Vijftig Indische rijmkronieken van Melis Stooke, bijeengelezen en ingeleid door Gerard Termorshuizen
KITLV Uitgeverij, Leiden 2005
Inleiding
[…..]
Melis Stoke – Ik kijk de kat, 12-15
Worstelen voor vrouw en kroost
Salomonson was al in Batavia aangekomen, toen hij zijn laatste rijmkroniek voor De Groene Amsterdammer schreef. Ze verscheen op 29 december 1923 in dat blad.
Ach ... lezer ... hoelang De wereld draait rond Dag mijn hoekje ... lk kweel |
Ach ... wat heb ik geklad Wie komt er na mij Melis Stoke |
Salomonson was aan het werk [bij de Java-Bode] en had het moeilijk. Van Thomas en De Vries – de eerste was per 1 januari 1924 ontslag aangezegd, de tweede mocht nog een paar maanden blijven – ondervond hij meer last dan steun. In een brief van 19 december 1923 aan zijn familie – hij zit dan pas tien dagen op de redactie – schrijft hij dat beiden 'achter zijn rug conspireeren', omdat zij 'hun wrok niet verduwen kunnen' Hij laat erop volgen: 'Het heele personeel heeft door mijn komst salarisvermindering moeten dulden, en hoewel ze dat mij persoonlijk niet kwalijk nemen, voel ik het toch wel'. Ook de rest van de brief is in mineur:
De pers heeft mij niet vriendelijk ontvangen, maar ik moet mij overal inwerken, en heb niet zoo erg veel medewerking. Het blad wordt door 3½ man volgeschreven. 's Avonds werk ik ook nog thuis.(...) Hoe het hier met ons gaan zal? Het is niet te zeggen. Ik heb nog altijd de hoop dat ik de Java Bode er boven op haal.
‘Thuis' was het ook al behelpen. Nog op zoek naar een geschikte woning logeerde hij in het – voor het gezin te dure – Hotel des Indes. Het viel er tegen. Het is er, schrijft Salomonson, vanwege dansavonden een 'herrieboel', de bediening (...) is slecht, het eten is akelig'. Het is er bovendien vergeven van de muggen: 'Annie (Salomons vrouw) heeft veel last van de hitte. Zij zit vol muskietenbeten die ze alle heeft opengehaald en is aldus één bloederige massa.' Hij is met haar een keer naar de komedie geweest, maar 'wij kwamen zeer teleurgesteld thuis'.
Uit een ongedateerde maar waarschijnlijk enkele maanden later aan zijn familie gerichte brief blijkt de situatie nog niet veel verbeterd:
Nog immer zie ik het geval duister in, er wordt ontzettend bezuinigd en er zijn plannen die zoo ver strekken dat ik mij afvraag hoe er dan nog een behoorlijke krant te maken is met zoo minimale technische en redactioneele hulp. Enfin, wij zullen zien en standhouden voor vrouw en kroost. tot het uiterste en dan eventueel wel naar wat anders omzien hier te lande.
Sprekend over de velerlei tegenslag maakt hij onder meer enkele kritische opmerkingen over het Indische persbureau Algemeen Nieuws- en Telegraaf Agentschap, kortweg Aneta, en zijn machtige leider D.W. Berretty – niet oninteressant, vooral als we weten dat hij weinige jaren later Berretty's rechterhand zou worden:
maar ik schrijf nog niet een tiende van alle verwikkelingen die er zijn, o.m. nu weer met het persbureau Aneta dat ons opslaat tot hooge bedragen voor telegrammen en zijn monopolie misbruikt ... Niemand durft al weer op te treden. Misschien zullen wij het toch doen en als brave Don Quichotten sterven voor de voeten van mijnheer Berretty die met Mien Duymaer, zijn vriendin, in grootsche automobielen onze guldens verteert…
Bitter is zijn brief, die hij eindigt met: 'Ontraad iedereen naar Indië te komen. (...) Het is eigen]ijk infect behoudens voor worstelaars.
