Vijftig Indische rijmkronieken van Melis Stooke, bijeengelezen en ingeleid door Gerard Termorshuizen
KITLV Uitgeverij, Leiden 2005

 

Inleiding
[…..]

Melis Stoke – Ik kijk de kat, 12-15

[Jakarta 10 – Huis] 

Worstelen voor vrouw en kroost
Salomonson was al in Batavia aangekomen, toen hij zijn laatste rijmkroniek voor De Groene Amsterdammer schreef. Ze verscheen op 29 december 1923 in dat blad.

Ach ... lezer ... hoelang
heeft mijn weeklijkse zang
in dit hoekje u verveeld of verpoosd?
Misschien mist ge hem niet
Nu gij hem niet meer ziet,
En zegt zuchtend: ziezo...die ’s geloosd.

De wereld draait rond
ook al houd ik mijn mond
in de Groene ... en dát is mijn troost.
En ik meld per gedicht
het ontstellend bericht:
ik kwam goed en wel in den Oost.

Dag mijn hoekje ... lk kweel
met een brok in mijn keel
u tot afscheid dit rijm … als een toast.
Bijna tien jaren lang
klonk mijn schrille gezang
in dit hoekje ... En nou ben 'k in den Oost.

Ach ... wat heb ik geklad
hier diep-achter in 't blad.
k Heb er somwijlen zelf om gebloosd.
Maar ik deed het zó graag
Nog een keer na vandaag..?
En dan ga 'k hoor ... aan 't werk in den Oost.

Wie komt er na mij
in dit hoekje ..? 't Komt vrij.
Boutens? 't Zij dat men 't liever ver-Kloos‘t.
Dag mijn hoekje ... Vaarwel.
Wacht uw dichter ... lk ga
met een snik aan mijn werk in den Oost.

Melis Stoke

Salomonson was aan het werk [bij de Java-Bode] en had het moeilijk. Van Thomas en De Vries – de eerste was per 1 januari 1924 ontslag aangezegd, de tweede mocht nog een paar maanden blijven – ondervond hij meer last dan steun. In een brief van 19 december 1923 aan zijn familie – hij zit dan pas tien dagen op de redactie – schrijft hij dat beiden 'achter zijn rug conspireeren', omdat zij 'hun wrok niet verduwen kunnen' Hij laat erop volgen: 'Het heele personeel heeft door mijn komst salarisvermindering moeten dulden, en hoewel ze dat mij persoonlijk niet kwalijk nemen, voel ik het toch wel'. Ook de rest van de brief is in mineur:

De pers heeft mij niet vriendelijk ontvangen, maar ik moet mij overal inwerken, en heb niet zoo erg veel medewerking. Het blad wordt door 3½ man volgeschreven. 's Avonds werk ik ook nog thuis.(...) Hoe het hier met ons gaan zal? Het is niet te zeggen. Ik heb nog altijd de hoop dat ik de Java Bode er boven op haal.

‘Thuis' was het ook al behelpen. Nog op zoek naar een geschikte woning logeerde hij in het – voor het gezin te dure – Hotel des Indes. Het viel er tegen. Het is er, schrijft Salomonson, vanwege dansavonden een 'herrieboel', de bediening (...) is slecht, het eten is akelig'. Het is er bovendien vergeven van de muggen: 'Annie (Salomons vrouw) heeft veel last van de hitte. Zij zit vol muskietenbeten die ze alle heeft opengehaald en is aldus één bloederige massa.' Hij is met haar een keer naar de komedie geweest, maar 'wij kwamen zeer teleurgesteld thuis'.
Uit een ongedateerde maar waarschijnlijk enkele maanden later aan zijn familie gerichte brief blijkt de situatie nog niet veel verbeterd:

Nog immer zie ik het geval duister in, er wordt ontzettend bezuinigd en er zijn plannen die zoo ver strekken dat ik mij afvraag hoe er dan nog een behoorlijke krant te maken is met zoo minimale technische en redactioneele hulp. Enfin, wij zullen zien en standhouden voor vrouw en kroost. tot het uiterste en dan eventueel wel naar wat anders omzien hier te lande.

Sprekend over de velerlei tegenslag maakt hij onder meer enkele kritische opmerkingen over het Indische persbureau Algemeen Nieuws- en Telegraaf Agentschap, kortweg Aneta, en zijn machtige leider D.W. Berretty – niet oninteressant, vooral als we weten dat hij weinige jaren later Berretty's rechterhand zou worden:

maar ik schrijf nog niet een tiende van alle verwikkelingen die er zijn, o.m. nu weer met het persbureau Aneta dat ons opslaat tot hooge bedragen voor telegrammen en zijn monopolie misbruikt ... Niemand durft al weer op te treden. Misschien zullen wij het toch doen en als brave Don Quichotten sterven voor de voeten van mijnheer Berretty die met Mien Duymaer, zijn vriendin, in grootsche automobielen onze guldens verteert…

Bitter is zijn brief, die hij eindigt met: 'Ontraad iedereen naar Indië te komen. (...) Het is eigen]ijk infect behoudens voor worstelaars.
Salomonson was een worstelaar die – zijn brieven laten het zien – tot het uiterste ging en ... het lek boven water kreeg. Eind juli 1925 – hij is dan ruim anderhalf jaar in Batavia – schrijft hij zijn familie dat het met de Java-Bode de goede kant op gaat, en dat hij elke dag weer nieuwe resultaten ziet: ”t is met de oude krant nog niet zoo kwaad gesteld. lk arbeid met pleizier, als Herman en als Mens.' Zijn rust en ontspanning vond hij in zijn (al in 1924 betrokken) ruime woning op Kramat, waarvan de uitgestrekte tuin grensde aan een bocht in de Tjiliwoeng. Het was, curieus genoeg, dezelfde plek waar zo'n vijftig jaar geleden zijn illustere voorganger bij de Java-Bode, Conrad Busken Huet, woonde. In zijn in 1931 geschreven Indië voor zestig jaar en nu roept Salomonson de sfeer op van de daar vallende avond:

En buiten was het plotseling volslagen donker. Maar uit dat duister klonk allengs het koor der duizenden insecten op, en van de tallooze kikkers die aan onze bocht in de rivier huizen. En ze zongen daar hun lied dat, de eeuwen door, in de tropische nachten geklonken heeft, en dat precies zoo geklonken moet hebben in den tijd dat Coenraad Busken Huet woonde onder deze oude boomen die, éénmaal per jaar, prijken met bloedroode bloesemschermen ... bij Kramat, aan eene kromming in de rivier...

[…]

Melis Stoke – Ik kijk de kat, 20-25

De rijmkronieken van Melis Stoke
Het mag bepaald opvallend heten, dat de allereerste bijdrage van Salomonson aan de Java-Bode een rijmkroniek was. Ze verscheen op de dag dat hij in Indië aankwam, op 8 december 1923, en zal dus wel aan boord geschreven zijn. ‘Het land van belofte’ staat erboven; ze eindigt aldus:

lk stem mijn lier. Mijn liederketel
geraakt inmiddels onder stoom.
Straks is de gloed niet meer te blussen.
Houdt u gereed... Ik kijk intussen
de kat eens uit de klapperboom.

