-houders mogen alleen opium verstrekken aan personen die in het bezit zijn van een z.g. licentie, dat is een officieele vergunning waarvan de houder het recht heeft om dagelijks een zekere hoeveelheid opium te schuiven. Oude, geroutineerde opium-schuivers hebben meestal een licentie voor 25 matta (een kwart thail) per dag, hetgeen voor ongeveer honderd pijpen voldoende is, en slechts het luttele bedrag kost van f 7.50! Het zijn dan ook alleen rijke Chineezen die zich deze weelde kunnen permiteeren. De klontong- en warong-Chinees zal in den regel wel met een rantsoen van een kwart of een halve matta moeten volstaan. |
Een interessante verzameling van blikjes, waarin het gesmokkeld opium meestal verpakt is. Beneden ziet men de aarden potten, waarin afgewerkt opium een gistings-proces doormaken |
Dat de hooge regie-prijzen den opium-schuivers niet zoo heel erg afschrikken, blijkt wel uit het enorme debiet van de regie-opium. Er wordt n.l. jaarlijks ongeveer een millioen thail omgezet, tegen een waarde van 30 millioen gulden, zoodat we hier dus gerust kunnen spreken van een weelde-belasting die effect sorteert – althans wanneer wij de vraag of het opium-schuiven weelde is, in plaats van levensbehoefte, in bevestigenden zin willen beantwoorden. En wanneer men nagaat, hoe diep het opium-schuiven in het leven van sommige volkeren is vast-geworteld, is deze kwestie nog niet zoo gemakkelijk op te lossen. |
Het opium-schuiven in de practijk. |
Het Indische Leven - 9, 90-91
Als de Gemeente Batavia biertonnen gaat plaatsen midden op de wegen langs ’t Koningsplein – als de taxichauffeurs nòg onbeschofter worden, en nòg meer geld gaan vragen voor hun levensgevaarlijke krankzinnigheden achter het stuur – als er nòg meer gestolen wordt bij je thuis dan gewoonlijk – dàn is elke Bataviaan er zeker van dat de Pasar Gambir geopend is.
De atap-geldzuiger staat weer op zijn plaats, verleidelijk knipperend met zijn duizenden flikkeroogjes – de ambtenaren van de vermakelijkheidsbelasting zuchten en zwoegen, en in dichte drommen trekken de altijd arme belastingbetalers er naar toe om geheel vrijwillig hunne uitgaven flink te vermeerderen, hun longen flink te verontreinigen, hun humeur een beetje te bederven en om toch vooral niet uit te rusten van de vermoeienissen van den dag.
De Pasar Gambir bestaat uit een vernuftige en smaakvolle samenstelling van bamboe, atap, gloeilampjes en reclamedoeken, en uit een comité.
Wanneer de voorzitter daarvan – de burgervader – in heel veel woorden heeft gezegd wat iedereen denkt n.l. “Ik ben blij dat we zoover zijn”, dan is de Pasar Gambir geopend – gaat het comité achter de muziek aanloopen en laat zich boven het hoofdgebouw eenige koude aanmeten.
De hekken gaan van den dam, en het publiek begint òp te dringen als bij een bedeeling. De geldpompen werken en slikken de zuurverdiende penningskens van den zwoegenden Europeaan even gretig als die van den nijveren!! Inlander.
De Pasar Gambir oefent een geweldige aantrekkingskracht uit op het publiek, alles stroomt er heen, en dwarrelt er door elkaar – Volksraadleden, ambtenaren, kantoorheertjes en p.p.’s en B.B.’s Hoofden van departementen, soldaten met en zonder houding of vaderlandsliefde, baboe’s en oolijke stuurlieden die in “de goede richting” zijn – hier en daar een zakkenroller – kortom, het is een echt volksfeest, waarop de dames hare taschjes verliezen en hare sjaals vergeten – de heeren elkaars hoed opzetten en volgepropt worden met proefpakketten (gratis!) van Sunlight Soap, Twink–Lux–nieuw bakmeel en puik grafiet–schoenglans, enz. enz. Een goede kennis van me moest staande gevoederd worden met een echte wafel omdat hij in geen één stoel meer paste.
