Extra uitgave ter eere van het Gouden Jubileum Proefstation Pasoeroean.
Soerabaiasch Handelsblad 9 Juli 1937, 3
[Pasuruan – Proefstation]
[Pasuruan – Instituten]
‘Vijftig jaren Suikerproefstation’ door Mr. J. Luyten, voorzitter van het Algemeen syndicaat van Suikerfabrikanten in Nederlandsch-Indië en van de Vereeniging Het Proefstation voor de Java-Suikerindustrie.
[...] In de tachtiger jaren maakte de suikerindustrie op Java een ernstige crisis door. Een scherpe prijsval van het product en een in dienzelfden tijd optredende ernstige ziekte in het riet, de gevreesde serehziekte, brachten de industrie in groot gevaar. Het inzicht won veld, dat de suikercultuur wetenschappelijke voorlichting noodig had, om deze ziekte te bestrijden en zich door verbeterde methoden te kunnen handhaven. Dit leidde tot aaneensluiting der suikerplanters ter gemeenschappelijke bekostiging van wetenschappelijk onderzoek en tot oprichting van eenige kleine proefstations.
Zoo werd in 1885 te Semarang het Proefstation Midden-Java opgericht, in 1889 gevolgd door het Proefstation West-Java te Kagok (Tegal). In Oost-Java gaf het Bestuur van de toenmalige Soerabajasche Vereeniging van Suikerfabrikanten in November 1885 aan een speciaal daartoe ingestelde commissie opdracht tot het ontwerpen van een plan voor de oprichting en den opzet van een proefstation voor de suikerindustrie in Oost-Java.
Na overleg met vooraanstaande personen op landbouwkundig gebied in Nederland bracht deze commissie op 1 november 1886 rapport uit over het resultaat van haar arbeid. Reeds op 15 November 1888 volgde de toezegging van de Nederlandsch-Indische Landbouw Maatschappij, de Firma Fraser Eaton & Co., de Firma van Daalen & Co., de Koloniale Bank, De internationale Crediet- en Handelsvereeniging “Rotterdam” en den heer Lebret, om gezamenlijk f 10.000.- bij te dragen voor de oprichtingskosten van een proefstation, terwijl 14 fabrieken met een areaal van in totaal 6334 bouws zich verbonden tot een jaarlijksche contributie van f 1.50 per bouw. Hoewel de uitgaven op f 21.000.- ’s jaars werden geraamd, meende men tot uitvoering van het plan der commissie te kunnen overgaan, in het vertrouwen, dat van de 92 Oost-Java fabrieken nog vele zouden toetreden. Als Directeur werd benoemd Dr. J.G. Kramers, die in April 1887 zijn functie aanvaardde.
Zoo ontstond in 1887 het Proefstation Oost-Java, als jongste der drie suikerproefstations, waaruit tenslotte het tegenwoordige Proefstation voor de Java-Suikerindustrie is gegroeid.
Het Proefstation Midden-Java werd in 1893 opgeheven, terwijl “West-Java” in 1900 werd overgebracht naar Pekalongan. In 1907 werden de proefstations Oost- en West-Java samengesmolten tot “Het Proefstation voor de Java-Suikerindustrie”, waarbij Pekalongan speciaal de chemisch-technische, Pasoeroean de landbouwkundige vraagstukken te behandelen kreeg. Nadat in 1919 de afdeeling Pekalongan naar Semarang was overgebracht, kwam tenslotte in 1924 de samentrekking van beide afdelingen te Pasoeroean tot stand.
De groote vlucht, welke de suikerindustrie in deze decennia nam, is algemeen bekend. Slechts enkele cijfers ter illustratie daarvan: van 1887 tot 1928 steeg de suikerproductie per hectare van nog geen 70 tot 150 quintalen; de totaal productie van nog geen 400.000 tot bijna 3 millioen ton.
Het Proefstation heeft, onder uitgelezen leiders en met toegewijden staf van medewerkers zeer veel bijgedragen tot dezen indrukwekkenden groei door tal van verbeteringen en nieuwe vindingen op landbouwkundig, chemisch en technisch gebied, niet het minst ook door het kweeken van betere rietsoorten, waarvan P.O.J. 2878 wel de meest bekende is.
