door Gerard Aalders, Just Publishers BV, 2018
Wilhelmina, 175-182
Door de penibele situatie waarin de Britten vanwege de oorlog verkeerden (een lege schatkist en dagelijkse torenhoge uitgaven voor de strijd tegen Hitler), was Roosevelt in een positie geraakt waarin hij Churchill vrijwel iedere concessie kon afdwingen die hij wilde.
Het Britse koloniale handelsblok was Roosevelt een doorn in het oog, voorstander als hij was van een vrijewereldeconomie. Als president van een land dat ooit een kolonie van Engeland was, voelde Roosevelt verbondenheid met de gekoloniseerde volkeren en was hij een uitgesproken voorstander van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren. Koloniën zouden hun eigen regering moeten kunnen kiezen. Churchill op zijn beurt wilde daarvan niet horen.
Koloniën waren in de ogen van de Amerikaanse president bovendien potentiële brandhaarden: onder de bevolking groeide het besef dat ze beter als zelfstandige natie verder konden gaan. Daardoor liepen de spanningen op. De voortgaande uitbuiting door de moederlanden kon volgens Roosevelt oncontroleerbare revolutionaire uitbarstingen provoceren. Over de grondstoffen in de bodem had de kolonisator het laatste woord en ook dat was Roosevelt een gruwel. Voorts vond hij het onterecht dat Amerikaans investeringskapitaal doorgaans niet welkom was in de koloniën. En dan te bedenken dat de Verenigde Staten na de oorlog over kapitaalreserves zouden beschikken die groter waren dan van enig ‘ander volk dat ooit op deze aarde heeft gewoond’.
Koloniën waren om nog een reden potentiële brandhaarden: hun bodemschatten zouden militaire acties kunnen uitlokken van landen die, zoals Japan later zou bewijzen, meenden die voor eigen gebruik nodig te hebben.
En tenslotte controleerden sommige koloniën belangrijke zee-, lucht- en landroutes. De Verenigde Staten vonden dat onwenselijk, simpelweg omdat ze er geen invloed op hadden. Gibraltar, Malta en Cyprus zijn voorbeelden van koloniën die alleen maar strategische waarde hadden.
Roosevelt begreep heel goed dat Churchill zijn koloniën wilde behouden. Vervelend natuurlijk, maar dat nam niet weg dat het British Empire zijn plannen voor de economische wereldorde van de toekomst in de weg stond. Dat moest, dat kon en dat zou veranderen.
Lend-Lease was voor de Britten een geschenk uit de hemel, maar het betekende ook afhankelijkheid van Amerika. Roosevelt wist dat en Churchill heeft dat maar al te goed beseft toen Roosevelt hem op 14 Augustus 1941 het Atlantic charter ter ondertekening aanbood. Voor Churchill was het een wurgcontract dat hij echter wel moest tekenen als hij de oorlog tegen Hitler wilde volhouden.
Het Atlantic Charter (Atlantisch Handvest) was – om de pijn wat te verzachten – in vage bewoordingen gesteld, maar aan de bedoelingen op de langere termijn was geen twijfel mogelijk. Het Handvest dat beide staatslieden hebben ondertekend, verklaarde dat hun landen zouden streven naar bevordering van de vrije internationale handel en dat alle volkeren ter wereld het recht hadden hun eigen regering te kiezen. Zelfbeschikking dus. Dat betekende afschaffing van alle koloniën (al lijken Wilhelmina en haar ministers dat punt volkomen te hebben gemist). Verder stelde het Handvest dat iedereen onder gelijke voorwaarden toegang kreeg tot de grondstoffen van deze wereld (dus ook die in de koloniën).
Het Handvest kondigde voorts de oprichting van een permanente wereldorganisatie aan die de vrede moest handhaven (wat in 1945 zou resulteren in de oprichting van de Verenigde Naties).
Het streven naar vrije wereldhandel impliceerde de verwijdering van alle mogelijke handelsbarrières, een nog op te zetten systeem voor onderling uitwisselbare nationale valuta, het bewaken van stabiele koersen en het verstrekken van financiële steun in de vorm van (onder andere) leningen voor de ontwikkeling van economisch achtergebleven landen.