Salomonson was een worstelaar die – zijn brieven laten het zien – tot het uiterste ging en ... het lek boven water kreeg. Eind juli 1925 – hij is dan ruim anderhalf jaar in Batavia – schrijft hij zijn familie dat het met de Java-Bode de goede kant op gaat, en dat hij elke dag weer nieuwe resultaten ziet: ”t is met de oude krant nog niet zoo kwaad gesteld. lk arbeid met pleizier, als Herman en als Mens.' Zijn rust en ontspanning vond hij in zijn (al in 1924 betrokken) ruime woning op Kramat, waarvan de uitgestrekte tuin grensde aan een bocht in de Tjiliwoeng. Het was, curieus genoeg, dezelfde plek waar zo'n vijftig jaar geleden zijn illustere voorganger bij de Java-Bode, Conrad Busken Huet, woonde. In zijn in 1931 geschreven Indië voor zestig jaar en nu roept Salomonson de sfeer op van de daar vallende avond:
En buiten was het plotseling volslagen donker. Maar uit dat duister klonk allengs het koor der duizenden insecten op, en van de tallooze kikkers die aan onze bocht in de rivier huizen. En ze zongen daar hun lied dat, de eeuwen door, in de tropische nachten geklonken heeft, en dat precies zoo geklonken moet hebben in den tijd dat Coenraad Busken Huet woonde onder deze oude boomen die, éénmaal per jaar, prijken met bloedroode bloesemschermen ... bij Kramat, aan eene kromming in de rivier...
[…]
Melis Stoke – Ik kijk de kat, 20-25
De rijmkronieken van Melis Stoke
Het mag bepaald opvallend heten, dat de allereerste bijdrage van Salomonson aan de Java-Bode een rijmkroniek was. Ze verscheen op de dag dat hij in Indië aankwam, op 8 december 1923, en zal dus wel aan boord geschreven zijn. ‘Het land van belofte’ staat erboven; ze eindigt aldus:
lk stem mijn lier. Mijn liederketel
geraakt inmiddels onder stoom.
Straks is de gloed niet meer te blussen.
Houdt u gereed... Ik kijk intussen
de kat eens uit de klapperboom.
‘Straks is de gloed niet meer te blussen.' Het was niet te veel gezegd. Had Melis Stoke zich in de jaren bij de Groene beperkt tot een rijmkroniek per week, voor de Java-Bode schreef hij er van het begin af bijna dagelijks een. Soms sloeg hij wel eens een paar dagen over, bang zijn lezers te overvoeren. Maar die vrees bleek steeds weer ongegrond. Men miste hem onmiddellijk, en maakte dat dan direct of indirect kenbaar. Een tot rijmkroniek (ze is van eind april 1924) verwerkte 'Open brief aan Melis Stoke' begint zo:
Zeg Melis, kom er onder uit en laat je stem weer horen.
Sinds dagen zweeg je, Troubadour! Kom, streel opnieuw mijn oren.
En eindigt met:
Zing! Zing opnieuw je hoogste lied bil 't tok'len van de snaren,
en laat je sprankelende geest zich aan je dichtkunst paren.
Ziezo, nu weet je waar 't op staat: wanneer je blijft bouderen,
schaf ik je krant af. 'k Ga me dan bij Kroes maar abonneren!
Kroes was de hoofdredacteur van een concurrerend dagblad. Dat 'elke dag maar weer', moet Melis Stoke zélf bij tijd en wijle hebben tegengestaan.
Men proeft het in een in mei 1925 geschreven kroniek:
Zo weet dat de stortvloed een beetje bedijkt is.
Men eet zich kolieken en rookt zich een kwaal
als de maximum-grens van genieting bereikt is.
(…)
Zo laat mij u voortaan be-rijmen met mate.
Ik jaag u óngaarne de zinnen van streek.
Ge zoudt op den duur dit rubriekje gaan haten,
met stenen gaan smijten en kwaad van mij praten.
lk doe het dus hoogstens maar twee keer per week.