Dat ook het Proefstation deze expansie volgde, spreekt wel vanzelf. In 1887 begonnen in een verlaten gasfabriekje, betrok het in 1904 een eigen, ruim gebouw, waaruit geleidelijk het uitgebreide gebouwencomplex is ontstaan, waarin het Proefstation thans nog is gehuisvest. Bedroeg de eerste begrooting in 1887 zooals gezegd f 21.000.-, in 1928 bedroegen de werkelijke uitgaven meer dan anderhalf millioen.
Het spreekt vanzelf dat het Proefstation, waarvan het lot zoo nauw verbonden is met dat der industrie zelve, in de crisisjaren na 1930 een uiterst moeilijken tijd heeft doorgemaakt. De uitgaven moesten sterk worden gedrukt en werden door ingrijpende bezuinigingen geleidelijk teruggebracht tot ruim één derde van het bedrag van 1928. Het stemt echter tot blijdschap dat de Java-Suikerindustrie in staat is gebleken geheel op eigen kracht haar Proefstation in stand te houden, zij het ook met inkrimping der formatie en met prijsgeving van niet urgent geachte onderzoekingen.[...]
Soerabaiasch Handelsblad 9 Juli 1937, 4
‘Schitterend apparaat’ door Mr. G.H.C. Hart.
[...] Ik herinner mij, hoe bij het jongste internationale suikercongres te Soerabaia, gedelegeerden uit verspreide landen: Trinidad en Portorico, Hawaii en Mauritius, Formosa en Queensland, Louisiana en Egypte het podium beklommen om op tegelijk ontroerende en beklemmende wijze hun dankbaarheid te betuigen voor hetgeen het Proefstation voor de Java-suikerindustrie voor de suikercultuur in hun landen had gepresteerd. Het was alles zeer vereerend en tegelijk zeer zorgwekkend, maar de eindgedachte bleef en blijft: liever toch nog, dat het buitenland ons dankbaar is voor hetgeen wij hetzelve onbedoeld hebben geschonken, dan dat wij het buitenland erkentelijk moeten zijn voor hetgeen hetzelve heeft bijgedragen om onze eigen tekortkomingen aan te vullen.[...]
Soerabaiasch Handelsblad 9 Juli 1937, 5-6
[Pasuruan – instituten]
[Pasuruan – Kobus]
‘Een periode van wetenschappelijken arbeid – Overgang van de oude naar de nieuwe methode’. Dr. Ph. van Harreveld vertelt hoe hij in 1912 als leider van de Cultuurafdeeling zijn werk begon. [...]
In Pasoeroean begon het in 1887 onder Dr. Kramers: men nam vooral proeven in den aanplant over grond en mest en rietsoorten en andere cultuurvragen.
Toen kwam Dr. Wakker van 1892 tot 1897 met veel studie der rietziekten en vooral het mooie rietkruisen, met 100 POJ als resultaat; terwijl in de naburige Sidoardjo delta en met Wakker samenwerkende het riet 247B door Bouricius verkregen werd. De dagen van het aloude Zwart Cheribonriet waren geteld en de productiviteit der rietcultuur deed door deze zaadrietsoorten een groote stap vooruit.
Van 1897 tot 1910 werden onder Kobus de ziekten en beschadigingen van het riet verder bestudeerd, bibitzorg gepropageerd en het kruisen in een andere richting voortgezet. Kobus was reeds in 1887 aan het Proefstation verbonden en had een groote cultuurervaring opgedaan; hij kon met de planters opschieten en had veel invloed ten goede op hun beleid. Geleerde heeren als Dr. Kramers en de voortreffelijke Dr. Wakker had men na hun eerste contract laten gaan. Maar Kobus bleef steeds hooge waardering genieten, totdat de dood hem verraste op het schip dat hem in 1910 van Pasoeroean wegvoerde.
Van der Stok volgde hem op, maar deze ging weldra terug naar het Departement van Landbouw, waaraan hij ook tevoren verbonden was geweest.