‘Straks is de gloed niet meer te blussen.' Het was niet te veel gezegd. Had Melis Stoke zich in de jaren bij de Groene beperkt tot een rijmkroniek per week, voor de Java-Bode schreef hij er van het begin af bijna dagelijks een. Soms sloeg hij wel eens een paar dagen over, bang zijn lezers te overvoeren. Maar die vrees bleek steeds weer ongegrond. Men miste hem onmiddellijk, en maakte dat dan direct of indirect kenbaar. Een tot rijmkroniek (ze is van eind april 1924) verwerkte 'Open brief aan Melis Stoke' begint zo:

Zeg Melis, kom er onder uit en laat je stem weer horen.
Sinds dagen zweeg je, Troubadour! Kom, streel opnieuw mijn oren.

En eindigt met:

Zing! Zing opnieuw je hoogste lied bil 't tok'len van de snaren,
en laat je sprankelende geest zich aan je dichtkunst paren.
Ziezo, nu weet je waar 't op staat: wanneer je blijft bouderen,
schaf ik je krant af. 'k Ga me dan bij Kroes maar abonneren!

Kroes was de hoofdredacteur van een concurrerend dagblad. Dat 'elke dag maar weer', moet Melis Stoke zélf bij tijd en wijle hebben tegengestaan.
Men proeft het in een in mei 1925 geschreven kroniek:

Zo weet dat de stortvloed een beetje bedijkt is.
Men eet zich kolieken en rookt zich een kwaal
als de maximum-grens van genieting bereikt is.
(…)
Zo laat mij u voortaan be-rijmen met mate.
Ik jaag u óngaarne de zinnen van streek.
Ge zoudt op den duur dit rubriekje gaan haten,
met stenen gaan smijten en kwaad van mij praten.
lk doe het dus hoogstens maar twee keer per week.

Maar het publiek dacht er anders over. en binnen de kortste keren zat hij weer op een of bijna een rijmkroniek per dag.
Melis Stoke werd niet alleen gesavoureerd door de abonnees van de Java-Bode. Veel andere Indische kranten namen regelmatig zijn kronieken over. Hij was bekend en populair. Het is niet moeilijk te begrijpen waarom. Melis Stoke schreef over datgene waarmee de Indischgast vertrouwd was: over wat er in en met de Indische samenleving gebeurde, over de ‘grote' kwesties zowel als over de triviale vluchtigheden van alledag; én hij bezat het talent om wat hij aanroerde te vatten in een makkelijk verstaanbare worm, te verwoorden op geestige dan wel ironische toon. Ironie en humor, beide het resultaat van Melis Stokes relativerende manier van kijken, zijn karakteristiek voor zijn rijmkronieken. Sterk ritmisch zijn ze ook, en daardoor makkelijk in het gehoor liggend. We hoeven er niet aan te twijfelen, dat ze keen op keer, in voor- en achtergalerij of in de sociëteit, hardop werden gelezen ten pleziere van familie en vrienden. Ze nodigden, én nodigen, daartoe als het ware uit. Vooral virtuoze regels als deze uit het 'Lolly- of likstok lied' van begin 1924, dat beschrijft hoe gewild in korte tijd de lolly in Indië is geworden:

Lachend op haar Lolly lurkend
loopt lief Lientje langs de laan.
Dartel danst de dikke Dolly
lebberend aan een lila Lolly
lustig achter Lientje aan.

Op een ander moment weer kon Melis Stoke voor de dag komen met ingetogen-poëtische regels, zoals die uit 'De senatoren dromen...' waarin – een vast thema in de Indische pers – het Nederlandse parlement (in dit geval de Eerste Kamer) wordt verweten te suffen waar het ging om belangrijke Indische kwesties:

De Senatoren dromen in hun zetels.
Er zoemt een vlieg door de gewijde zaal.
Er zeurt een stem, als 't pruttelen eens ketels   
De buikjes zwellen ... Schedels glanzen kaal.
Het Binnenhof ligt in de slaap der eeuwen.
De zwanen glijden langs het vijvervlak.
Een blanke hand verhult een krampig geeuwen
Daarbuiten sjilpt een vogel op een tak.


Melis Stoke zorgde voor datgene waarnaar het Indische publiek immer haakte: luchtig divertissement. Meer was er niet mee bedoeld. Eendagsvliegen waren zijn kronieken, net als de kranten waarin zij werden afgedrukt. lk las ze terug in de leggers en vond ze – met mijn uitgever – zozeer de moeite waard dat ik er een keuze uit maakte. Het spreekt voor zich dat we hier niet van doen hebben met 'dichtkunst’ met Literatuur. We zouden Melis Stoke onrecht aandoen meer van hem te vragen dan hij wilde zijn (en gemeten naar zijn populariteit ook wás): een onderhoudend en amusant causeur. Zoals zijn oorspronkelijke publiek, dienen we hem te lezen in de sociale context waarbinnen hij schreef. Maar die beperkingen eenmaal in aanmerking genomen, zien we als vanzelf de bijzondere kwaliteiten waarover Melis Stoke beschikte. lk stipte ze hierboven al even aan.
In de om en nabij duizend(!) Indische rijmkronieken die hij schreef, vinden we helder weerspiegeld wat de Indische samenleving in die jaren twintig bezighield. AI geeft deze bloemlezing daar uiteraard een beperkt zicht op, zij wil wel een indruk geven van de enorme diversiteit aan onderwerpen die Melis Stoke de revue liet passeren: de van het ene op de andere moment uit het geheugen verdwijnende varia van alledag, de het leven van de Indischgast typerende omstandigheden en verschijnselen, de Indië juist in die periode heftig beroerende wonderen van de techniek en wetenschap (de radio, de eerste telefonische gesprekken met het moederland en het eerste vliegtuig dat uit Nederland de archipel bereikte), en dan natuur]ijk al die zaken die in verband stonden met de actualiteit van de politieke situatie in Indië.
Het verwondert niet dat juist met betrekking tot die laatste categorie Salomonsons overtuigingen doorklinken. Hierboven al gaf ik met enkele woorden aan wat hij beschouwde als een absolute voorwaarde voor de bestendiging van de koloniale verhouding: de eendrachtige samenwerking tussen alle bevolkingsgroepen in Indië, en dat zowel op politiek als economisch terrein. Alle politieke en sociale agitatie van die jaren – met de communistische opstand in Bantam en West-Sumatra van 1926-1927 als culminatie – ten spijt, bleef hij geloven in de verzoening van de tegenstellingen. Zentgraaffs confrontatie en racisme, diens streven naar een 'blank front' zag hij als volstrekt heilloos (zie 'Een liedje van het front' [blz. 123-124]). Blank Nederland diende integendeel toenadering te zoeken door bijvoorbeeld in praktische zin de armoede onder de inheemse bevolking te helpen verlichten: hun misèrebestaan beschouwde Salomonson als de belangrijkste oorzaak van de snelheid en de kracht waarmee het communisme zich in de archipel kon verbreiden. Men zie het cynische 'Het staat in een boek … Juffrouw Laps!!' [blz. 120-121] met daarin de regels:

Waar veel geleden en ontbeerd wordt,
Daar heeft het Moskou naar zijn zin.