Maar het publiek dacht er anders over. en binnen de kortste keren zat hij weer op een of bijna een rijmkroniek per dag.
Melis Stoke werd niet alleen gesavoureerd door de abonnees van de Java-Bode. Veel andere Indische kranten namen regelmatig zijn kronieken over. Hij was bekend en populair. Het is niet moeilijk te begrijpen waarom. Melis Stoke schreef over datgene waarmee de Indischgast vertrouwd was: over wat er in en met de Indische samenleving gebeurde, over de ‘grote' kwesties zowel als over de triviale vluchtigheden van alledag; én hij bezat het talent om wat hij aanroerde te vatten in een makkelijk verstaanbare worm, te verwoorden op geestige dan wel ironische toon. Ironie en humor, beide het resultaat van Melis Stokes relativerende manier van kijken, zijn karakteristiek voor zijn rijmkronieken. Sterk ritmisch zijn ze ook, en daardoor makkelijk in het gehoor liggend. We hoeven er niet aan te twijfelen, dat ze keen op keer, in voor- en achtergalerij of in de sociëteit, hardop werden gelezen ten pleziere van familie en vrienden. Ze nodigden, én nodigen, daartoe als het ware uit. Vooral virtuoze regels als deze uit het 'Lolly- of likstok lied' van begin 1924, dat beschrijft hoe gewild in korte tijd de lolly in Indië is geworden:
Lachend op haar Lolly lurkend
loopt lief Lientje langs de laan.
Dartel danst de dikke Dolly
lebberend aan een lila Lolly
lustig achter Lientje aan.
Op een ander moment weer kon Melis Stoke voor de dag komen met ingetogen-poëtische regels, zoals die uit 'De senatoren dromen...' waarin – een vast thema in de Indische pers – het Nederlandse parlement (in dit geval de Eerste Kamer) wordt verweten te suffen waar het ging om belangrijke Indische kwesties:
De Senatoren dromen in hun zetels. Er zoemt een vlieg door de gewijde zaal. Er zeurt een stem, als 't pruttelen eens ketels De buikjes zwellen ... Schedels glanzen kaal. |
Het Binnenhof ligt in de slaap der eeuwen. De zwanen glijden langs het vijvervlak. Een blanke hand verhult een krampig geeuwen Daarbuiten sjilpt een vogel op een tak. |
Melis Stoke zorgde voor datgene waarnaar het Indische publiek immer haakte: luchtig divertissement. Meer was er niet mee bedoeld. Eendagsvliegen waren zijn kronieken, net als de kranten waarin zij werden afgedrukt. lk las ze terug in de leggers en vond ze – met mijn uitgever – zozeer de moeite waard dat ik er een keuze uit maakte. Het spreekt voor zich dat we hier niet van doen hebben met 'dichtkunst’ met Literatuur. We zouden Melis Stoke onrecht aandoen meer van hem te vragen dan hij wilde zijn (en gemeten naar zijn populariteit ook wás): een onderhoudend en amusant causeur. Zoals zijn oorspronkelijke publiek, dienen we hem te lezen in de sociale context waarbinnen hij schreef. Maar die beperkingen eenmaal in aanmerking genomen, zien we als vanzelf de bijzondere kwaliteiten waarover Melis Stoke beschikte. lk stipte ze hierboven al even aan.
In de om en nabij duizend(!) Indische rijmkronieken die hij schreef, vinden we helder weerspiegeld wat de Indische samenleving in die jaren twintig bezighield. AI geeft deze bloemlezing daar uiteraard een beperkt zicht op, zij wil wel een indruk geven van de enorme diversiteit aan onderwerpen die Melis Stoke de revue liet passeren: de van het ene op de andere moment uit het geheugen verdwijnende varia van alledag, de het leven van de Indischgast typerende omstandigheden en verschijnselen, de Indië juist in die periode heftig beroerende wonderen van de techniek en wetenschap (de radio, de eerste telefonische gesprekken met het moederland en het eerste vliegtuig dat uit Nederland de archipel bereikte), en dan natuur]ijk al die zaken die in verband stonden met de actualiteit van de politieke situatie in Indië.