Inmiddels was gebleken dat niet iedereen geheel tevreden was met het Proefstation. De eigenaars der Suikerfabrieken namelijk niet, die meenden dat de Wetenschap elders reeds verder gevorderd was dan tot het Proefstation te Pasoeroean was doorgedrongen. Men wenschte contact met de nieuwste resultaten der wetenschap en nadat Prof. Dr. GT. Van Iterson aangezocht was en geweigerd had te gaan, werd mij in 1912 opgedragen om in Pasoeroean dat contact te gaan nastreven.
Ook ik twijfelde aanvankelijk of ik gaan moest of niet: zou men het de practische planters naar den zin kunnen maken en toch het landbouwkundig instituut op waarlijk wetenschappelijke basis kunnen ontplooien? Ik ging; en de aarzeling bleek onnoodig te zijn geweest. Ik kreeg alle hulpmiddelen te mijner beschikking die noodig waren voor de ontwikkeling van een goede Cultuurafdeeling; en de samenwerking werd voortreffelijk.
Natuurlijk niet met allen. Er waren er, die van georganiseerde samenwerking eener geheele industrie niets wilden weten. Zij wenschten vrije ontplooiing van ieder apart en zij verwachtten vooruitgang alleen door de wedstrijd der individuen. [...]
Vele monsters ziek riet kwamen binnen; de diagnose werd gesteld en het cultuuradvies luidde in den regel ”watergeven en mesten”. Slechts enkele keeren werd een fabriek bezocht om ter plaatse de diepere oorzaak van het ziek worden te bestudeeren. En toch had de ervaring mij geleerd, dat heel vaak een ziekte zich uitbreidde als gevolg van ongeschikte grond, onjuist watergeven of onvoldoende drainage, dingen die onder het microscoop in het laboratorium niet te ontdekken waren. Bovendien was er bij éénjarig gewas als het suikerriet niet veel tijd om na behandeling en genezing nog op een goed product te kunnen rekenen. Hoofdzaak was de ziekte te voorkomen door een goed aanplantbeleid en een goede keuze der gronden en rietsoorten. Het zwaartepunt moest dus van het Laboratorium naar de riettuinen. [...]
Welnu, om met succes te kunnen voorlichten moet men eerst “weten”; niet alleen globaal in verband met verworven algemeene wetenschappelijke inzichten, maar ook in bijzonderheden in verband met alle belangen van de practijk.
Er waren dus twee stafgroepen noodig.
Ten eerste een samenwerkende staf van modern opgeleide specialisten, die een dieper gaand onderzoek in laboratorium en tuinen ter hand konden nemen in nauw verband met de practische rietcultuur.
Ten tweede een Buitendienst van Groepsadviseurs, die na een goede vooropleiding de behoeften der practijk op de fabrieken te midden der rietvelden nagingen, de verzamelde ervaring voortdurend aan de specialisten ter beschikking stelden en de resultaten van het onderzoek der speciallisten aan de practijk terugbrachten en deden toepassen.[...]
In 1921 werd door het Proefstation de rietsoort 2878 POJ verkregen die de Serehziekte overwon en daardoor alle bibitcultuur in de bergen onnodig maakte. Uit het in 1921 gewonnen zaadje werden in December 1923 reeds 10.000 kilogram stekken aan de fabrieken gezonden. Door snelle algemeene invoering op grond van de vergelijkende cijfers der vakkenproeven verhoogde dit riet het suikerproduct per hectare op Java plotseling met ⅓, waardoor een zéér lage kostprijs van de geproduceerde suiker mogelijk werd. [...]
Soerabaiasch Handelsblad 9 Juli 1937, 8
‘Hoe het Proefstation tot stand kwam’ door Dr. H.C. Prinsen Geerligs.
[...] Reeds kort na het tot stand komen van de proefstations hadden eenige vooraanstaande planters, welke ongeduldig waren over het feit, dat al hunne desiderata niet terstond in vervulling waren gekomen, vérstrekkende voorstellen tot reorganisatie gedaan. In het jaar 1892 stelden zij voor een groote modelproefonderneming op te richten, waar alle nieuw voorgestelde wijzen van grondbewerking, bemesting, riettransport, machinerieën, procedé’s, enz. beproefd zouden worden, waar rietveredeling en bibitvoorziening zouden worden onderzocht. Een eigen tijdschrift gedrukt op een drukkerij zou de resultaten van den arbeid tot gemeengoed maken en drie proefstations zouden worden “opgedoekt” en het bruikbare personeel overgenomen.