Kritiek – mild ironisch, maar toch! – op het gedrag en handelen van de blanke meesters, op hun dédain ten opzichte van inlanders en Chinezen, is overigens een regelmatig terugkerend element in Melis Stokes rijmkronieken (zie bijvoorbeeld ‘Voor een huisaltaar' [blz. 115-116] en 'De fabrieksfluit' [blz. 119]).
Werd er in de rechtse pers schouderophalend gedaan over de Volksraad, Salomonson oordeelde geheel anders. Zeker. hij overschatte het belang van dat lichaam niet, zijn bevoegdheden waren immers beperkt, maar het was wel de plek bil uitstek waar vooraanstaande vertegenwoordigers van het Nederlandse en Indonesische volksdeel elkaar ontmoetten, gedachten uitwisselden en kritiek leverden. In die contacten lag voor hem de grote waarde. Hij kwam er ook graag, getuige onder meer het twintigtal 'portretten' van Volksraadleden, dat hij, in de vorm van rijmkronieken, heeft geschreven. Zes ervan zijn opgenomen in deze bloemlezing [blz. 98-113],. Wat treft is de innemende en respectvolle wijze waarop Melis Stoke met name de Indonesische leden heeft geportretteerd. Een van hen was Pangeran Adipati Koesoemo Joedo. In diens optreden in de Volksraad zag hij zijn eigen ideaal wat Indië's toekomst betreft benaderd:

Hij draagt – als een heraut het wapen –
de hoofddoek om zijn smalle slapen
en toont, in kleding en stijl,
de harmonie van d'Oost en 't westen,
verenigd bij de allerbesten,
de dragers van het toekomst-heil.

[…]

Melis Stooke – Ik kijk de kat, 28-30

In ieder geval één gebeurtenis (in twee fasen) uit Salomonsons Aneta-jaren dient hier te worden gememoreerd. Ze had te maken met wat werd ervaren als een sensationele ontwikkeling in de verbindingen tussen Nederland en Indië. In december 1927 lukte het voor het eerst een radio-telefonische boodschap te versturen naar de kolonie. Salomonson sprak haar uit in de studio van Aneta-Den Hang, de ontvanger was Berretty van het hoofdkantoor in Batavia. Melis Stoke wijdde er een van zijn meest geïnspireerde rijmkronieken aan. Ze is in deze bloemlezing afgedrukt (Radio-telefoon Nederland-Indië). AI direct de inzet verraadt de emotie:

Het was een koude winterdag
en sneeuw lag langs de straten.
lk ging in de versnelde pas
omdat het mijn bedoeling was
tot Indië te praten.

En wanneer de boodschap Batavia blijkt te hebben bereikt, lezen we:

Dan ... plots weerklinkt de telefoon:
een telegram … de Mare
dat ‘t hier zojuist gesproken woord
in Indië duidelijk is gehoord.
We zijn niet te bedaren,
en juichen om wat onverklaard
als een mysterie wordt aanvaard. [blz.81-84]

Betrof het hier nog 'éénrichtingsverkeer', ruim drie maanden later kwam het van twee kanten: op 31 maart 1928 voerden prominenten uit de Nederlandse en Indische pers vanuit de studio's van Aneta in Den Haag en Batavia hun eerste telefonische zogenaamde 'perskruisgesprek'. Het waren de radiostations van Kootwijk en (het in de buurt van Bandoeng gelegen) Malabar die dit alles mogelijk maakten. Geen Hollandse of Indische krant die niet schreef over dit verbijsterende wonder van de techniek. Ook Melis Stoke uitte zich weer:

De mens gaat prat op 't redelijk overwegen
en breekt zich met het zwaard der mening baan.
Maar voor het wonder van de afstand staan
de scherpste denkers kinderlijk verlegen.

Niet lang daarna, nog in 1928, konden ook groepen ambtenaren spreken met familie en vrienden aan de overzijde van de oceaan. In een zeldzaam boekje met herinneringen aan die dagen, geeft onder anderen Salomonson zijn sfeerindrukken. Hij spreekt over 'de onbeschrijflijke voldoening van de sensatie van een verbroken isolement', en wat verder:
O ... die aangezichten der sprekers ... eerst strak van emotie ... dan, bij het herkennen van de stem plotseling opvlammend van enthousiasme. Het eerste: Dag kind … of ben je daar Jan ... klinkt als een vreugdekreet ... o ... véél te luid... Het is de ontdekking van een wonder ... de fel opslaande emotie.

 

Rijmkronieken 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 37-38

[Jakarta 4 – Wassen] 
[Jakarta 4 – Tramway] 

Visioen ...

Wat tijgt daar in een wolk van grauw

des morgens, bij den uchtend-dauw,
en raast en toetert, belt en schiet
langs d’oevers van het Molenvliet ..?
Wat is dat voor een satans-stoet
die over ’t nauw gewassen goed
dat langs de bruine kali leit
een laag van stof en straat-vuil spreidt ..?
Ligt ginds een zwaar-magnetisch veld
dat in een werveling van geweld
die stoet van mensen tot zich trekt
en uit de klamboe-plooien wekt ..?

Daar gaat, breed-uit, op zijn gemak
de rijkaard in een Hudson-bak,
daar stommelstoot en schudt en sjort
de jobber in een rammel-Ford,
en neven hem wordt Tan-Jan-Ho
vooruit-gezeuld in een Sado.
Daar snelt, gevaarlijk-zwaar-bemand
een slingerende Overland
die – coöperatief bestierd –
een hele wijk ten arbeid sliert.

Daar voert de stroomtram op haar rit
een stoet in ’t blankst-gesteven wit
met snorren stoer en koppen kaal:
de dienaars van het Kapitaal
wier werk de handelshuizen schraagt,
en – als een bloem – een enk’le maagd
zo hier en daar, in kuis gepeis’,
getooid in roze, blauw of grijs.

Daar tijg ook ik ... een beetje wee
van ‘t slappe kopje morgen thee,
en voel mij als een klein atoom
gevangen in dees’ wervelstroom
die woedend afgutst naar ’t terrein
des strijds van Zijn of Niet-te-Zijn,
en voel mij warm, doch innig-blij
als steunpilaar der Maatschappij

’t Gewoel bedaart. Daar-ginds vangt aan
de worstelkamp om het bestaan,
en straks – als een begrafenis –
verschijnt een stoet met lafenis
in etensbussen grijs en wit,
voor ’t volk dat daar te zwoegen zit
en dat in ’t einde ... uitgeteerd,
de thuisreis weder entameert.