Het verwondert niet dat juist met betrekking tot die laatste categorie Salomonsons overtuigingen doorklinken. Hierboven al gaf ik met enkele woorden aan wat hij beschouwde als een absolute voorwaarde voor de bestendiging van de koloniale verhouding: de eendrachtige samenwerking tussen alle bevolkingsgroepen in Indië, en dat zowel op politiek als economisch terrein. Alle politieke en sociale agitatie van die jaren – met de communistische opstand in Bantam en West-Sumatra van 1926-1927 als culminatie – ten spijt, bleef hij geloven in de verzoening van de tegenstellingen. Zentgraaffs confrontatie en racisme, diens streven naar een 'blank front' zag hij als volstrekt heilloos (zie 'Een liedje van het front' [blz. 123-124]). Blank Nederland diende integendeel toenadering te zoeken door bijvoorbeeld in praktische zin de armoede onder de inheemse bevolking te helpen verlichten: hun misèrebestaan beschouwde Salomonson als de belangrijkste oorzaak van de snelheid en de kracht waarmee het communisme zich in de archipel kon verbreiden. Men zie het cynische 'Het staat in een boek … Juffrouw Laps!!' [blz. 120-121] met daarin de regels:
Waar veel geleden en ontbeerd wordt,
Daar heeft het Moskou naar zijn zin.
Kritiek – mild ironisch, maar toch! – op het gedrag en handelen van de blanke meesters, op hun dédain ten opzichte van inlanders en Chinezen, is overigens een regelmatig terugkerend element in Melis Stokes rijmkronieken (zie bijvoorbeeld ‘Voor een huisaltaar' [blz. 115-116] en 'De fabrieksfluit' [blz. 119]).
Werd er in de rechtse pers schouderophalend gedaan over de Volksraad, Salomonson oordeelde geheel anders. Zeker. hij overschatte het belang van dat lichaam niet, zijn bevoegdheden waren immers beperkt, maar het was wel de plek bil uitstek waar vooraanstaande vertegenwoordigers van het Nederlandse en Indonesische volksdeel elkaar ontmoetten, gedachten uitwisselden en kritiek leverden. In die contacten lag voor hem de grote waarde. Hij kwam er ook graag, getuige onder meer het twintigtal 'portretten' van Volksraadleden, dat hij, in de vorm van rijmkronieken, heeft geschreven. Zes ervan zijn opgenomen in deze bloemlezing [blz. 98-113],. Wat treft is de innemende en respectvolle wijze waarop Melis Stoke met name de Indonesische leden heeft geportretteerd. Een van hen was Pangeran Adipati Koesoemo Joedo. In diens optreden in de Volksraad zag hij zijn eigen ideaal wat Indië's toekomst betreft benaderd:
Hij draagt – als een heraut het wapen –
de hoofddoek om zijn smalle slapen
en toont, in kleding en stijl,
de harmonie van d'Oost en 't westen,
verenigd bij de allerbesten,
de dragers van het toekomst-heil.
[…]
Melis Stooke – Ik kijk de kat, 28-30
In ieder geval één gebeurtenis (in twee fasen) uit Salomonsons Aneta-jaren dient hier te worden gememoreerd. Ze had te maken met wat werd ervaren als een sensationele ontwikkeling in de verbindingen tussen Nederland en Indië. In december 1927 lukte het voor het eerst een radio-telefonische boodschap te versturen naar de kolonie. Salomonson sprak haar uit in de studio van Aneta-Den Hang, de ontvanger was Berretty van het hoofdkantoor in Batavia. Melis Stoke wijdde er een van zijn meest geïnspireerde rijmkronieken aan. Ze is in deze bloemlezing afgedrukt (Radio-telefoon Nederland-Indië). AI direct de inzet verraadt de emotie:
Het was een koude winterdag
en sneeuw lag langs de straten.
lk ging in de versnelde pas
omdat het mijn bedoeling was
tot Indië te praten.