“Het is werkelijk heel gezellig” schreef ik aan mijn vrouw, met wie ik rondwandelde. “En zoo prettig verlicht” schreef zij terug, want elkaar verstaan is uitgesloten.
In de meeste stands zitten bezoekers te eten of te drinken, maar er zijn er ook nog enkele waar iets te zien is, hoewel die minder bezocht zijn.
Mij komt het voor dat veel geëxposeerde artikelen rustiger en beter kunnen beschouwd worden in de winkels. Uitgezonderd is natuurlijk de hoek van Inlandsche kunstnijverheid, die als elk jaar weer belangwekkend is, en het drukke bezoek dan ook ten volle verdient. Ook de inzending van Landbouw en Veeteelt …. Is zeer aantrekkelijk en hoogst leerzaam, terwijl wij door den Dienst voor Volksgezondheid in staat gesteld worden ons op de hoogte te stellen van zaken die wij in de meeste gevallen moeilijk onder de oogen krijgen.
Volgens mijn bescheiden meening vormen de inzendingen als hierboven genoemd, het belangrijkste gedeelte van een Pasar Gambir en is het te hopen dat het Comité er in moge slagen dit soort grooter uitbreiding te geven. […]
Het Indische Leven - 9, 233
Tentoonstelling in den Kunstkring. [1927]
De vorige week Vrijdag werd de achtste schilderijen-tentoonstelling van de leden der Vereeniging van Beeldende Kunstenaars ingeleid met een lezing van den Heer Moojen, die een beknopt overzicht gaf van de ontwikkeling der schilderkunst in Indië gedurende de laatste 25 jaar.
Raden Saleh werd genoemd met zijn leermeester Payen, die hier beiden indertijd de schilderkunst als het ware geïntroduceerd hebben, – althans, zij hebben de schilderkunst hier ingang doen vinden, maar jammer genoeg toch niet zóó, dat hun werk een fundamenteele kracht kon vormen voor den groei der schilderkunst in deze gewesten.
Het was hiermee dan ook vrij treurig gesteld, ofschoon verschillende Kunstkring-besturen door geregelde tentoonstellingen steeds ijverig getracht hebben de belangstelling voor schilderkunst levendig te houden. Maar het organiseeren dezer tentoonstellingen was heusch niet gemakkelijk, hetgeen blijkt uit het feit, dat menig amateur met artistieke aspiraties gaarne werd toegelaten, omdat er toch geen deugdelijk werk te exposeeren was. Hierin is echter veel verbetering gekomen, en alle eer komt toe aan de Kunstkring-besturen, die steeds het geduld en volharding bleven doorwerken aan de verheffing van de schilderkunst in Indië.
Wat nu deze tentoonstelling zelf betreft: slechts zelden worden we geboeid door iets geheel eigens en essentieels in dit geëxposeerde werk. [En vervolgens worden de werken besproken van: Jan Frank, Wichers, Dezentjé, Van Velthuysen, Moojen, Cleton, Lyons, Poschacher en Wolff Schoemaker.]
Het Indische Leven - 9, 295
[Jakarta 11 – Vios]
[Jakarta 12 – Vios]
Op 17 October 1902 werd door eenige jongelui, leerlingen van de H.B.S. te Mr Cornelis , een voetbalvereeniging opgericht, genaamd S.S.S. (Sport Staalt Spieren). Guus Nitzschke, die nu [1927] nog de beste speler van Vios is, behoorde tot de oprichters; deze sympathieke veteraan speelt nu dus al 25 jaren achtereen: een unicum op voetbal-gebied in Indië! Omstreeks dien tijd werd, ook te Mr. Cornelis, een andere H.B.S.-vereeniging opgericht, Vios, en het duurde niet lang of een samensmelting vond plaats onder den naam Vios (Voorwaarts Is Ons Streven). Naast deze voetbalclub ontstond de Gymnastiek-vereeniging Lycurgus. Deze twee zustervereenigingen hebben een tijd van ongekenden bloei gehad, in de jaren 1916 / 1917 / 1918 was Lycurgus oppermachtig, doch helaas, in de laatste jaren mochten wij niets meer van deze club vernemen.
