Derde serie, 1ste Jaargang, Eerste deel
Joh. Noman en Zoon, Zaltbommel 1867
Tijdschrift voor Nederlandsch Indië - I, 126
“Men mag aannemen dat de beschaving onder de inlanders en met deze gelijkgestelde personen nog zoo weinig is doorgedrongen, dat men nog voor een lang verloop van jaren het gevaar met de thans voorgestelde bepalingen zal kunnen keeren.’
Bovenstaande woorden, genomen uit de Nota tot Toelichting van het in November 1856 afgekondigde Drukpers-reglement voor Ned. Indië, waren bestemd ter verklaring, waarom in dit reglement geene bepalingen worden aangetroffen, die tusschen geschriften in de Oostersche en die in de Westersche talen onderscheid maken. […] De inlanders en daarmee gelijkgestelde personen zijn nog te onbeschaafd om hen te vreezen; maar wacht, mocht het ongeluk willen dat de beschaving meer doordrong, dan zullen wij hun anders raken; er zou dan gevaar ontstaan, en dat gevaar zou niet meer door de thans voorgestelde bepalingen kunnen gekeerd worden. Wij zullen dan, gebruik makende van de macht die wij aan ons zedelijk overwicht ontleenen, wel iets vinden, om onder dat troepje ontzag te houden.”
Tijdschrift voor Nederlandsch Indië - I, 127-128
1867 – “Te Semarng wordt veel gestolen, misschien niet meer dan overal elders, maar de bestolenen trekken zich daar de zaken aan en hebben het goede denkbeeld om zoo mogelijk de dieverijen te weren door wacht te houden over hunne bezittingen. De organisatie der Semarangsche politie is slecht, of wel hare uitvoering deugt niet; althans het stelen, inbreken enz. neemt toe. Klachten en aangiften blijven zonder gevolg, de daders worden niet ontdekt, en het gaat te Semarang als in den Haag: een dief die niet gevat wordt, zet zijn bedrijf met toenemende stoutheid voort. De Hollanders op Java hebben dit boven hunne t’huis gebleven landgenoten vóór, dat een voor het algemeen belang goed en nuttig denkbeeld spoedig in praktijk gebracht wordt. De zaak is noodig; het kost moeite, geld, verantwoordelijkheid om haar tot stand te brengen; welaan hier zijn wij en hier is ons geld! Zoo deden eenige bestolen kooplieden te Semarang. Toen zij de overtuiging hadden dat al hun aangeven en klagen niet baatte, besloten zij de ambtenaren voor de politie niet meer lastig te vallen en zelven voor de bewaking hunner panden en goederen te zorgen. Zij stelden wakers aan en plaatsten lantaarns. Aan den Resident gaven zij kennis van hetgeen zij als veilgheids-comité wilden verrichten. Deze kennisgeving geschiedde bij zeer beleefden brief, waarin zij den Resident verzochten, van zijne warme belangstelling in alles wat de goede orde en veiligheid van Semarang betreft, ook te doen blijken door den onderteekenaren dag en uur te willen opgeven waarop hij hun een persoonlijk onderhoud kon gunnen.
Dat de handelingen van het veiligheids-comité niet in des Residents smaak vielen, zijn de heeren spoedig gewaar geworden. Hunne nachtwakers werden als landloopers opgepakt en gevangen gezet. Of de op hun last en hunne kosten ontstoken lantaarns werden uitgedoofd en weggerukt, wordt niet vermeld; doch het is waarschijnlijk: want de politie duldt geen licht dan haar eigen licht, dat gelijk staat met duisternis. Hiermede had men echter de heeren van het veiligheids-comité niet persoonlijk getroffen, en politie-ambtenaren, zooals Samarang die bezit, hebben te veel eerbied voor het prestige van de hooge Regeering die zij vertegenwoordigen, dan dat zij het door kooplui ongestraft zouden laten aanranden. De Resident schijnt het moeilijk gevonden te hebben de heeren van het viligheids-comité om de zaak zelve te straffen: dit is wel beproefd, maar niet gelukt; doch het: ’geef mij een regel schrift en ik laat u hangen’, werd nu gewijzigd in toepassing gebracht. De brief der heeren van het comité, die natuurlijk niet op zegel was geschreven, werd door den Resident bestempeld met den titel van verzoekschrift; de griffier van den landraad, die het openbaar ministerie bij het residentsgerecht waarneemt, stelt tegen de briefschrijvers de beschuldiging in, dat zij de zegelwet hebben overtreden door hun brief niet op een zegel van een halven gulden te schrijven, zooals voor verzoekschriften bepaald is, en de Resident, ‘rechtdoende!’ veroordeelt bij verstek ieder der drie onderteekenaren van den brief tot eene boete van f 100 of vier dagen gevangenis en de kosten.