En wanneer de boodschap Batavia blijkt te hebben bereikt, lezen we:
Dan ... plots weerklinkt de telefoon:
een telegram … de Mare
dat ‘t hier zojuist gesproken woord
in Indië duidelijk is gehoord.
We zijn niet te bedaren,
en juichen om wat onverklaard
als een mysterie wordt aanvaard. [blz.81-84]
Betrof het hier nog 'éénrichtingsverkeer', ruim drie maanden later kwam het van twee kanten: op 31 maart 1928 voerden prominenten uit de Nederlandse en Indische pers vanuit de studio's van Aneta in Den Haag en Batavia hun eerste telefonische zogenaamde 'perskruisgesprek'. Het waren de radiostations van Kootwijk en (het in de buurt van Bandoeng gelegen) Malabar die dit alles mogelijk maakten. Geen Hollandse of Indische krant die niet schreef over dit verbijsterende wonder van de techniek. Ook Melis Stoke uitte zich weer:
De mens gaat prat op 't redelijk overwegen
en breekt zich met het zwaard der mening baan.
Maar voor het wonder van de afstand staan
de scherpste denkers kinderlijk verlegen.
Niet lang daarna, nog in 1928, konden ook groepen ambtenaren spreken met familie en vrienden aan de overzijde van de oceaan. In een zeldzaam boekje met herinneringen aan die dagen, geeft onder anderen Salomonson zijn sfeerindrukken. Hij spreekt over 'de onbeschrijflijke voldoening van de sensatie van een verbroken isolement', en wat verder:
O ... die aangezichten der sprekers ... eerst strak van emotie ... dan, bij het herkennen van de stem plotseling opvlammend van enthousiasme. Het eerste: Dag kind … of ben je daar Jan ... klinkt als een vreugdekreet ... o ... véél te luid... Het is de ontdekking van een wonder ... de fel opslaande emotie.
Rijmkronieken
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 37-38
[Jakarta 4 – Wassen]
[Jakarta 4 – Tramway]
Visioen ... Wat tijgt daar in een wolk van grauw des morgens, bij den uchtend-dauw, Daar gaat, breed-uit, op zijn gemak |
Daar voert de stroomtram op haar rit een stoet in ’t blankst-gesteven wit met snorren stoer en koppen kaal: de dienaars van het Kapitaal wier werk de handelshuizen schraagt, en – als een bloem – een enk’le maagd zo hier en daar, in kuis gepeis’, getooid in roze, blauw of grijs. Daar tijg ook ik ... een beetje wee ’t Gewoel bedaart. Daar-ginds vangt aan Java Bode, 12-1-1924 |
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 39-40
Schouwburg-gang te Batavia Het tweede is vol zoet verwachten … Daar straalt het licht reeds van den tempel. Nog vóór het voor-doek opgehaald is |
Wanneer het scherm dan weer gezakt is Wij storten ons op de buffetten Waar zijn de luisterrijke zalen, De banken die tot rusten lokken Dan klinkt de bel … Nog gauw één splitje … Java-Bode, 3 Juni 1924 |
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 45-47
Vitaminen-drama
Naar aanleiding van de schitterende ontdekking van de doctoren Jansen en Donath die in het laboratorium alhier B-vitaminen in zuivere kristallijnen vorm isoleerden, wordt ons kond gedaan van een voorval dat enig licht werpt op de eigenaardige moeilijkheden waarmede de beide geleerden bij hun onderzoekingen te kampen hebben gehad.