1905, 1907, 1912, het waren de beste jaren van Vios, dat hoe langer hoe groter werd. De prijzenkast van den Vios-schatbewaarder is zeer goed voorzien, onder de tropheeën bevinden zich ettelijke Pasar Gambir-bekers en als we aan dien prachtigen tijd terug denken, dan zien we ze nog: De vier gebroeders Nitzschke: Guus, Fred, Vic en Harry, de een al beter dan de ander; Kees Cortenbach, de Synja’s, Toetie Fisher, Schreuders, de gebr. Willemse, Ernst Martens, Van der Capellen, Van Erpecum e.a. Dat waren dagen, toen de wedstrijden immer spannend waren. De tribune was vol met H.B.S.-girls, en als de gevreesde wing: Kotjok – Vic Nitzschke het op de heupen kreeg, dan trilden de tribunes gewoon van de aanmoedigingen der Vios-aanhangsters! Ach, dat waren tijden! Vios en het oude Sparta, het waren twee geduchte rivalen; scores van tegenwoordig als7 – 1 of 8 – 0 bestonden toen bijna niet. We herinneren ons nog heel goed dat eens, bij een Passar Gambir-finale tusschen Vios en Sparta, de tribune voor een gedeelte instortte! Het is werkelijk met weemoed, dat we aan dien goeden, ouden tijd terugdenken ...Vios heeft sinds haar bestaan nimmer tot de zwaksten behoord, in 1926 scheelde het een haar of de witten hadden het kampioenschap behaald, doch door een ongelukkige, zeer onverwachte nederlaag tegen B.V.C. moesten Veenstra c.s. hun hoop in rook zien vervliegen.
En hoe staat het nu met de jubilaris? Vios heeft momenteel een schitterend voetbalveld, dat over een maand of zes het beste in Indië zal zijn. Op de competitie-lijst staan de Witten helaas op No. Vier, gaarne hadden wij ze in dit jubeljaar een plaats of wat hoger gezien. Vios heeft echter nogal met mutaties onder de spelers te kampen gehad, we hopen, dat ze dezen “slappen” tijd spoedig achter den rug mogen hebben!
Wat hun costuum betreft vinden wij het jammer, dat ze nu enkel “all-white” in het veld verschijnen; tot hun oorspronkelijk costuum behoort n.l. een breede, blauwe sjerp.
Het Indische Leven - 9, 618-619
Jubileum Tentoonstelling van de Ned.-Ind. Kunstkring Batavia.Zaterdagavond j.l. werd deze tentoonstelling officieel geopend. t ‘Was aardig vol en vele groote persoonlijkheden uit de ambtelijke en handelswereld vereerden deze met hun bezoek. Er heerschte een genoeglijke stemming, verhoogd door de champagne, die gul werd rondgediend. – Vele toespraken werden er gehouden, waarna de leden van den Kunstkring, en de genoodigden 't geëxposeerde gingen bezichtigen .... Overigens leek ons ‘t bekijken op dit moment niet zeer geschikt, omdat de in groepen bij elkaar staande menschen vele schilderijen maskeerden. – Werkelijke liefhebbers zullen dan ook wel den volgenden Zondagochtend teruggekomen zijn om beter en meer op hun gemak te kunnen genieten van deze tentoonstelling.
De expositie was uitnemend verzorgd en alle eer hiervan komt toe aan het Kunstkring-bestuur.
Wij willen onze beschouwing over het geëxposeerde beginnen met Frank, Ouborg en Breetvelt, die hier de beste en sterkste persoonlijkheden zijn.
