Doktoraalskriptie Planologie door Erica Bogaers, Universiteit van Amsterdam, 1983
Karsten, 50-53
[Karsten – Meer informatie]
[Cimahi – Karsten]
Hoofdstuk 2
Biografie van Ir. Thomas Karsten
2.1. Inleiding
Nadat we nu een idee hebben gekregen van stedenbouw en volkshuisvesting van vóór de oorlog, waarbij automatisch Karsten ten tonele werd gevoerd, is het nu het moment om leven, persoon en werk van deze man te schetsen. Hij leidde een zeer veelzijdig en druk bestaan, waarin hij zijn stempel drukte op de Indische stedenbouw van zijn tijd en nog lang daarna.
2.2. Zijn leven
Herman Thomas Karsten werd geboren op 22 april 1884 in Amsterdam als middelste van drie kinderen. Het gezin had een strenge vader, hoogleraar wijsbegeerte en rector magnificus, die zijn kinderen een goede opleiding gaf. De oudste zoon werd advocaat en de dochter studeerde als een van de eerste vrouwen scheikunde. Thomas zelf ging in 1904 naar de Technische Hoogeschool in Delft, waar hij aanvankelijk werktuigbouwkunde studeerde. Op een gegeven moment stapte hij over op bouwkunde, waarvoor hij in 1909 met zeer goede cijferlijst slaagde. In zijn studententijd maakte hij kennis met M.J. Granpré Molière, naderhand een van de bekendste stedenbouwkundigen in Nederland, met wie hij ook in Delft op kamers heeft gewoond. Lange tijd hebben beide een uitgebreide korrespondentie gevoerd. Hun kontakt verslapte echter, toen beide geheel andere richtingen uit gingen: Granpré Molière de katholieke, Karsten de kommunistische kant!
Zeer waarschijnlijk heeft Karsten in die tijd ook kontakten gehad met andere latere kopstukken op stedenbouwkundig gebied: P. Bakker Schut, Th. Van Lohuizen, J. Gratema, bekend als progressieve Delftenaren, waren net als Karsten lid van de Sociaal Technische Vereeniging.
Karsten heeft zich in zijn studietijd veel bezig gehouden met de volkshuisvestingsproblematiek.
In 1908 was hij lid van de ‘Woningcommissie’ van de Sociaal Technische Vereeniging. Bovendien heeft hij meegewerkt aan een rapport van de Amsterdamsche Woningraad. Dit rapport verscheen in 1909 onder de titel ‘Volkshuisvesting in de nieuwe Stad te Amsterdam’. Verder hebben aan dit rapport meegewerkt: Johanna ter Meulen (woningopzichteres), mr. D. Hudig (oprichter van het Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting), A. Kepler (direkteur van de Gemeentelijke Woningdienst), J. van der Pek (architekt) en A. Wolring (vakbeweging). Zij waren allen prominenten op het gebied van volkshuisvesting. Door deze aktiviteiten raakte Karsten op de hoogte van ideeën en ontwikkelingen op volkshuisvestingsgebied, een terrein waar hij zich in Nederlands-Indië ook mee bezig zou gaan houden.
Wat Karsten het eerste jaar na zijn studie gedaan heeft is niet bekend; vast staat, dat hij per 31-12-1910 zijn lidmaatschap van de Sociaal Technische Vereeniging heeft opgezegd. De daarop volgende jaren heeft hij onder andere in Berlijn doorgebracht, waar hij voor zover bekend een café heeft verbouwd en een ‘amour’ heeft gehad met een verarmde Duitse gravin!
In het oorlogsjaar 1914 vertrok hij met een van de laatste schepen naar Nederlands-Indië. Hij ging er heen op uitnodiging van de architect H. Maclaine Pont, die hij nog uit zijn studietijd kende. Deze was in 1913 begonnen met een eigen buro te Semarang. Toen de zaken er goed begonnen te lopen kreeg hij het zó druk, dat hij Karsten vroeg om bij hem te komen werken.
Karsten was werkzaam als Chef de Bureau van het Bouwkundig Bureau Maclaine Pont. Aanvankelijk deed hij alleen architektonische opdrachten en werkte Maclaine pont onder andere aan het opzetten van de Koloniale Tentoonstelling over koloniale woningbouw in 1915.
Langzamerhand ging Karsten zich ook bezig houden met de stedenbouw: hij werd in 1916 door de gemeente Semarang benoemd tot stedenbouwkundig adviseur, het eerste van een hele reeks adviseurschappen die hij in de loop van zijn leven zou gaan bekleden.
De samenwerking met Maclaine Pont was niet van lange duur en in 1917 richtte Karsten met Lutjens en Toussaint een eigen architektonisch-stedenbouwkundig buro op. Vanaf 1924 ging hij alleen verder met Schouten.
Gedurende deze jaren woonde Karsten aanvankelijk te Tjandi, een Europees forensen dorp in de heuvels enige kilometers ten zuiden van Semarang gelegen. In 1923 verhuisde hij. Hij was inmiddels getrouwd met de dochter van een dessahoofd, naar het nog zuidelijker gelegen Oengaran. In 1924 werd het eerste kind, een dochter, geboren. Er zouden nog twee zoons en een dochter volgen.