Java Bode, 12-1-1924

 

 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 39-40

[Jakarta 6 – Kapelmeester] 

Schouwburg-gang te Batavia

Het eerste bedrijf is zweet en tranen
en handelt in een slaapvertrek.
Men wurmt een koppig boordje aan, en
geraakt van zijne tramontane
en mompelt binnensmonds verr …

Het tweede is vol zoet verwachten …
Wij rijden naar het kunstgebouw
en bieden ’t warme hoofd vol smachten
aan ’t minste koeltje van de nacht en
de minste grillen onzer vrouw.

Daar straalt het licht reeds van den tempel.
Wij krijgen een verheugd gevoel
bij ’t overschrijden van de drempel,
en binnen vinden wij warempel
een fijne luxe-matten-stoel.

Nog vóór het voor-doek opgehaald is
gutst ons een zweetstroom langs het hoofd.
Muskieten-zwermen geven staaltjes
van hun bedrijf. Maar … waar betaald is
wenst men ’t genot dat was beloofd.

Wanneer het scherm dan weer gezakt is
stijgt eerst de marteling ten top.
O … vréselijke entre-actes.
Om ’t boordje dat reeds zwaar-geknakt is
knelt ons het dasje als een strop.

Wij storten ons op de buffetten
en slokken grote plassen in.
Men kan bijna geen stap verzetten
en zwijmelt op een bankje met ‘n
half-uitgeputte gezellin.

Waar zijn de luisterrijke zalen,
wáár de foyers en promanoirs
die van verguld en lichtgloed stralen?
’t Comfort waarop z’ ons hier onthalen
gelijkt een park voor wandelaars.

De banken die tot rusten lokken
zijn zó uit een publiek plantsoen.
In plaats van kouten, schertsen, jokken
zit men maar koud soulaas te slokken
(wat moet j ’ook feitelijk anders doen?)

Dan klinkt de bel … Nog gauw één splitje …
Dan veegt men zich het voorhoofd droog,
en weer bij een nieuwe acte zit je
als flauw-flakkerend olie-pitje
te luisteren naar de dialoog.

Java-Bode, 3 Juni 1924

 

 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 45-47

[Jakarta 10 – Laboratorium] 

Vitaminen-drama
Naar aanleiding van de schitterende ontdekking van de doctoren Jansen en Donath die in het laboratorium alhier B-vitaminen in zuivere kristallijnen vorm isoleerden, wordt ons kond gedaan van een voorval dat enig licht werpt op de eigenaardige moeilijkheden waarmede de beide geleerden bij hun onderzoekingen te kampen hebben gehad.

‘t Chemisch laboratorium
achter de Stovia is 't allermooiste instituut
van heel Batavia.
Men controleert er blikken melk,
men proeft er vitamien.
Naast analisten kweekt men er
óók ratten bovendien.

Die beestjes gaan, van kleins af aan
in hokjes, elk apart,
en worden daar op zemelen,
op rijst en maïs gehard.
‘t Gewicht wordt grafisch genoteerd,
elk beestje, elke dag.
Als er verschil is, kan men zien
waar of de oorzaak lag.

Eens kreeg een snoezig rattenpaar
acht kind'ren, wit en zacht.
Al spoedig werden ze gespeend,
gescheiden, alle acht.
Ze kregen alle 't zelfde voer,
geheel gelijk dieet
('t is louter vitamine C
wat zo'n klein beestje eet).

t Is voorschrift dat, om zeven uur,
de jongen 't kooitje veegt
en dat-ie dan – eerst en vooraf –
de beestjes, nuchter, weegt.
Een half uur later is de beurt
aan d' inlands analist,
waarna de doctor is aan 't bod.
Systeem dus dat nooit mist.

Ons achttal echter toont aldra
een wonderlijk geval
(naar 't heet: een monstruositeit)
dat 'k u beschrijven zal:
Het grafisch beeld gaat daaglijks voort,
elk beestje doet zijn plicht
behalve een, die dag aan dag
vooruit vliegt in gewicht.

Doctoren steken, met hun chef,
de hoofden bij elkaar.
Het inlands personeel, in angst,
maakt reeds een slam'tan klaar.
Europa vat het nieuw probleem
met distilleer-kolf aan,
terwijl twee priesters, hoog devoot
de koran openslaan.

Men wichelt en men deduceert,
men gist in's Blau hinein
wat of van die gewichtigheid
de oorzaak wel kan zijn.
Juist staat een kring, in diep gepeins,
rondom de kooi vergaard,
wanneer de rat, verwachting zat,
een achttal ratjes baart.

De chef geeft doctor D. de schuld
en die weer d' analyst,
die op zijn beurt natuurlijk zegt
dat oppas 'r meer van wist.
Met 'koerang priksa', 'tida taoe'
ontloopt-ie niet de schijn,
daar inlanders op dit gebied
wel meer lichtzinnig zijn!

Maar offlcieel is het probleem
ook daarmee niet onthuld.
De oppas 'moengkirt kras' en geeft
de 'pitamien' de schuld.

---------------------------------------

Wie zwoegt onder belastingdruk,
wil resultaten zien:
Wel, d' eerste publicatie heet:
De kracht van vitamien’.

Java-Bode, 9-9-1926

 

 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 48-49

[Jakarta 4 – Wassen] 

Het Indische paradijs

Vier, vijf sado’s, een dievenwagen,
een suffende Hermandad-knecht,
een man die snoep tracht te verkopen,
en alle vleugeldeuren open
van ’t binnen zetelend gerecht.

Een reeks van ingénue dames
zit ploeterend langs de bruine vliet.
wast elders men het vuile linnen
liefst delicaat-bescheiden binnen,
hier is men zo kieskeurig niet.

Een hoge stapel reputaties
ligt in ’t publiek tentoongespreid,
en dagelijks komt men ons onthalen
op nieuwe stapels ‘linge sale’.
O ... zegen der publiciteit.

Dit is het land der Open Deuren,
der vensters zonder glas ... Een zin
die elders zachtjes wordt gefluisterd
vliegt ongebreideld, ongekluisterd
hier oor, kantoor en woning in.

Hier draagt een stille kracht de woorden
– zelfs die uit ’t meest geheim rapport –
van elke kwaadspraak, alle schande
gewillig naar de oren van de
meneer wiens was ‘behandeld’ wordt.

O ... paradijs van vrije zeden.
We weten álles van elkaar
en álle aangelegenheden,
en delen die elkander mede
zoals de eerste mensen deden.
Men tracht elkander uit te kleden,
maar elk loopt naakt in ’t openbaar.