![]() “Oude Huizen Pintoe Ketjil” (Jan Frank). |
Jan Frank’s werk wordt hier vertegenwoordigd met twee schilderijen. Zijn rustig bezonken, voornaam oeuvre doet altijd zoo goed aan, en er zit stijl in. Hij tracht in alle deelen van ’t stuk 't evenwicht te behouden en slaagt hierin vooral in zijn “Oude huizen Pintoe Ketjil“ (No. 16). Even wordt het mengelmoes van kleuren in den linkerhoek een hinderlijk gedeelte, maar het is van weinig beteekenis ten opzichte van het geheel. Frank is een aandachtig schilder met een streng ordenende geest, en zijn voorgenomen arbeid verricht hij alleen dan maar, wanneer hij zeker is van zijn idee. Toch wordt zijn conceptie “Ossenkar“ ineens minder, doordat hij op een zeker gedeelte naast het streng geordend geheel, vervalt in een schilderachtig moment. (Zonlicht op de ossenkar achteraan.) ‘t Is een dissonant in ‘t accoord, in 't volgehouden stuk van ossen, wagen en man. Naast de geweldige kwaliteiten in dit werk, in ‘t bijzonder, ”t voorste gedeelte, wordt echter toch even de achtergrond van huizen onbelangrijk en zelfs onrustig. |
![]() Stilleven (P. Ouborg.) ![]() Ossenkar (A. Breetvelt.) |
P. Ouborg mogen we op deze tentoonstelling wel de allermodernste noemen. En 't valt wel te apprecieeren dat de schilder bij de absolute negatie voor zulk werk hier te lande, den durf heeft zijn stukken in ‘t openbaar te vertoonen. Toch weten wij zeker, dat velen zijn werk kunnen waardeeren, maar de algemeene meening niet graag in den weg treden. We kunnen wel aannemen dat 't moeilijk is voor een schilder wiens oog in 't heden blikt, om voeling te krijgen met de menschen, die het tegenwoordige nog niet zoo ten volle kunnen beseffen. Zoo iemand moet wel een standvastig karakter hebben om zijn werk niettegenstaande miskenning en menig schouderophalen toch te exposeeren. Ouborg is een krachtig gevoelsmensch, en uiterst subjectief – één die zich ten volle overgeeft aan eigen innerlijk. Zijn schilderijen zijn eenvoudig van conceptie, maar misschien niet zoo gemakkelijk van bewerking. ‘t Is een doordringen in eigen gevoel, dat hem pakt en niet loslaat voordat het geheel geworden is een stuk van zich zelf. Frank heeft dit ook wel, maar nog niet zoo sterk en zoo hartstochtelijk; hij is meer bedachtzaam en overwegend, terwijl Ouborg als van een passie bezeten iets uit zich zelf wringt en bijna moeite heeft om zich in te toomen, om te ordenen zooals het nu eenmaal moet. ”Vrouwekop” (No. 23) is prachtig, eerlijk in zijn weergave van eigen overtuiging, evenals zijn “Stilleven“ (No. 22) maar hier meer beheerscht en krachtiger. Hij maakt zich hier al meer en meer los van 't onderwerp en schildert slechts om zijn eigen gevoel te manifesteeren. ‘t Uiterlijke abstraheert hij alleen terwille van zijn eigen innerlijk. A. Breetvelt geeft hier drie houtsneden te zien, die alle drie goed zijn. Zijn “Inlandsche visschers” (No. 4) zijn vol beweging en soepelheid. ”Ossenkar“ (No. 5) verraadt hier vooral hoe er geprofiteerd is geworden van het materiaal. Het is verwonderlijk hoe vlug hij deze techniek heeft weten machtig te worden. Zijn “Inlandsch meisje” (No. 6) is wel 't meest psychologische werk en mag wel als iets zeer bijzonders aangerekend worden. |
![]() Tempeldansers op Bali (P.A.J. Mooyen.) |