‘t Chemisch laboratorium Die beestjes gaan, van kleins af aan Eens kreeg een snoezig rattenpaar t Is voorschrift dat, om zeven uur, Ons achttal echter toont aldra |
Doctoren steken, met hun chef, Men wichelt en men deduceert, De chef geeft doctor D. de schuld Maar offlcieel is het probleem --------------------------------------- Wie zwoegt onder belastingdruk, Java-Bode, 9-9-1926 |
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 48-49
Het Indische paradijs Vier, vijf sado’s, een dievenwagen, Een reeks van ingénue dames Een hoge stapel reputaties |
Dit is het land der Open Deuren, der vensters zonder glas ... Een zin die elders zachtjes wordt gefluisterd vliegt ongebreideld, ongekluisterd hier oor, kantoor en woning in. Hier draagt een stille kracht de woorden O ... paradijs van vrije zeden. Java-Bode, 11-6-1924 |
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 77-78
Een bevolkingsgroep van géén belang
‘Met Europeanen in Indië kan je feitelijk praktisch geen rekening houden’, aldus de voorzitter van de filmcommissie Mr. Blaauw in een onderhoud met het ‘Algemeen Indisch Dagblad’(Dit is de in later tijd aan de Preanger-Bode toegevoegde naam.)
Wij zijn hier maar zo’n zielig zootje, Zodra ’t een beetje interessant wordt, Al snakken we naar malse moorden, |
Bedenk maar ... als je die bevoogding Soms lees je het in droeve ogen Java-Bode, 15-4-1926 |
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 81-84
Radio-telefoon Nederland-Indië
Het betreft hier het eerste radio-telefonisch contact tussen Nederland en Indië, dat eind december 1927 plaatsvond.
Het was een koude winterdag ‘k Verzeker u dat het een vreemd En aldus stappend door de sneeuw, ‘k Ontdeed me van mijn dikke jas De studio heeft een dik tapijt Ginds zie ik z' in 't 'Aneta'-huis, De Schouwburg aan de overkant |
Dan wijst de klok het aanvangsuur. 'Hallo ... hebt ge mijn roep verstaan? lk spreek, en sprekende vergeet Dan valt de stilte in ’t lokaal ... De spanning duurt ... we wachten nog. Dan ... plots weerklinkt de telefoon: Dan ga ik door de sneeuw terug Soerabaiasch Handelsblad, 18-1-1928 |
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 89
[Semarang 1 – Paketvaart Maatschappij]
Het ‘laatste doel’
‘Reeds meldden wij dat op de 11de oktober a.s. te Soekawati een lijkverbranding zal plaatshebben van de gewezen Poenggawa (districtshoofd) van Soekawati Deze crematie zal van enige betekenis zijn, daar de overledene behoorde tot de tweede kaste. Een minder belangrijke lijkverbranding zal op Bali plaatsvinden op 23 oktober a.s. bij Sadan Wanansari bij Tabanan (Zuid-Bali). Voor nadere bijzonderheden kan men zich vervoegen bij de agentschappen der KPM te Soerabaja en Semarang’ – Dagbladbericht.
Dit is de eeuw van het toerisme. We spoeden ons naar het loketje |
Wij schudden ’t hoofd … Waar is emotie? Luguber doel van een excursie, Java-Bode, 30-9-1925 |
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 98-99
[Bandung 1A – Hotel Preanger]
[Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 245-249]
Volksraadportretten – Stokvis
J.E. Stokvis (1875-1951). Was van 1910-1917 hoofdredacteur van De Locomotief in Semarang, de voornaamste spreekbuis van de aanhangers van de ‘ethische politiek’. Van 1922-1931 was hij voor de Indische Sociaal Democratische Partij lid van de Volksraad.
Daar staat hij ... ziet ... al kón hij anders Hij draagt ze, als een felle vrijer, |
Zijn slimme oogjes schieten vonken en ’t is, als vroeg hij zijn gehoor: ‘wat zeg je wel van Stokvis, heren ...? De kraaienpootjes naast zijn ogen Dan weer, vol ingehouden spanning, |
Nu geeft hij gas! Hallo ... daar gaat-ie.