Voor Churchill, premier van een uit koloniën opgebouwd wereldrijk, was de ondertekening een enorme stap. Hij heeft het met de grootst mogelijke tegenzin gedaan, maar de noodzaak de Verenigde Staten als (dan nog officieuze) bondgenoot in de oorlog tegen Hitler aan zich te binden, liet hem geen keus.
Eliott Roosevelt heeft de gesprekken beschreven die zijn vader met Churchill over het handvest heeft gevoerd. De president had de Britse premier onomwonden verteld dat het na de oorlog afgelopen moest zijn met het kolonialisme, dat in zijn ogen verantwoordelijk was voor armoede en analfabetisme. Hij was er zich terdege van bewust geweest, zoals hij zijn zoon later vertelde, dat het lot van het Britse wereldrijk op het spel stond. Maar hij weigerde de Britten te helpen in hun strijd tegen Hitler, als ze na de oorlog gewoon door konden blijven gaan met hun koloniale imperium.
De gesprekken tussen de beide leiders waren keihard. Roosevelt wond er geen doekjes om: hij wilde open markten. Alles wat Churchill daartegen inbracht, veegde Roosevelt van tafel. Koloniën waren uit de tijd, ze hielden de bevolking achterlijk en het ging bovendien niet aan koloniën van hun bodemschatten en andere goederen te beroven. Die zouden juist ten bate van het land moeten worden gebruikt.
Wie oorlog tegen fascistische slavernij voerde, zou ook bereid moeten zijn de wereld te bevrijden ‘van een achterlijke koloniale politiek’. *] Churchill constateerde terecht dat Roosevelt een einde aan het Britse imperium wilde maken. Tegelijkertijd kon hij er niet omheen dat Amerika de enige hoop en toeverlaat was van het anders ten dode opgeschreven British Empire: ‘u weet dat wij dat weten’. Dat wist Roosevelt inderdaad drommels goed, en hij heeft die wetenschap gebruikt om zijn doel te bereiken.
Met de ondertekening van het Atlantisch Handvest, getekend uit overmacht en in politieke doodsnood, erkende Churchill impliciet dat de oorlog volgens de regels van Roosevelt zou worden gevoerd. De Britse wereldsuprematie zou weldra geschiedenis zijn. Wat voor Groot-Brittannië gold, was mutatis mutandis uiteraard ook van toepassing op Frankrijk en de andere Europese koloniale grootmachten, waaronder Nederland.
Het Atlantisch Handvest was geen verdrag, maar een intentieverklaring waarin stond aangegeven hoe Amerika en Engeland na de oorlog op grond van acht uitgangspunten een ‘betere toekomstige wereld’ hoopten te verwezenlijken. Daarin zou ook plaats zijn voor de overwonnen landen (punt 4). Uit dat punt blijkt dat lering was getrokken uit de Vrede van Versailles met zijn keiharde maatregelen tegen Duitsland.
Op 24 september 1941 schaarden de landen van het Inter-Allied Council, waaronder Nederland, zich unaniem achter de principes van het Atlantic Charter. Op nieuwjaarsdag 1942 werden de intenties van het Atlantic Charter herbevestigd; ditmaal in een officieel, bindend verdrag: de Declaration by the United Nations. Behalve de Verenigde Staten en Groot-Brittannië ondertekenden ook de koloniale grootmachten Nederland en België en (in 1944) Frankrijk het verdrag.
In feite gingen landen met koloniën die hun handtekening hadden geplaatst, akkoord met de afschaffing van hun wingewesten, accepteerden ze mondiale vrijhandel en waren ze het officieel eens met een onbelemmerde toegang tot de grondstoffen van de wereld. Dus ook in hun koloniën. De Sovjet-Unie heeft de verklaring eveneens ondertekend. Net als Londen waren de Russen voor materiële steun op dat moment in de geschiedenis sterk afhankelijk van de Verenigde Staten, de initiatiefnemer van de Declaration. [...]