Het gelukkige resultaat van deze agitatie is geweest de oprichting van het Archief voor de Java Suikerindustrie, dat van 1 Mei 1893 tot December 1934 een bron van licht en kennis is geweest en waarin o.a. alle mededelingen van proefstations als vaste rubriek werden opgenomen.
Een tweede aanslag op den oorspronkelijken opzet van het proefstationswezen werd in 1895 gedaan door den Directeur van ’s Lands Plantentuin die veel moeite deed om evenals hem zulks voor de tabak, caoutchouc, thee en indigo was gelukt, ook de suikerproefstations onder zijne vleugelen te Buitenzorg te concentreren met tijdelijke locale laboratoria in cultuurgebied, doch ook deze poging tot verandering van de bedoelingen faalde en tot heden toe is het proefstation gebleven zoals het van den aanvang was bedoeld en doeltreffend is gebleken. [...]
Soerabaiasch Handelsblad 9 Juli 1937, 10
‘Vette en magere jaren voor de Cultuurafdeeling’ door Prof. Dr. V.I. Koningsberger, oud-directeur der Cultuurafdeeling en Eerelid van het Proefstation voor Suiker.
[...] Eind 1936 was het afsluitplan uitgevoerd en als gevolg daarvan vond begin 1937 de in 1933 als uiterste mogelijkheid in uitzicht gestelde inkrimping plaats. Bovendien is men in verschillende opzichten nog verder gegaan, zoodat de inkrimping niet evenredig meer is aan die van de suikerindustrie zelf. Dit is zeker onjuist, want het proefstationswerk moge in hoeveelheid verminderd zijn, in zijn aard is dat werk niet veranderd. In vergelijking met het buitenland, waar men in den laatsten tijd juist het proefstationswezen sterk heeft uitgebreid, is de bezetting der Cultuurafdeeling wel héél zwak. De huidige staf van 12 man (tegenover 35 in 1931) kan op den duur, ondanks alle bekwaamheid en toewijding, het omvangrijke werk niet op zoodanige wijze blijven verzetten, dat dit de gewenschte resultaten kan opleveren.
Bovendien is men met ingang van 1935 ertoe overgegaan, de publicaties van het Proefstation als strikt vertrouwelijk te beschouwen en deze uitsluitend voor de leden en de aangesloten fabrieken beschikbaar te stellen. Ten aanzien van deze politiek verschil ik van meening met het Proefstationsbestuur. Uitwisseling van gedachten en resultaten met soortgelijke instellingen in binnen- en buitenland acht ik onmisbaar voor een op hoog peil blijven van een wetenschappelijk instituut als het Proefstation.
Soerabaiasch Handelsblad 9 Juli 1937, 13
[Pasuruan – Residentswoning]
[Pasuruan – Woningen]
‘Een stad van doctoren en ingenieurs’ door Dr. C.G.E. de Jong, Burgemeester van Pasoeroean.
[...] In de drie groote gemeenten [Batavia, Semarang en Soerabaja] overheerst de handel en het geldverkeer; de middelgemeenten [Bandoeng, Malang] bewoont het militair en particulier element; Pasoeroean, een der kleine gemeenten, vertegenwoordigt bij uitstek de wetenschap. In welke tropische stad vindt men in één straat van nog geen halve kilometer lengte rond een dozijn doctoren en ingenieurs? Welke Indische stad heeft in eenige jaren een respectabel aantal hooggeleerden voortgebracht? Hoeveel steden tusschen de keerkringen kunnen bogen op een instelling, over de wereld beroemd om haar uiterst belangrijk wetenschappelijk werk? Wie aan Leiden denkt, denkt meteen aan haar universiteit; wie de naam Pasoeroean hoort, verbindt daaraan onmiddellijk het proefstation voor de Javasuikerindustrie.