Java-Bode, 11-6-1924

 

 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 77-78

[Cimahi – Rio] 

Een bevolkingsgroep van géén belang
‘Met Europeanen in Indië kan je feitelijk praktisch geen rekening houden’, aldus de voorzitter van de filmcommissie Mr. Blaauw in een onderhoud met het ‘Algemeen Indisch Dagblad’(Dit is de in later tijd aan de Preanger-Bode toegevoegde naam.)

Wij zijn hier maar zo’n zielig zootje,
gerekend op de grote hoop,
van heel- en half- en onbeschaafden.
En dat voel je in de bioscoop.

Zodra ’t een beetje interessant wordt,
dan blijkt de film gemutileerd,
want, schaadt het ons al niet, het kón toch
dat de Batak slechte dingen leert.

Al snakken we naar malse moorden,
naar doodslag, brand etcetera,
we moeten onze lust bedwingen
ter wille van de Papoea.

Bedenk maar ... als je die bevoogding
onterend of vervelend vindt,
aan tafel mag je ook niet vloeken
ter wille van het jongste kind.

Soms lees je het in droeve ogen
als ’t pauze is ... en ’t licht weer straalt,
hoe duur de blanke man als ridder
en felle vrouwenschoon-aanbidder
zijn tol aan ’t broedervolk betaalt.

Java-Bode, 15-4-1926

 

 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 81-84

[Jakarta 6 – Aneta] 

Radio-telefoon Nederland-Indië
Het betreft hier het eerste radio-telefonisch contact tussen Nederland en Indië, dat eind december 1927 plaatsvond.

Het was een koude winterdag
en sneeuw lag langs de straten.
lk ging in de versnelde pas
omdat het mijn bedoeling was
tot Indië te praten.
lk liep zo snel ik kon langs straat,
omdat 'k niet gaarne wachten laat.

‘k Verzeker u dat het een vreemd
en ongekend gevoel was.
lk dacht: als ik hier voor twee jaar
gelopen had en hier of daar
verzekerd wat mijn doel was,
dan ware ik zeker opgelicht
door een krankzinnigengesticht.

En aldus stappend door de sneeuw,
bekroop mij de gedachte
aan wie daar nu verhit in 't wit
met een sigaar en koude split
op Java zat te wachten,
ondanks het nachtelijk uur in touw,
terwijl ik rilde van de kou.

‘k Ontdeed me van mijn dikke jas
en van mijn overschoenen,
verkleumd maar tot mijn merg verrast
door 't denkbeeld van dit vreemd contrast
van uiterste seizoenen:
lk, rillend van de koude, en
mijn hoorder, puffend naast zijn fan.

De studio heeft een dik tapijt
en gedrapeerde wanden.
Er staat een kleine microfoon.
t Lijkt zo eenvoudig en gewoon
als ware er niets op handen.
… De grote wijzer nadert al
het uur waarop ik spreken zal.

Ginds zie ik z' in 't 'Aneta'-huis,
waar alle lichten stralen,
gereed, om bij het aanvangssein
voor de ontvangst gereed te zijn
van 't geen ik ga verhalen.
En 'k denk aan de oneindigheid
die mij van Weltevreden scheidt.

De Schouwburg aan de overkant
geeft juist een entre-acre.
Op het terras is een gedrang
van mensen die een acte lang
naar wat verfrissing snakten.
En ik, wiens stem daar aanstonds schalt
zie door het raam de sneeuw, die valt.

Dan wijst de klok het aanvangsuur.
Met 't toestel aan de oren
zit men daarginds gereed en wacht
om over zee, door dag en nacht,
mijn stemgeluid te horen.
Men geeft het sein … Dan roep ik graag:
‘Hallo ... hier is Aneta-Haag..!'

'Hallo ... hebt ge mijn roep verstaan?
Verstaat ge mij al beter?'
Van Kootwijk werpt een reuzenkracht
langs land en zee, door dag en nacht,
de klanken door de ether.
En 't wonder van 't geen nu geschiedt
aanvaardt men, maar omvat men niet.

lk spreek, en sprekende vergeet
ik hoe dit ongewoon is,
en dat het ding dat voor mij staat
geen luisterend menselijk gelaat,
maar 'n marmeren microfoon is.
En 'k roep in 't eind mijn groet als waar’
het tot een Haagse luisteraar.

Dan valt de stilte in ’t lokaal ...
Geen antwoord komt ... We wachten.
En 'k voel opeens mijn denken gaan
naar boten, in de oceaan
in stille sterrennachten,
en alles wat daar zwoegt en streeft
naar 't land dat nog geen antwoord geeft.

De spanning duurt ... we wachten nog.
Minuten duren uren.
En plotseling zijn we allemaal
weer ver van ginds, in dit lokaal
met gedrapeerde muren.
Verbroken is de weidse sfeer,
daarbuiten dwarrelen vlokken neer.

Dan ... plots weerklinkt de telefoon:
een telegram ... de Mare
dat 't hier zojuist gesproken woord
in Indië duidelijk is gehoord.
We zijn niet te bedaren,
en juichen om wat onverklaard
als een mysterie wordt aanvaard.

Dan ga ik door de sneeuw terug
en zie ze ginds tezamen
als wakend in een vreemde waan.
Had 'k vroeger dit verhaal gedaan,
dan zat 'k nu met een dwangbuis aan
en tralies voor de ramen.

Soerabaiasch Handelsblad, 18-1-1928

 

 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 89

[Semarang 1 – Paketvaart Maatschappij] 

Het ‘laatste doel’
‘Reeds meldden wij dat op de 11de oktober a.s. te Soekawati een lijkverbranding zal plaatshebben van de gewezen Poenggawa (districtshoofd) van Soekawati Deze crematie zal van enige betekenis zijn, daar de overledene behoorde tot de tweede kaste. Een minder belangrijke lijkverbranding zal op Bali plaatsvinden op 23 oktober a.s. bij Sadan Wanansari bij Tabanan (Zuid-Bali). Voor nadere bijzonderheden kan men zich vervoegen bij de agentschappen der KPM te Soerabaja en Semarang’ – Dagbladbericht.

Dit is de eeuw van het toerisme.
Een wereld vol verscheidenheid
biedt middernacht-zon en vulkanen,
woestijnen, bergen, oceanen,
… er is geen afstand en geen tijd.

We spoeden ons naar het loketje
en een mijnheer biedt alles aan:
‘Wenst u hazardspel? Tijgers jagen?
Ik heb toevallig dezer dagen
iets in weekendjes op de maan!’

Wij schudden ’t hoofd … Waar is emotie?
Ter zee ..? of in de lucht ..? te land..?
Blasé … vermoeid van ieder pretje.
Dan zegt de man aan het loketje:
‘… voorts wordt er nog een lijk verbrand.’

Luguber doel van een excursie,
geprezen door een nieuwe tijd
die, in een vreemd en hard cynisme,
het moe en geblaseerd toerisme
ten slotte maar naar … ’t kerkhof leidt.