Willem Dooyewaard is vertegenwoordigd met een enkel stuk, een kleurenfantasie met breeden toets opgezet. Elke streek is raak en gevoelig, vooral 't gezicht van die danseres is magnifiek. ‘t Costuum is krachtiger bewerkt, wonderlijk van kleur, zonder onrustig te worden. P.A.J. Mooyen, die met Dooyewaard zooveel overeenkomst vertoont, niet alleen door gelijksoortig onderwerp, maar ook in de behandeling; nochtans is de toets minder sterk dan bij Dooyewaard. In zijn “Tempeldansers op Bali” (No. 21) wordt 't werk wel even onrustig in kleur, omdat de toets niet overal gelijkwaardig is. Het geheel is echter goed en zal wel tot één van Mooyen’s beste werken behooren. Roland Strasser doet bij den eersten indruk veel denken aan Dooyewaard en Mooyen. Hij is ook krachtig, en zelfs forscher in 't neerpenseelen van zijn indruk, maar is daarbij veel hartstochtelijker, en leeft in een gloed van extase bij ‘t schilderen van zijn “Batoelandschap met figuur” en floddert met een bewonderenswaardige technische vaardigheid zijn kleuren in elkaar. ’t Pakt oogenblikkelijk, ‘t is een stuk dat men als in een roes doorleeft. ‘t Is jammer dat deze schilder zoo spoedig en noodlottig om 't leven is gekomen. Isaac Israels, onze grootste impressionist, stelt ons met zijn “man met pikolan“ zeer teleur. We bewonderen zijn techniek om in een groot stuk brokken verf tegen elkaar te zetten. Maar het is niet te vergelijken met zijn geweldige andere scheppingen. |
![]() |
Ernest Dezentjé, de hier zoo bekende landschapschilder is met zijn “Berglandschap in de Preanger“ (No. 11) niet zeer gelukkig geweest. ‘t Geeft den indruk alsof het maakwerk voor hem wordt. Hij heeft al zooveel van zulk soort landschappen geconcipieerd, hij kan er bij wijze van spreken mee spelen zooals hij wil, 't wordt hem te gemakkelijk, hetgeen de eerlijke zuivere weergave niet ten goede komt. Zoodra hij echter voor een nieuw onderwerp staat, ontkomt hij niet aan zijn eerlijk kunstenaarsgevoel, en geeft z’n impressie wel zoo magnifiek, dat men stil wordt bij ‘t beschouwen van zijn werk “Zeegezicht” (No. 12). Een branding tegen de rotskust, die komt aanrollen en uit één spat tegen uitstekende toppen rotssteen. En dat opspatten juist, is zoo gevoelig en mooi van kleur, zoo transparant en vluchtig. Een werkelijk goed aangevoelde impressie, frisch van kleur en zeer evenwichtig van compositie. ‘t Is een verjonging in Dezentjé’s werk. |
Frans CletonDr. H.J. Smit een echt kunstenaar geeft met No. 29 “Kampong” iets van Indië te zien, zooals hij ’t waarneemt. Een stijf onderwerp, in werkelijkheid weinig aantrekkelijk zonder eenige artistieke fraaiheid. Maar hij weet er een conceptie van te maken in kalme voornaamheid. Een weelde van zonlicht op den voorgrond. 't Is een stuk, gezond van opvatting, schildering, visie, kleur zonder de minste aanstellerij. Zijn twee andere doekjes zijn echter veel minder.
H.A.L. Wichers stelt ons zeer te leur met zijn “Zonsondergang” (No. 41).
Het is zoo hard van kleur, zoo weinig soepel, wat we toch zoo van hem gewend zijn. Wanneer we dit stuk vergelijken
met zijn “Rubberboomen” van één der vorige tentoonstellingen alhier, dan krijgen we den indruk dat Wichers zijn goede stukken heeft thuis gelaten. Ook zijn “Stierenkop“ (No. 42) is zeer oppervlakkig. We hopen op de volgende tentoonstelling beter werk van hem te zien. is op z’n best in zijn “Late middag” (No. 8) waarin de stemming goed is volgehouden.
Carl L. Dake Jr. is ons te zoet met zijn weëe romantische sentimentaliteit.
’t Is weinig zeggend en te veel op effect berekend. Het geeft ons alleen een onaangename herinnering aan die ongezonde, laffe periode van ons kunstleven, toen er op de scholen ook nog zoo met den doezel gewerkt werd.