Het geschiedenisje is hiermede uit. Het komt u, Hollander, als eerlijk man ongeloofelijk voor, niet waar? Gij verwondert u dat een hoofd van gewestelijk bestuur zijne macht zoodanig misbruikt en de laagheid begaat om wraak te oefenen op zoo kleingeestige wijze over de kwetsing die zijne ijdelheid moest ondergaan, toen hij niet straffen kon daar waar hij met straf gedreigd had. Vergeet niet dat hier de groote heer Resident met Europeanen, chefs van eerste kantoren, te doen had, en bedenk dan eens wat hij zich tegenover Javanen wel zal veroorloven.[…]”
Tijdschrift voor Nederlandsch Indië - I, 131-133
“Men hoeft slecht aandachtig de stukjes door Mas en Radens in de ‘Slompret Malajoe’ (Maleische trompet) te lezen, om tot de overtuiging te komen dat bij de inlanders de lust tot openbare critiek wakker is. Wel zijn hunnen mededeelingen en opmerkingen zeer bescheiden niet alleen, maar zelfs nog al loftuiterig voor alles wat van de ‘kandjeng goebernemen (de geëerde Regeering) uitgaat; zij vinden alles mooi en goed en lief en prettig; maar hoe lang zal dat duren? Geen ‘lang verloop van jaren’, dat is, bij den snellen gang van zaken in Indië, zeker. Van lieverlede zullen de inlander het nut en gemak van de drukpers leeren kenen en ten slotte, evenals elders in de wereld geschiedt, zich veelvuldig van dat middel bedienen om openbaarheid te geven aan al de feiten en gevoelens waarvoor zij die noodig en wenschelijk achten. Voor ieder die menschenkennis heeft, zal er niets verwonderlijks in zijn, dat ook de inlanders, wanner eenmaal het gebruik maken van de drukpers hen zoo gemeenzaam zal zijn geworden als het eten van nasi en dendeng, evenals de blanke en beschaafde Hollander, niet altijd de juiste maat bij dat gebruik zullen houden. Een door wijsheid en rechtvaardigheid krachtig bestuur kan echter aan de pers, dien krachtigen hefboom tot maatschappelijken vooruitgang, eene goede leiding geven, en zal daardoor meer nut stichten dan door me geweld den domper op het licht te zetten, dat zich onder geen domper hoe groot en hoe zwaar ook laat uitdooven.”
[…]
“Wij laten thans eenige vertalingen uit het Maleische blaadje volgen […] [Het volgende] is een stuk om kippenvel van te krijgen. Daar heb je ’t nu al! Een wedono die zich verstout eene contrôleur te verwijten dat hij de étiquette niet kent of niet in acht neemt!”
Tijdschrift voor Nederlandsch Indië - I, 138-139
[…] “Mas Soero Prodjo, Wedono van het district Rembes, beantwoordt zijnen vriend, Mas Darmo Koesoemo te Boelong, die vroeger een artikel had geschreven over het al of niet betamelijke, dat er in gelegen is, wanneer een Contrôleur een Wedono op den grond laat zitten, in plaats van hem tot zetel een stoel aan te bieden.Hij zegt dat hij zulk een geschrijf moet afkeuren, omdat het niet goed is de gemoederen te verbitteren, en dat het wel bij Gouvernementsbesluit zal zijn voorgeschreven, welke vormen een Contrôleur behoort in acht te nemen tegenover een Wedono. Mogen er Contrôleurs zijn welke die hoofden een stoel aanbieden, dan vindt Mas Soeo Prodjo dat zeer beleefd, maar gebeurt dat niet, dan hebben zij, die Wedono’s, toch geen reden van klagen, want het is de Javaansche adat dat een mindere voor zijn meerdere op de hurken gaat zitten, en even goed als een Wedono, van welke afkomst hij ook mag zijn, verplicht is voor den Patéh op den grond plaats te nemen, dient hij zulks ook te doen voor een Contôleur, tenzij hem eene andere zitplaats wordt aangeboden.
Reeds meerdere stukken zijn omtrent die zit-quaestie geschreven, allen naar aanleiding van een artikel van zekeren Sasmito van Semarang, die vraagt, waarom in gezelschap, b.v. op een suikerfabriek, een Contrôleur zijn Wedono op den grond laat zitten, en hem zoodoende beschaamd maakt in de oogen der opzieners en ander personeel, dat met den Contôleur op stoelen zit, en verder vraagt of het geen straf als het ware voor de inlandsche hoofden is, wanneer ze met een Contrôleur moeten uitgaan en op een ongeschikte plaats [tampat trada karoewan] overnachten, zonder dat zij iets te eten krijgen. Voorts zegt hij dat het in de residentie Soerabaja voor de inlandsche hoofden [wat de behandeling betreft] beter is dan te Semarang.”
Zie ook Perscensuur