Java-Bode, 30-9-1925

 

 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 98-99

[Bandung 1A – Hotel Preanger]  
[Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 245-249]
 

Volksraadportretten – Stokvis
J.E. Stokvis (1875-1951). Was van 1910-1917 hoofdredacteur van De Locomotief in Semarang, de voornaamste spreekbuis van de aanhangers van de ‘ethische politiek’. Van 1922-1931 was hij voor de Indische Sociaal Democratische Partij lid van de Volksraad.



Stokvis


Daar staat hij ... ziet ... al kón hij anders
hij klampt zich vast aan zijn Idee.
Zoals meer ongehuwde types
is hij gehuwd met ... zijn principes
en vrijt daar vrij-opzichtig mee.

Hij draagt ze, als een felle vrijer,
wiens gloed nog lang niet is geblust
naar ’t plekje om te minnekozen:
het spreekgestoelt’, en zonder blozen
viert hij de teugel van zijn lust.

Zijn slimme oogjes schieten vonken
en ’t is, als vroeg hij zijn gehoor:

‘wat zeg je wel van Stokvis, heren ...?
Elk uwer kan nog van mij leren
hoe men als minnaar optreedt, hoor’.

De kraaienpootjes naast zijn ogen
staan scherp gegroefd in zijn gezicht,
wanneer hij, vurig van ontroering,
het kleurrijk beeld van zijn ontroering
maar om-en-om-draait in het licht.

Dan weer, vol ingehouden spanning,
met affectatie in zijn stem,
vervolgt, beheerst hij zijn vertelling,
gelijk een auto op een helling,
die zingend af-glijdt op haar rem.

Nu geeft hij gas! Hallo ... daar gaat-ie.

Ziet Stokvis als hij spurt ... O wee,
hij ziet als felle heils-dictator
niets dan ... zijn eigen radiator
en de mascotte van zijn Idee.

Ziet ... hoe vriend Stokvis vol verlangen
maar achter zijn illusie rent,
zijn liefde en zijn idealen,
die hij toch nimmer in kan halen,
al tart hij ’t snelheids-reglement.

 

Java-Bode, 2-7-1924

 

 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 100-101

[Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 245-249] 

De Indische Sociaal-Democraten
De voorzitter van de SDAP heeft op het partijcongres verklaard dat de subsidie ad 150 gulden per maand, die tot dusverre aan de Indische zusterpartij werd verstrekt, zal worden ingetrokken. De ‘Preanger-Bode’ vindt hierin aanleiding tot de vraag of het nu maar niet beter is, dat de heer Stokvis niet meer voor herbenoeming in de Volksraad in aanmerking zal komen.

Hoewel de Stokvis, naar zijn aard,
de hardste klappen kan verdragen
alvorens hij is plat geslagen
en desondanks zijn geur bewaart,
zou 'k in gemoede willen vragen:
Waarom bleef dit hem niet bespaard?

Neen ... dees' verpletterende slag
is nodeloos en hoogst wreedaardig.
Was Stokvis zelf niet steeds slagvaardig
en oogstte hij niet vaak gelach?
Hetgeen hij zegt is meestal aardig,
al heeft hij een beperkt gezag.

Geeft Stokvis aan de klassenstrijd
niet al zijn kracht en idealen?
O ... schriel gebaar der Socialen.
t Bedrag was toch een kleinigheid.
Wil de partij 't niet meer betalen?
En raken wij nu Stokvis kwijt?

Dan treft de slag niet hem alleen,
maar allen die zijn luim waarderen.
Komt ... vrienden ... aan het collecteren.
Brengt spoedig het bedrag bijeen,
opdat w'em verder savoureren.
lk smeek u ... Stokvis ... zwem niet heen.

En 't was toch maar zo'n klein bedrag
voor d' overzeese Socialen.
(wat zijn dat tussen haakjes kalen!)
Vervloekt ... de rooie duivel mag
wat mij betreft zijn zonen halen.
Dát noem ik geen correct gedrag!

Blijf op ons politiek menu.
Blijf, opgediend met scherpe uien
(liefst zonder Indië op te ruien)
en zwemmend in uw rode jus,
een stroom van idealen spuien.
Al schudt men ’t hoofd ... tóch mag men u.

Java-Bode, 20-2-1925

 

 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 102-104

[Jakarta 5 – Bataviaasch Nieuwsblad] 

Volksraadportretten – F.H.K. Zaalberg
Het ‘Bataviaasch Nieuwsblad’ van zaterdag j.l. bevatte een allerzonderlingste fulminatie van haar hoofdredacteur, het Volksraadlid F.H.K. Zaalberg, tegen de voorgenomen belasting op sigarettenpapier. Wij zullen deze grote roker voor Gods aangezicht niet volgen in zijn sombere berekeningen omtrent de gevolgen van deze fiscale onderneming, maar alleen zijn bittere slotsom citeren, waarin hij constateert dat ‘een gewone verbruiker van stel 20 sigaretten per dag, één cent per dag aan belasting moet offeren’ ofwel f 3,65 per jaar (rekening houdend met een rookverbod voor schrikkeldagen). Om eerlijk te zijn, lezer, kunnen wij dit hartstochtelijk verzet niet beter verklaren dan uit de onderstaande karakteristiek van deze econoom-politicus:

Nog vóór de hamer heeft geslagen
kan men reeds Zaalberg op zien dagen,
gewapend met geleerde vracht,
althans een map, ofwel 'serviette',
waarin hij doosjes sigaretten
(gold-tipped, mijnheer!) heeft meegebracht.

Dan wordt de aktetas geledigd
van 't rook-kruid dat de zin bevredigt
en – ledig – in de la geduwd.
Hijzelf gaat zitten achter 't doosje
en kijkt en zucht en rookt een poosje
waardoor zijn arbeidslust wat luwt.

Daar slaat de klok ... De leden komen.
Gewekt uit zoete morgendromen
wordt hij door d' eerste hamer-klop.
Hij gaat zich in de houding zetten
en ... steekt zijn tweede sigarette
aan 't eindje van de eerste op.

Zo rookt hij kritisch en vermetel,
gedoken in zijn houten zetel
en knikt van ja en knikt van neen.
Soms zit hij tot zijn vrienden grappen
of kritisch commentaar te tappen.
Dán rookt hij d'r maar weer eens een.

Het hoofd gesteund op beide handen,
gehuld in rook van offeranden,
zit hij daar met zijn Boeddha-kop.
Plots een gebaar ... Met korte metten
steekt hij zijn zesde sigarette
aan 't eindje van de vijfde op.

Dan, als het denkbeeld rijp gepeinsd is,
stapt, met kordaatheid die geveinsd is,
hij op het spreekgestoelte aan
en gispt een misstand of perikel
in een polemisch hoofdartikel
dat 's avonds in zijn krant zal staan.

