Drie eeuwen Westerse schilders, tekenaars, grafici, zilversmeden en kunstnijveren in Nederlands-Indië,
door J. de Loos-Haaxman, Mouton & Co Uitgevers, ’s-Gravenhage 1968

 

Verlaat Rapport Indië, 2-5

[G.G. – Afbeeldingen] 
[Jakarta 8 – Spruitje Menteng] 
[Jakarta 12 – Kunstkring] 

De Landvoogds-portretten.
Het prille begin van onze Westerse cultuur in Indië ligt vroeg in de 17e eeuw. Spoedig toch na de eerste ‘schipvaart’ waren schilders, onder wie portretschilders, uitgezwermd op avontuur, of op winst uit door hun penseel, dat in het vaderland niet steeds brood opleverde, en in het jonge Batavia ontstaat dan in het Kasteel, misschien niet opzettelijk, misschien door een landvoogds-beeltenis, die er bleef hangen, door een tweede, die er voor werd achtergelaten, het begin van een portrettenverzameling. Deze landvoogdelijke galerij groeide regelmatig en de enige bestaande afbeelding van de raadzaal der Hoge Regering in het Kasteel van Batavia uit het midden der 18e eeuw toont reeds vierentwintig portretten aan de wanden.

ILW Raadzaal kasteel Batavia Kopergravure uit Heydt s Schauplatz

De Raadzaal van het kasteel van Batavia. Kopergravure uit Heydt’s ’Schauplatz’.