J.L. Eland met zijn groot stuk “Westmoesson” (No. 14) geeft een geweldige ruimte-werking. Het is goed geschilderd.
Ivan Kalmyhoff en G.J. Ensink met weinig zeggend werk.
Gabrielle Ferrand met een fijn stukje pointillé kunst “Boroboedoer bij maanlicht” (No. 46).
Johan Veldman, mej. Joh. O. Duyvensz-Dekker en H. Hubregtse-Lanzing laten hoogstens een technische vaardigheid zien.
Angélique Bakker-Wilhelm is in haar “Stilleven” (No. 1) frisch en goed van kleur.
Van de portretschilders die hier exposeeren, noemen we Henri van Velthuysen en Rudolf Wenghart, die beiden dit gemeen hebben, dat ze ongetwijfeld goed gelijkende portretten maken, maar overigens niets er bij geven. Wanneer wij toch ‘t werk van verschillende portrettisten bekijken door verschillende eeuwen heen, dan meenen wij steeds opgemerkt te hebben, dat er naast gelijkenis nog iets van je zelf als kunstenaar bij moet komen. 't Behoeft toch niet ‘t zelfde te worden als een fotographie met zeer mooie en schitterende kleurtjes? Da Vinci, Dürer, Holbein, El Greco, Rembrandt, Rodin, Jan Veth om de grootsten op dit gebied maar te noemen, geven elk op eigen manier hun portretten, maar die niet alleen om ‘t portret mooi worden gevonden, maar omdat ze iets geven van een groot en gevoelig denkend mensch. Verder is Van Velthuysen vlotter dan Wenghart, maar dat is ook het eenigste verschil. Prof. Dr. Max Fleischer valt in dezen tijd niet meer te apprecieeren en van Willem Witsen hebben we niet graag een portret.
Mia Lyons is nog zwak in haar groot stuk “In ons Atelier” (No. 20). Maar waarom exposeert ze haar landschappen toch niet?
Dirk Homberg blijft met zijn “Graflegging” (No. 18) oppervlakkig. En zijn “Reiger“ No. 19 (pastel) is bepaald slecht. De pooten van die vogel zijn zoo armoedig van teekening, en de kleuren der veeren zijn hard en zonder de minste fantasie geteekend.
Om nu te besluiten met het beeldhouwwerk van Prof. C.P. Wolff Schoemaker en Marla Louise Poschacher.
De eerste geeft buitengewone knappe anatomisch doorwerkte concepties te zien. In zijn Torso “Soendaneesche” (No. 25) komt dit goed uit. Het is een weelde van anatomische vormen, en het doet ons sterk herinneren aan werken van Rodin wiens invloed wel het meest zich uit in No. 26 “Victor Uterque” (statuette). Maar er is een essentieel verschil tusschen dat genieten der anatomische vormen van beider werk. Bij Rodin voelen we naast de anatomische volmaaktheid een diep eigen leven in elk stuk. En Rodin overdrijft waar hij 't noodig acht om toch vooral te geven wat hij doorvoelt. En dat juist missen we totaal in 't werk van Schoemaker. ‘t Is werk waar men technisch respect voor heeft, maar verder direkt loslaat.
(Vergelijk Rodin”s studiefiguur van de Balzac, de loopende figuur van Johannes den Dooper, zijn vrouwen torso's, enz.)
Mej. Poschacher is met haar “Javaansch kinderkopje” erg fijn en gevoelig.
Wij wenschen bij ‘t eind van deze beschouwing den Kunstkring en zijn bestuur, onze welgemeende gelukwenschen en hopen dat hij steeds in staat zal blijven het kunstzinnig leven in Indië te bevorderen.