Dan schudt hij, naar zijn zitplaats kerend,
– nog in zichzelve na-bewerend –
om 's werelds leed zijn grauwe kop
en steekt, vermoeid na al dat praten,
nog onbevredigd, schoon gelaten,
weer eens ... een sigaretje op.

Java-Bode, 7-6-1926

 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 105-106

Volksraadportretten – R.A.A.A. Djajadiningrat

Wanneer op dit bezield gelaat,
waarvan de mond tot spreken staat
en grote ogen branden,
een glans van zielsvuur zich verbreidt,
dan ziet men, blank en scherp gerijd,
twee reeksen forse tanden.

Zijn handen aan het tafelblad
voert hij zijn woordstroom koel en glad
langs groen-behuifde landen
en spreekt met deernis van de nood
des volks ... Tot hij z' opeens ontbloot:
zin scherpe, blanke tanden.

Soms schijnt zijn rede monotoon
en vrij van opgeschroefd vertoon,
de ogen diep verzonken.
Totdat hij plotseling vóór zich staart
Dan zien wil in een felle haard
waarin de blokken vonken.

Een glimlach ... maar een blik van staal,
zo gaat hij wiegelend door de zaal
alsof hij zich ontspande
tot rust na 't nauw-beheerst betoog.
Dan krult zijn lip weer naar omhoog
en toont ... de forse tanden.

De rust waarmee hij stil geniet
van zijn sigaar ... misken die niet:
zijn droom is helder waken
en stelt hem onverwachts in staat
om, als het moet of ... als het gáát
de felle sprong te maken.

Java-Bode. 16-6-1925

 

 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 110-111

[Pasuruan – Ontvangstruimte] 
[Het Koninkrijk der Nederlanden, 9, 352-355] 

Volksraadportretten – R.T.A. Soejono
R.T.A. Soejono (1886-1943). Werd in 1920 lid van de Volksraad. Was de eerste (en enige) minister van Indonesische afkomst in een Nederlandse regering. Hij werd in juni 1942 benoemd tot minister zonder portefeuille in het Londense kabinet.



Soejono



Een glimlach om de lippen,
een tinteling van de blik,
een haastig, scherp-nerveus gebaar
maar tóch ... een houding, van: ziedaar,
let op, want ... hier ben ik.

Een drang naar gratie, schoonheid

In taal en in toilet.
Licht meegesleept als Stokvis spreekt
en ’t onrecht van zijn klassen wreekt
met zijn gracieus floret.

Soejono, licht-bewogen
door gratie van de geest,
steunt óók met sprankeling in het oog
en handgebaren zijn betoog
wanneer hij het niet ... leest.

De westerse effecten
voor ’t wekken van een schijn,
het oratorisch woordenspel.
Ach ... voelt hij hunne voosheid wel?
Die ligt niet in zijn lijn.

Draagt hij niet met verfijning
de kleding van zijn land?
En past niet naar diezelfde norm
een sobere en schone vorm,
het kleed van zijn verstand?

Java-Bode, 25-6-1925

 

 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 112-113

Het recht op onderwijs
‘Iedere burger, en ik bedoel daarmede de minste grassnijder of koelie hier in Indië, heeft evengoed op onderwijs recht als een Drentse veenboer of bijvoorbeeld een Rotterdamse sjouwer.’ – De heer Soejono in de Volksraad.

Vin-Uws nou heus, geachte bruine broeder,
asdat het onderwijs dat ik genoot
me het geholpe? 't Heb me dwars gezete,
De grooste helf ben ik d'r van vergete,
en schrijve geef me krampe in me poot.

lk heeft een pen en 'n flessie ink genome
en me gezich en hande volgesmeerd,
alvorens Uws me mening mee te dele
dat Uws en al die intellectuele
teveel van al die kunste prakkiseert.

U het uws kans ... Weest daar nou mee tevrede
maar help je arme sloebers uit de brand,
wanneer je ze lardeert met nieuwe rechte?
Mot 'n Papoea voor 'n potloodstompie vechte?
Het die niet liever pijle in z'n hand?

Wanneer die wil, dan mot-ie gaan studere.
D'r is geen mens die dat niet met u zegt.
Maar Uws staat as me vrouw te redenere,
wanneer die denk: 'k heb recht op nieuwe klere
dan koop z’n bloes ... allenig om d'r Recht!

Een mens heb recht! Maar teves het-ie plichte
op z'n kantoor, z'n veentje, op z'n kaai.
Thans schrijft ik u ... maar 't is me-werk niet ouwe.
Kijkt naar de klodders … Ik ken beter sjouwe.
Laat mijns-gelijke ginder rijs’ verbouwe
In plaats van redenere …! Hou uws taai!

Java-Bode, 23-6-1926

 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 115-116

[Surabaya 1 – Chineesche Voorstraat] 

Voor een huis-altaar
Opgedragen aan een Chinese Nieuwjaarsgastheer.

Wij stonden bij het altaar, waar
ge offert aan uw voorgeslachten.
t Was ál traditie, piëteit,
voor hen die in vervlogen tijd
uw oud geslacht tot aanzien brachten.

Toen hebt ge ons, zo hoffelijk
als slechts de oosterling kan wezen,
door 't ruim en sierlijk huis geleid
en ons oprechte gastvrijheid
in onvolprezen stijl bewezen.

Wij zetten ons te spreken neer
met thee en taartjes, ons ter ere,
en – naar de eis van deze tijd –
kwam het chapiter op 't tapijt
der lastige belasting-heren.

lk kwam' – zo hebt ge mij verhaald –
‘in een bureau, waar heren zaten.
Het duurde wel een beetje lang,
maar 't ging om mijn privé belang,
en 'k wilde met die heren praten.’

‘Toen 'k aan de beurt kwam, zei 'k: Mijnheer,
ik wilde u eens spreken ... Mag het?
Toen zeide men met veel misbaar:
Wat sta jij daar met jouw sigaar!
(Ze rookten zelf ... mijnheer! lk zág het!)

Zo hebt ge mij op zachte toon
verhaald van deze wester-beren.
En scheem'rig, boven 't altaar, zag
‘k uw voorgeslacht met vage lach
dit droef vertelsel commenteren.

Ze keken allen op ons neer,
de doden, levend in uw woning.
En 'k heb – al hebt ge 't niet bedoeld –
hun aller stil verwijt gevoeld,
en 'k bad u allen om verschoning.

En 'k dacht: Als deze ambtenaar
die zo wellustig jij- en jouw-de
eens met traditie van zijn stam
en 'Opoe' op de proppen kwam!
‘k Weet niet wie 'k dan het meest benijdde!

Traditie is 't die ons regeert.
De doden leven in ons wezen.
En hij die 't hardste jij en jouwt
is vroeger 't hardste afgesnauwd,
en ál te snel tot macht gerezen!