Het werd een verzameling van ongelijke kwaliteit en kunstwaarde, echter van historisch en kunsthistorisch belang, want van verscheidene landvoogden is geen andere beeltenis bekend en van sommige Compagnieschilders maakt het enige aanwijsbare werk deel uit van deze galerij. Zij krijgt er haar uniek karakter door en een bijzondere waarde.
Na de afbraak in 1809 van het oude bolwerk in de benedenstad werden de portretten gehangen in Gaanderijenburg op Molenvliet, waar de gouvernementsbureaus waren gevestigd, daarna in de sociëteit de Harmonie, die met financiële steun van de regering was gebouwd en door haar gebruikt werd voor officiële ontvangsten en feesten. In de landvoogdswoning een paar huizen verder op Rijswijk was er geen plaats voor.
De portretten der landvoogden hebben de Nederlands-Indische regering in de 19e eeuw veel zorgen gegeven. Dit begon toen de bouw van het paleis op het Waterlooplein – oorspronkelijk bestemd voor de gouverneur-generaal, doch nooit door hem bewoond – zijn voltooiing naderde en betrokken zou worden door de departementen van algemeen bestuur. De Commissaris-Generaal Du Bus de Gisignies benoemde toen een commissie, die ‘een generale opname van alle schilderstukken en kunstvoorwerpen moest uitvoeren’ en advies uitbrengen over de restauratie. Zij bestond uit de heren R. Scott, J.A. Bik en J. Tromp. Robert Scott was in 1814 havenmeester van Semarang, ging in 1820 naar Batavia en bouwde daar de huizen in gang Scott en gang Batoe (Koningsplein); J.A. Bik was ongetwijfeld niet J.A. doch Adrianus Johannus Bik, die in 1815 als ‘kunstteekenaar’ met Prof. Reinwardt naar Indië ging en in 1847 in Nederland terugkeerde; J. Tromp was hoofdingenieur van Waterstaat en ’s Lands gebouwen. Dat de Commissie niet vakkundig was is duidelijk, dat zij wat restaureren betreft zelfs geheel in het duister tastte bleek bij de grote restauratie in de jaren 1925-’26. Uit het rapport der Commissie blijkt, dat van de schilderijen, die de generale opname had opgeleverd, waarbij zeventien schilderstukken uit de Weeskamer, alleen de schilderijen. ‘die ons toeschenen waardig te zijn te worden aangehouden’ zouden worden schoongemaakt. Een schilder of een restaurateur wordt niet genoemd en de veronderstelling ligt voor de hand, dat inheemse en/of Chinese werklieden van Tromp’s departement het vuil verwijderden ... èn de oude vernissen ...èn op vele plaatsen de verfhuid! Tien jaar later werd de heer Tromp opnieuw ongerust over de schilderijen, ongetwijfeld met reden en wederom in 1852. Zij hebben een zwaar lot gehad.
Na de dubieuze behandeling in 1828 werden de landvoogdsportretten gehangen in de vergaderzaal van de Raad van Indië in het Gouvernementshuis (het ‘Witte Huis’) aan het Waterlooplein. Toen de Raad een kleine eeuw later naar het paleis van de legercommandant in het Hertogspark verhuisde, betrok departementspersoneel de grote zaal. Er waren in de 19e eeuw veel portretten bijgekomen en de verzameling kwam achter kasten en lessenaars lelijk in de verdrukking. Tenslotte werd zij overgebracht naar het oude Gouvernementshotel (Paleis Rijswijk) en naar het Paleis Buitenzorg. Het merendeel moet toen reeds in slechte toestand zijn geweest. Toen ik de schilderijen in 1925 voor het eerst zag, hadden de uitgezakte doeken scheuren en gaten, waren de panelen door insecten aangetast en de vernissen blind geworden. Juist in dat jaar kwam een Nederlandse restaurateur voor familiebezoek naar Batavia, voorzien van een warme aanbeveling van majoor van Erp, kenner en hersteller van Boroboedoer. Gouverneur-Generaal Fock gaf onmiddellijk toestemming tot restauratie van de gehele verzameling: de grote en de kleine landvoogdsportretten, de landschappen en interieurs (in Paleis Koningsplein), de grote portretten ten voeten uit en de kleine portretten der Oranjevorsten (in de drie paleizen en in de Volksraad) en de complete galerij van kleine copieën uit Buitenzorg. Twee jaren werkten de heer J. Koene en ik aan de schilderijen, hij aan de restauratie en ik aan de registratie van wat werd aangevangen, uitgevoerd en afgeleverd, van wat als later toevoegsel verdween en van wat soms toch nog als waardevol onder overschilderingen tevoorschijn kwam. Het werd een proces-verbaal van alle werkzaamheden, tevens van veel, dat verricht en vaak verknoeid was bij vorige restauraties. Uiteraard kwam uit deze nauwe aanraking met deze verwaarloosde objecten een studie van portretten voort, dus een studie van de Compagniesgeschiedenis, van het werk der landvoogden, van hun bestuursperiode en van hun karakter, van de schilders der portretten en copieën, van de lotgevallen der verzameling.
Na de restauratie werden de schilderijen in goed licht in de paleizen en in de Volksraad gehangen als ‘De Landsverzameling Schilderijen’. Gouverneur-Generaal De Graeff toonde een even grote belangstelling voor de portretten als zijn ambtsvoorganger Mr. Fock had gedaan. Hij herstelde het conservatorschap waardoor de collectie een eigen status kreeg en een plaats in de regeringsalmanak. Wel geregeld doch niet dikwijls was het Paleis Rijswijk voor de bezichtiging der portretten in de ochtenduren opengesteld. Veel bezoek kwam er niet. Er bleek geen middel te vinden om de openstelling telkenmale bekend te maken. Bovendien had het rondlopen van bezoek in het paleis, dat in gebruik was – conferenties van de landvoogd in de grote zaal of in een aangrenzende ontvangkamer, logés in de kamers aan de Rijswijkzijde – grote bezwaren. Want er waren zeer veel portretten en overal in de galerijen en kamers hing Indië’s besturend verleden aan de wand. Natuurlijk had de plaatselijke pers de landvoogdsgalerij bekeken, zodra de restauratie voltooid was en de portretten aan hun spijkers hingen. Zoveel mogelijk ging ik er heen met Nederlandse of buitenlandse bezoekers. Professor Huizinga, C.K. Elout – de 3-star correspondent van het Algemeen Handelsblad –, W.C. van Meurs, hoofdredacteur van de Javabode, P.A. Regnault, M. André Honnorat, senateur, toen deze voor zijn schepping de Cité Universitaire in Parijs ook Indië bezocht en in Batavia voor het Bataviaasch Genootschap en de Kunstkring een voordracht hield. Enkele malen zijn enige portretten uitgeleend aan de Bataviaasche Kunstkring voor een van de grote tentoonstellingen, en ter passende decoratie van de grote zaal van het Kunstkringgebouw tijdens de zeer langdurige handelsconferentie van Ned.-Indië met Japan in 1934. De beeltenis van Coen hing toen ter rechterzijde van een portret van H.M. Koningin Wilhelmina, ter linkerzijde dat van Jacques Specx, de grondlegger en onderhouder van ’s Compagnies handel met Japan. De aanwezigheid van veel Japanners niet alleen aan de conferentietafel, doch reeds lange tijd door geheel Indië, was in die maanden beklemmender dan ooit.
In 1939 bij mijn vertrek naar Holland nam de schilder Jan Frank het conservatorschap van mij over en drie jaar later pakte hij op last van de Landvoogd Tjarda van Starkenborch Stachouwer de portretten in kisten, die vervoerd werden naar een suikerfabriek in Klaten in Oost Java, waar zij door de Japanners werden gevonden en naar Batavia teruggestuurd. Dr. Thomassen à Thuessink van der Hoop, secretaris van het Bataviaasch Genootschap werd naar de Kempetai in het gebouw van de Rechtshogeschool geroepen en moest bij de geopende kisten uitsluitsel geven over de inhoud, hetgeen natuurlijk alleen de conservator der verzameling, Jan Frank, kon doen. Deze werd er voor uit een interneringskamp gehaald. In 1945 zijn een aantal portretten beschadigd, gescheurd en door vocht aangetast met gebroken lijsten teruggevonden in een goedang van de Kodakfilmmaatschappij in de Sluisbrugstraat in Weltevreden.
[De portretten zijn in 1950 ondergebracht bij het Rijksmuseum.]