S. A.
Het Indische Leven - 9, 633
[1928] Zaterdag 14 Jan. ’s Morgens acht uur had op het Waterlooplein de plechtige uitreiking plaats van de eere-sabel, door H.M. de Koningin aan den Majoor der Infanterie H. Bebrens geschonken, als een huldeblijk voor diens wapenfeiten, gedurende de laatste helft van 1926 in Atjeh verricht. Op onze foto ziet men de bijeenkomst der militaire autoriteiten na afloop der parade in de Sociëteit “Concordia”.
Het Indische Leven - 9. 971
[Kousbroek – Oostindisch kampsyndroom, 167-171]
![]() |
![]() |
Internering der Communisten. Dinsdag j.l. vertrokken onder militair geleide 39 te interneeren communisten met een 12-tal vrouwen en kinderen per s.s. Rumphius naar Makassar om van daar naar Boven-Digoel te worden getransporteerd. 1. Vier befaamde Pontianaksche leiders, die geboeid aan boord werden gebracht. 2. Het embarkement van de twee S.S. auto’s, onder strenge politiebewaking, aangebrachte Java-communisten. 3. De vrouwen en kinderen. |
![]() |
Het Indische Leven - 9, 972
April 1928 – Een paar dagen geleden werd te Malang het nieuwe gebouw van de opleidingsbrigade van den Topografischen Dienst in gebruik genomen.
Het Indische Leven - 9, 1057
[Jakarta 5 – Pasar-Baroe-School]
[1928] I.W, de Groote, hoofd van de Pasar Baroe-school alhier zal 7 Mei a.s. zijn functie neerleggen, na 36 jaar lang aan den bloei van deze school zijn beste krachten te hebben gewijd. Hij kan als een pionier van het Christelijk Onderwijs in Ned. Indië beschouwd worden. Nog steeds denkt hij niet aan rusten. Hij zal n.l. na zijn aftreden als Hoofd van genoemde school, een functie aanvaarden als Secretaris-Penningmeester van de Vereeniging voor Christelijke scholen te Batavia.
Het Indische Leven - 9, 1096
… een foto van het nieuwe, imposante kantoorgebouw der Firma Geo. Wehry & Co. te Batavia. Naar men ons mededeelt, zal de opening plaats vinden op Woensdag 16 dezer [Mei 1928], ’s morgens om 10 uur. Er worden geen speciale invitaties rondgezonden, doch ieder belangstellende is welkom.
Het Indische Leven - 9, 1173, 1186
Dinsdag 22 Mei [1928] werd in het Kunstkring-gebouw de tentoonstelling geopend van de ontwerp-maquettes voor het van Heutsz-Monument, dat opgericht zal worden nabij het Entrée Nieuw-Gondangdia.
Op bovenstaande foto ziet men het fraaie ontwerp van den Architect Dudok en den beeldhouwer van den Eynde, hetwelk uitmunt door zijn rustigen eenvoud en grootsche conceptie en om die redenen zeer gunstig beoordeeld werd.
Het Indische Leven - 9, 1215
Zondagmorgen 10 dezer [Juni 1928] had nabij den Stadsschouwburg de start plaats van de wielrijders, die een wegren van Batavia naar Bandoeng gingen ondernemen. 11 Deelnemers kwamen binnen den gestelden tijd van 10 uur rijden aan, als eerste F. van Loon en als tweede met slechts 1 sec. verschil, E. Raes.
Het Indische Leven - 9, 1312
Woensdagmorgen, 27 dezer [juni 1928] is er in de kota een merkwaardig ongeluk gebeurd met den electrischen trein, die te 7.21 van Kemajoran vertrok en om 7.33 te Batavia Noord moest aankomen. Door het weigeren van alle remmen reed de trein langs dit kop-station met een flinke vaart dóór, verbrijzelde een muur, en reed de Binnen-Nieuwpoortstraat in, waar hij vlak voor het oude gebouw der Escompto tot stilstand kwam.
Het Indische Leven - 9, 1420
[Juli 1928] J.l. Zaterdag werd hier voor het eerst een base-ball-wedstrijd gespeeld, en wel op het Viosterrein door een gecombineerd team van Good Year en Standard Oil contra General Motors.
[Op de foto’s zijn geen huizen te zien!.]