Ziet Stokvis als hij spurt ... O wee, Ziet ... hoe vriend Stokvis vol verlangen
Java-Bode, 2-7-1924 |
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 100-101
[Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 245-249]
De Indische Sociaal-Democraten
De voorzitter van de SDAP heeft op het partijcongres verklaard dat de subsidie ad 150 gulden per maand, die tot dusverre aan de Indische zusterpartij werd verstrekt, zal worden ingetrokken. De ‘Preanger-Bode’ vindt hierin aanleiding tot de vraag of het nu maar niet beter is, dat de heer Stokvis niet meer voor herbenoeming in de Volksraad in aanmerking zal komen.
Hoewel de Stokvis, naar zijn aard, Neen ... dees' verpletterende slag Geeft Stokvis aan de klassenstrijd |
Dan treft de slag niet hem alleen, En 't was toch maar zo'n klein bedrag Blijf op ons politiek menu. Java-Bode, 20-2-1925 |
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 102-104
[Jakarta 5 – Bataviaasch Nieuwsblad]
Volksraadportretten – F.H.K. Zaalberg
Het ‘Bataviaasch Nieuwsblad’ van zaterdag j.l. bevatte een allerzonderlingste fulminatie van haar hoofdredacteur, het Volksraadlid F.H.K. Zaalberg, tegen de voorgenomen belasting op sigarettenpapier. Wij zullen deze grote roker voor Gods aangezicht niet volgen in zijn sombere berekeningen omtrent de gevolgen van deze fiscale onderneming, maar alleen zijn bittere slotsom citeren, waarin hij constateert dat ‘een gewone verbruiker van stel 20 sigaretten per dag, één cent per dag aan belasting moet offeren’ ofwel f 3,65 per jaar (rekening houdend met een rookverbod voor schrikkeldagen). Om eerlijk te zijn, lezer, kunnen wij dit hartstochtelijk verzet niet beter verklaren dan uit de onderstaande karakteristiek van deze econoom-politicus:
Nog vóór de hamer heeft geslagen Dan wordt de aktetas geledigd Daar slaat de klok ... De leden komen. Zo rookt hij kritisch en vermetel, |
Het hoofd gesteund op beide handen, Dan, als het denkbeeld rijp gepeinsd is, Dan schudt hij, naar zijn zitplaats kerend, Java-Bode, 7-6-1926 |
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 105-106
Volksraadportretten – R.A.A.A. Djajadiningrat
Wanneer op dit bezield gelaat, Zijn handen aan het tafelblad Soms schijnt zijn rede monotoon |
Een glimlach ... maar een blik van staal, De rust waarmee hij stil geniet Java-Bode. 16-6-1925 |
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 110-111
[Pasuruan – Ontvangstruimte]
[Het Koninkrijk der Nederlanden, 9, 352-355]
Volksraadportretten – R.T.A. Soejono
R.T.A. Soejono (1886-1943). Werd in 1920 lid van de Volksraad. Was de eerste (en enige) minister van Indonesische afkomst in een Nederlandse regering. Hij werd in juni 1942 benoemd tot minister zonder portefeuille in het Londense kabinet.
|
Een drang naar gratie, schoonheid
In taal en in toilet. Soejono, licht-bewogen |
De westerse effecten Draagt hij niet met verfijning Java-Bode, 25-6-1925 |
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 112-113
Het recht op onderwijs
‘Iedere burger, en ik bedoel daarmede de minste grassnijder of koelie hier in Indië, heeft evengoed op onderwijs recht als een Drentse veenboer of bijvoorbeeld een Rotterdamse sjouwer.’ – De heer Soejono in de Volksraad.
Vin-Uws nou heus, geachte bruine broeder, lk heeft een pen en 'n flessie ink genome U het uws kans ... Weest daar nou mee tevrede |
Wanneer die wil, dan mot-ie gaan studere. Een mens heb recht! Maar teves het-ie plichte Java-Bode, 23-6-1926 |
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 115-116
[Surabaya 1 – Chineesche Voorstraat]
Voor een huis-altaar
Opgedragen aan een Chinese Nieuwjaarsgastheer.