Pasoeroean heeft vijftig jaar geleden deze instelling als derde en laatste der Javasuikerproefstations zien ontstaan en heeft haar tot bloei zien komen. Pasoeroean werd in 1924 gekozen als vestiging voor de combinatie der toen resteerende twee inrichtingen, n.l. van hier en van Semarang. De staf van personeel omvatte omstreeks 1929: 65 Europeanen, 250 Inheemschen en 19 Chineezen; het leidend personeel bestond uit niet minder dan ± 40 academici. Helaas bracht de ongekend hevige werelddepressie ook voor deze instelling een zeer ernstige tegenslag. Hoe was dit ook anders mogelijk, waar het aantal suikerfabrieken terugliep van 180 *] tot 80. Weliswaar verminderde deze teruggang niet de noodzakelijkheid van voortgezet wetenschappelijk werk, maar de leden contribuanten die den arbeid financierden – de suikerfabrieken – verdwenen of moesten hunne bijdragen stopzetten, dan wel sterk besnoeien. Thans omvat het personeel 27 Europeanen onder wie nog steeds een zestiental academici, 175 Inheemschen en 5 Chineezen.
Niet alleen van die zijde vielen voor Pasoeroean de klappen: ook de handel kromp in tot minimale afmetingen; de Handelsbank, Fraser Eaton, Oost-Java Veem, Esser moesten de zaken hier stopzetten dan wel tot minimale afmetingen terugbrengen. En van gansch andere zijde drukten de omstandigheden onze stad terug tot een lager plan: in 1931 werd de residentszetel van hier naar Malang verlegd, annex uittocht van vele ambtenaren.
Juist door dezen algemeenen achteruitgang van het Europeesch deel der gemeenschap won nog in belang de plaats die het proefstationpersoneel in deze samenleving inneemt.
Thans zijn wij het economisch dieptepunt gepasseerd en teekenen van een komenden beteren tijd zijn merkbaar. Ook op het proefstation begint men schuchter te spreken over eenige uitbreiding, hetgeen direct de stadsgemeente ten goede zal komen.
Het proefstation drukt, als gezegd, een eigen stempel op onze gemeente. Voor het uiterlijk spreekt voor den bezoeker het sterkst het uitgebreide complex van kantoren en laboratoria en de vele Europeesche woningen, staande langs het zuidelijk gedeelte van de Heerenstraat en langs den Probolinggoweg, een terrein ruim 4.6 h.a. beslaand. Niet minder dan 34 woningen bouwde het proefstation voor zijn Europeesch personeel.
In het sociaal leven nemen de employé’s een vooraanstaande plaats in, in besturen van vereenigingen, in commissies en comité’s, in openbare vertegenwoordiging.[...]
*] Indië, geïllustreerd weekblad, 5, 570-573
[1920] Residenties |
Suiker- fabrieken |
Suikerriet aanplant in bouws |
|
Soerabaja Pasoeroean Kediri Pekalongan Djokja Solo Cheribon Semarang Besoeki Kedoe / Banjoemas Madioen |
36 29 21 18 17 15 13 12 9 8 6 |
38 534 33 241 30 579 22 745 18 977 17 958 13 051 13 521 9 264 12 414 9 358 |
|
184 | 219.462 | b = 155.868 H.A |
[met als resultaat:] 24.998.263 pikols [en die] zijn gelijk te stellen met 1.543.923 tonnen van 1000 K.G.
[...] de heer Sibinga Mulder, de tegenwoordige Directeur van Landbouw, heeft in zijn werkje over de rietsuikerindustrie op Java uitgerekend dat wanneer eene hoeveelheid suiker, in één campagne geproduceerd, met één trein moest worden vervoerd, die bestond uit wagons van 10 ton netto inhoud, deze trein uit 142.040 wagons zou bestaan, 1240 K.M. lang zou zijn; als de laatste wagon het Centraalstation te Amsterdam verliet, zou de locomotief van dien trein via Basel en den St. Gothardtunnel reeds tot op 40 K.M. afstand van Genua zijn genaderd. En wanneer op diezelfde manier het daarvoor noodige riet, berekend bij een rendement van 10 % werd vervoerd, zou geen enkele doorgaande Europeesche lijn dien trein kunnen bevatten. Wij zouden dan voor dien 12.400 K.M. langen trein noodig hebben alle spoorwegen van Nederland en daarop vier treinen op elkander moeten zetten!