Java-Bode, 19-2-1924

 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 119

De fabrieksfluit

Soms, als alom de mensen dromen
van goud, geluk en 't verre thuis,
hoort men een zucht van verre komen,
een vreemd, onwezenlijk gedruis,
dat aanzwelt in de nacht ... de lome,
waarin een zangkoor tjilpend waakt.
Het is de droeve klacht van Kromo:
‘Wat hebt ge van dit land gemaakt?'

Wanneer geen auto-serenade
meer loeit, en 't licht is uitgegaan,
dan suizelt door de palmenbladen
het wezenlijke leven aan,
het stille spel van schaduw-glijden,
gesmoord gelach, verdrukte kreet.
Het maanlicht wekt uit oude tijden
een geest, waar ik geen naam voor weet.

Het giechelt, fladdert, dreigt en fluistert,
het schuifelt, zwijgt en zwelt weer, tot
een nieuwe stilte je beluistert,
of nieuw geruchtje zacht bespot.

-------------------------------------------

Daar loeit, bij 't eerste morgenlichten,
een stoomfluit. En de nacht verstomt.
Het is de roep van nieuwe plichten.
Het westen roept, en Kromo komt …

Java-Bode, 30-1-1924

 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 120-121

[Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 245-249] 

Het staat in een boek … Juffrouw Laps!! ¹)
Uit Rapport Van Ginkel ²): 'Van een jammerlijk bestaan van miljoenen mensen is geen sprake. [...] In drie districten van Djocja (630.000 zielen) is het gemiddeld volksinkomen 21,16 gulden per persoon per ]aar. [...] In heel Solo (2 miljoen zielen) is het gemiddeld volksinkomen 39 gulden per persoon per jaar. [...]
Uit Rapport Meyer Ranneft ³): 'Het gemiddeld volksinkomen voor Java bedraagt 45 gulden per persoon per jaar.’
Djajadiningrat in de Volksraad: 'De minimum-levensbehoeften voor een arm gezin in Banten bedragen 185 gulden per jaar.’

Wie in de schaduw van de Kronen ⁴)
zijn leven in gemoedsrust slijt,
en veilig in het licht mag wonen
van vorstelijke heerlijkheid,
mag – naar het cijfer ons gegeven,
voor een aanzienlijk contingent, –
van een-en-twintig gulden leven
plus 16 (zegge zestien) cent ...

Men moet zich niet aan visioenen
omtrent die nood te buiten gaan,
want blijkbaar leiden die miljoenen
volstrekt geen jammerlijk bestaan.
Zij worden door de warme stralen
van de genadezon verrukt,
en zo ze 't minimum niet halen
dan staat dat in een boek gedrukt …

Waar veel geleden en ontbeerd wordt,
daar heeft het Moskou naar zijn zin.
Maar waar de nood ... geregistreerd wordt.
daar heeft men zich reeds van 't begin
van de verheffingstaak gekweten.
Bewijs dat men niet werkeloos zit.
We hebben ’t officieel geweten.
We hebben 't immers zwart op wit??

Wij wijken niet voor tromgeroffel
vanuit de onrust-stokers-hoek.
Wij zeggen fier – met wijlen Stoffel ¹) –
‘Maar Juffrouw Laps ..! 't Staat in een boek!!’
U kunt het immers zellevers lezen,
u kunt het zwart op wit zien staan
en ook ... dat er geen spraak mag wezen
van 'n werkelijk-jammerlijk bestaan …

Java-Bode, 27-4-1926

¹) Bekend personage uit Multatuli's De geschiedenis van Woutertje Pieterse (1862-1864; 1871-1877).
²) H. Fievez de Malines van Ginkel (geboren in 1889).
³) J.W. Meyer Ranneft (1887-1968).
⁴) Gedoeld wordt hier op de inheemse vorsten van Jogjakarta en Soerakarta, Midden-Java (de zogenaamde Vorstenlanden).

 

Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 123-124

[Jakarta 4 – Java Bode] 

Een liedje van het front
(Vrij naar Speenhof)
‘Het begrip eenheidsfront heeft niets afschrikwekkends. Aan werkgeverszijde bestaat het reeds: aan werknemerszijde wordt er ernstig naar gestreefd, zelfs met internationale aansluiting. In een samengaan van beide partijen, welker belangen in bijna alle opzichten parallel !open, ligt ons inziens een oplossing voor het vraagstuk.' Soerabaiasch Handelsblad.
Refereert aan het streven van H.C. Zentgraaff een 'blank eenheidsfront' op te richten als tegenwicht van de gevolgen – het sterk groeiende Indonesische nationalisme in de eerste plaats – van de in zijn ogen verderfelijke 'ethische politiek'. Melis Stoke geloofde blijkens deze rijmkroniek niet in de haalbaarheid van Zentgraaffs plannen. Hij vergiste zich: in 1929 werd de Vaderlandsche Club opgericht, waarvan Zentgraaff de voornaamste propagandist werd.
H.C. Zentgraaff(1874-1940). Journalist. Werkte lange tijd voor het conservatieve Soerabiasch Handeisblad waarvan hij in 1929 hoofdredacteur werd, een functie die hij in 1932 verruilde voor de leiding van de Java-Bode. Hij was de criticus bij uitstek van de 'ethische' gouverneur-generaal A.C.D. de Graeff(1926-1932).

Toen hij dertig lange jaren
in de Oost gezeten had,
zei hij bij elk nieuw ervaren,
dat hij 't wel geweten had …
Alles wist hij 't allerbeste,
en – toen hij geen aanhang vond –
vormde hij ten langen leste
heel alleen een ... eenheidsfront.

Eenzaam zwierf hij door de sferen
van het politieke licht.
Alle samenwerkingsheren
sloegen gauw de deuren dicht.
Toen hij nergens meer kornuiten,
nergens meer bewondering vond,
zat hij op een stoep te fluiten
‘t liedje van zijn eenheidsfront.

Droevig keek hij in de kali,
en zijn spiegelbeeld verried:
‘k Sla de rakkers op hun falie,
samenwerken wil ik niet.
Toen hij zijn mouwen opgestroopt had
ging een hele tijd voorbij.
Maar – hoewel hij zulks gehoopt had –
koos er niemand zijn partij.

Hij wou knokken ... vechten ... douwen,
met zijn vuisten, pen en mond.
Maar ze hadden geen vertrouwen
in zijn blanke eenheidsfront.
D'eerste die hem wilde kennen,
was de diender van de wacht,
die hem wegens rustverstoring
naar de Commissaris bracht.

Die zei: 'Zentgraaff ... 'k kan wel merken
dat je aan onze zijde staat,
maar ik mag niet permitteren
dat je bruine broeders slaat.'
Eenzaam zit hij nog te fluiten.
Niemand luistert – zelfs geen hond –
naar zijn 'ernstig ... eerlijk' liedje
van het blanke eenheidsfront.

Java-Bode, 24-4-1926