Wij stonden bij het altaar, waar Toen hebt ge ons, zo hoffelijk Wij zetten ons te spreken neer lk kwam' – zo hebt ge mij verhaald – ‘Toen 'k aan de beurt kwam, zei 'k: Mijnheer, |
Zo hebt ge mij op zachte toon Ze keken allen op ons neer, En 'k dacht: Als deze ambtenaar Traditie is 't die ons regeert. Java-Bode, 19-2-1924 |
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 119
De fabrieksfluit
Soms, als alom de mensen dromen Wanneer geen auto-serenade |
Het giechelt, fladdert, dreigt en fluistert, ------------------------------------------- Daar loeit, bij 't eerste morgenlichten, Java-Bode, 30-1-1924 |
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 120-121
[Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 245-249]
Het staat in een boek … Juffrouw Laps!! ¹)
Uit Rapport Van Ginkel ²): 'Van een jammerlijk bestaan van miljoenen mensen is geen sprake. [...] In drie districten van Djocja (630.000 zielen) is het gemiddeld volksinkomen 21,16 gulden per persoon per ]aar. [...] In heel Solo (2 miljoen zielen) is het gemiddeld volksinkomen 39 gulden per persoon per jaar. [...]
Uit Rapport Meyer Ranneft ³): 'Het gemiddeld volksinkomen voor Java bedraagt 45 gulden per persoon per jaar.’
Djajadiningrat in de Volksraad: 'De minimum-levensbehoeften voor een arm gezin in Banten bedragen 185 gulden per jaar.’
Wie in de schaduw van de Kronen ⁴) Men moet zich niet aan visioenen |
Waar veel geleden en ontbeerd wordt, Wij wijken niet voor tromgeroffel Java-Bode, 27-4-1926 |
¹) Bekend personage uit Multatuli's De geschiedenis van Woutertje Pieterse (1862-1864; 1871-1877).
²) H. Fievez de Malines van Ginkel (geboren in 1889).
³) J.W. Meyer Ranneft (1887-1968).
⁴) Gedoeld wordt hier op de inheemse vorsten van Jogjakarta en Soerakarta, Midden-Java (de zogenaamde Vorstenlanden).
Melis Stoke – Ik kijk de kat uit de klapperboom, 123-124
Een liedje van het front
(Vrij naar Speenhof)
‘Het begrip eenheidsfront heeft niets afschrikwekkends. Aan werkgeverszijde bestaat het reeds: aan werknemerszijde wordt er ernstig naar gestreefd, zelfs met internationale aansluiting. In een samengaan van beide partijen, welker belangen in bijna alle opzichten parallel !open, ligt ons inziens een oplossing voor het vraagstuk.' Soerabaiasch Handelsblad.
Refereert aan het streven van H.C. Zentgraaff een 'blank eenheidsfront' op te richten als tegenwicht van de gevolgen – het sterk groeiende Indonesische nationalisme in de eerste plaats – van de in zijn ogen verderfelijke 'ethische politiek'. Melis Stoke geloofde blijkens deze rijmkroniek niet in de haalbaarheid van Zentgraaffs plannen. Hij vergiste zich: in 1929 werd de Vaderlandsche Club opgericht, waarvan Zentgraaff de voornaamste propagandist werd.
H.C. Zentgraaff(1874-1940). Journalist. Werkte lange tijd voor het conservatieve Soerabiasch Handeisblad waarvan hij in 1929 hoofdredacteur werd, een functie die hij in 1932 verruilde voor de leiding van de Java-Bode. Hij was de criticus bij uitstek van de 'ethische' gouverneur-generaal A.C.D. de Graeff(1926-1932).
Toen hij dertig lange jaren Eenzaam zwierf hij door de sferen Droevig keek hij in de kali, |
Hij wou knokken ... vechten ... douwen, Die zei: 'Zentgraaff ... 'k kan wel merken Java-Bode, 24-4-1926 |