In 1930-1931 maakte Karsten zijn tweede en laatste verlofreis naar Europa. Hierbij reisde het gezin via Amerika, alwaar Karsten lezingen hield. Na deze reis vestigde Karsten zich in Bandoeng en leidde enige tijd met Schijfsma een buro.
In 1933 begon hij voor zichzelf, met als belangrijkste medewerkers Soesilo en Abikoesno.
In 1929 werd Karsten benoemd in de Bouwbeperkingencommissie en in 1934 in de opvolgster daarvan, de Stadsvormingscommissie, waarin hij de stuwende kracht zou vormen.
Per 1 september 1941 werd Karsten aangesteld tot buitengewoon lektor in de nieuwe studierichting planologie aan de Technische Hoogeschool te Bandoeng. Wegens ziekte en internering kon hij dit slechts een half jaar volhouden. In 1942 moest hij een kamp in, te Tjimahi, alwaar hij stierf eind april 1945.
2.3. Zijn persoon
Karsten onderscheidde zich van andere Europeanen. Zijn karakter, levenshouding en ideeën maakten hem tot een bijzonder mens.
Hij was een harde werker, een doorzetter en een verschrikkelijk perfektionist, vooral in zijn werk. Was hij eenmaal op grond van gedegen onderzoek tot een bepaalde oplossing gekomen, dan hield hij daaraan vast en probeerde anderen van zijn gelijk te overtuigen. Voor anderen, bijvoorbeeld in kommissies, was het daardoor niet altijd gemakkelijk om met hem samen te werken.
Karsten kon heel goed problemen analyseren en vervolgens door synthese tot een oplossing komen. Hij was erg konsentieus in zijn aanpak. In zijn goedgemotiveerde adviezen was hij altijd tot he point, nooit haalde hij er zaken bij die niet relevant waren.
Hij nam nauwelijks vakantie en werkte zó hard, dat hij soms een slaaf leek van zichzelf. Dit bezorgde hem echter wel een maagkwaal en vooral toen hij wat ouder werd, raakte hij meermalen overwerkt. Zelfs in het kamp hield Karsten zich nog met zijn werk bezig: zo heeft hij er onder andere Thomas Nix (‘De vormleer van de stedenbouw’) in de stedenbouw onderwezen.
Niet alleen ten opzichte van zichzelf was hij erg veeleisend, hij was dat ook ten opzichte van zijn medewerkers. Maar door zijn nooit aflatend enthousiasme en door zijn bereidheid om hen keer op keer met geduld en takt duidelijk te maken hoe en waarom hij iets wilde, wanneer zij iets fout deden, wekten zij graag voor hem en beschouwden hem als hun leraar en leider. We zullen zien, dat hierbij zijn praktische instelling van belang was.
Karstens progressieve levenshouding was al in zijn studententijd naar voren gekomen. Hij zag het maatschappelijk ideaal in het kollektivisme, wat op een gegeven moment leidde tot de breuk met Granpré Molière en met Maclaine Pont. Voor zijn familie was hij apart door zijn vertrek naar Nederlands-Indië en in dat land maakte zijn kommunistische en progressieve houding hem tot een eenling te midden van de Europeanen.
Aan elite-sporten als tennis deed hij niet, hij kwam nooit op de soos waar je als goed Europeaan toch hoorde te komen, hij was nooit – wat de meesten deden – in het wit gekleed en droeg geen stropdas of hoog gesloten boord. Enige tijd bezigde hij zelfs een zéér moderne spelling (‘Indiese Stedenbouw’). Hij had goede vrienden onder de Indonesiërs, zoals Soesilo, en bovendien was hij getrouwd met een Javaanse, wat je al helemáál niet deed. Ondanks dit alles werd Karsten, vanwege zijn vooraanstaande positie die hij als stedenbouwkundige innam, alom gerespekteerd.
In de gedachtegang van het kommunisme waren zijn plannen steeds duidelijk gebaseerd op het belang van het algemeen in de ruimste zin van het woord. Bevoorrechting van de ene bevolkingsgroep boven een ekonomisch zwakkere werd door hem angstvallig vermeden. Karsten was dan ook een voorstander van het ‘verheffen’ van de Inlandse massa, van het assimileren van Europese met de Javaanse kultuur en daaruit voortvloeiend van meer zelfbeschikking voor de Inlanders. Ghandi en Stalin waren zijn grote voorbeelden. Dit alles maakte hem tot een uitzondering onder de Europese elite.
In zijn huwelijk gaf Karsten sterk uiting aan zijn ideeën. Hij paste zich volkomen aan aan het Javaanse milieu van zijn vrouw en ook andersom was dit het geval. Zijn huis verbouwde hij op Javaanse wijze en hij interesseerde zich voor vele inheemse kulturele uitingen.
De kinderen genoten een Europese opvoeding, gerelateerd aan de Javaanse. Hierbij werd onder andere veel aandacht besteed aan sport (Karsten was zelf een fervent wandelaar!). Thuis werden veel buitenlandse tijdschriften gelezen.
Karsten kon zijn tijd niet vaak doorbrengen bij zijn gezin, vooral niet in de latere jaren, toen hij het alsmaar drukker kreeg. Vaak maakte hij reizen van vele weken achtereen, waarbij hij dan meerdere steden achter elkaar aandeed.