Soerabaiasch Handelsblad 9 Juli 1937, 16
‘Strijd en moeilijkheden in de vorige eeuw’ door D.J. van Spanje, Administrateur der s.f. Modjopanggoeng.
[...] Heeft het Proefstation aan deze verwachting der practijk voldaan? Dit moge o.m. blijken uit het feit, dat op een Algemeene Vergadering van de Vereeniging van de beetwortelindustrie in Oostenrijk Hongarije gehouden te Salzburg in Juni 1911 (dus iets voor het 25-jarig bestaan van het Proefstation), door eene Dr. F. Strohmer in zijn voordracht ten doel hebbende de suikerfabrikanten aan te sporen hun geldelijken steun te verleenen tot het uitbreiden van het proefstationswezen aldaar wordt gewezen o.a. op de resultaten door de Proefstations op Java verkregen. Hij zeide hierin o.m. ”dat Java thans, wat de techniek betreft, aan het hoofd staat van alle rietsuikerproduceerende landen”.
Wat de resultaten betreft inzake de verhoging van het productiepeil, de stijgende lijn in de productie per bouw bijvoorbeeld van 1884 tot 1934 spreekt hier voor zich zelf, t.w.
in 1894 81 pikol per bouw
in 1914 109 “
in 1924 134 “
in 1934 196 “
Het zou mij te voeren hier van alle belangrijke verbeteringen zoowel de fabriek als den aanplant betreffende een opsomming te geven. Een enkel punt wil ik hier toch naar voren brengen.
In de hiervoor genoemde circulaire van 1886 werd geschreven over een trachten om de grondstof, het suikerriet, te veredelen om zoodoende het productiepeil op te kunnen voeren. De later door het Proefstation middels kruisingen en selectie gevonden rietsoort 2878 P.O.J., aan welke rietsoort de Java-Suikerindustrie als het ware haar huidig bestaan heeft te danken, is wel een bewijs dat het Proefstation ook aan deze verwachting ten volle heeft voldaan.
Ondanks den zeer hachelijke toestand waarin de Java-suikerindustrie de laatste jaren heeft verkeerd, heeft men dan ook gelukkig, zij het in beperkte mate, het proefstationapparaat in tact gehouden, om zooals Dr. H.C. Prinsen Geerligs het zoo juist heeft weergegeven, bij een gehoopte verandering ten goede, de suikerindustrie weder zijn reeds 50 jaren beproefde hulp te kunnen bieden.
Er was mij ook gevraagd om de betrekking tusschen het Proefstation en de practijk te willen belichten. Het lijkt mij het beste, dat ik mij hiervoor beperk tot een algemeene beschouwing van de zoogenaamde practijkvoorlichting van het Proefstation.
Deze practijkvoorlichting van het Proefstation is ook weder zoo omvangrijk dat wil men deze tot in de finesses weergeven, men een boekdeel hierover zou kunnen schrijven.
De practijkvoorlichting van de cultuur-afdeeling bestaat uit cursussen, voorlichting bij bezoeken aan het Proefstation, ondernemingsbezoeken, adviezen en verslagen. Om een kleine greep te doen uit de voorlichting van den zoogenaamden Buitendienst:
- gedachtenwisseling met de Administrateurs over planten,
- drainage, bewerking, bemesting enz.
- keuring van plantmateriaal,
- voorlichting bij het samenstellen der proefvelden,
- samenstellen van veeljarige recapitulaties der proefveldresultaten.
Het zij mij vergunt hier nog even te wijzen op een schitterend werk gedurende de laatste jaren door de Cultuurafdeeling tot stand gebracht n.l. de “grondkaartering”. Hierdoor beschikt het Proefstation thans over grondkaarten van de suikerstreken van Java, waarvan, zooals in het verslag over 1936 staat geschreven, “verwacht kan worden, dat zij aan elken redelijken eisch op het practisch-landbouwkundig gebied zullen voldoen”. Wij staan ook wat dit betreft weder aan de spits.
De chemisch-technische afdeeling geeft voorlichting inzake fabrieksinrichting, bedrijfscontrôle, fabriekswerkwijze, afwerken van suikeropslag enz. enz. terwijl zeer belangrijke onderzoekingen worden gedaan op chemisch en technisch gebied.