De conclusie van dit hoofdstuk moet zijn dat in het centrum van de macht Hare Majesteit noch minister-president Gerbrandy welkom was. Ze bestonden als het ware niet. Hun mening deed er niet toe. In geen enkel opzicht.
Van enige vorm van prestige of inbreng – in welke vorm dan ook – is op geen enkel moment in de oorlog sprake geweest.
In dat licht gezien is het verbazingwekkend hoe het Nederlandse staatshoofd, samen met haar minister-president en haar minister van Buitenlandse Zaken, heeft gemeend het Atlantic Charter – en de latere verdragen waarin de doelstellingen van het Charter werden herbevestigd – straffeloos aan haar laars te kunnen lappen.
Het niet kunnen (of willen) inschatten van de eigen ondergeschikte positie in de internationale politiek, zeker ten opzichte van de Verenigde Staten, zou na 1945 uitdraaien op de bloedige dekolonisatieoorlog in Nederlands-Indië. Het ontbrak Hare Majesteit (maar ook haar ministers) pijnlijk aan inzicht in de werkelijke machtsverhoudingen in de wereld.
*] 1948: De Verenigde Staten waren nog steeds de grote spelverdeler, alleen waren ze van kamp veranderd, niet door een bevlieging van antikolonialisme, maar door een steeds virulenter anticommunisme.
[Reybrouck – Revolusi, 471-473]
Wilhelmina, 275-276
Summier samengevat verliep de dekolonisatie van Nederlands-Indië als volgt. Na de Japanse overgave, op 15 augustus 1945, namen Britse troepen, in afwachting van de komst van Nederlandse soldaten, het gezag over. Op 17 augustus 1945 riepen Soekarno en Hatta de Republiek Indonesië uit. Nederland erkende de nieuwe staat niet. Tussen augustus 1945 en eind december 1949 probeerde Nederland tevergeefs zijn oude bestuur weer te vestigen.
In oktober 1945 werd H.J. van Mook de hoogste Nederlandse gezagsdrager in Nederlands-Indië. De onderhandelingen met de Republiek om tot een oplossing te komen, gingen ondertussen door. Nederland en de Republiek tekenden op 25 maart 1947 de overeenkomst van Linggadjati, waarbij Den Haag de feitelijke Republikeinse autoriteit op Sumatra, Java en Madura erkende. Ook was besloten dat de kolonie zich als soevereine, federale staat van het moederland zou losmaken. De Republiek Indonesië ging deel uitmaken van de nieuwe federale constructie.
Het wederzijdse wantrouwen in Nederland en Indonesië was groot. (Woedende tegenstanders onder leiding van Gerbrandy troffen zelfs voorbereidingen voor een staatsgreep.) Er werden bange vragen gesteld. Zou de Republiek de afspraken nakomen? Zouden de Nederlandse economische belangen worden gerespecteerd? De jonge staat had weinig grip op ongeregelde strijdgroepen, die op zijn grondgebied rondzwierven en er niet voor terugdeinsden plantages van Nederlanders te bezetten.
De eerste ‘politionele actie’ – een eufemisme voor keihard Nederlands militair ingrijpen – vond plaats in juli en augustus 1947. Het voornaamste doel was om de op export gerichte plantages onder controle te brengen. Onder druk van de Veiligheidsraad (naar aanleiding van een Amerikaanse resolutie) van de in 1945 opgerichte Verenigde Naties gingen de beide partijen tien dagen na aanvang van de ‘politionele actie’ met elkaar in gesprek. Verder zou er een federale Indonesische staat in een unie met Nederland komen, zoals al eerder in Linggadjati was voorgesteld. Beide partijen schonden echter het bestand, waarop de VN aandrong op nieuwe onderhandelingen. Het nieuwe overleg leidde echter tot niets.
Op initiatief van de Verenigde Staten kwamen de beide partijen opnieuw bijeen op het Amerikaanse marineschip Renville, voor de kust van Java. De onderhandelingen duurden van 8 december 1947 tot 17 januari 1948 en werden afgesloten met een wapenstilstand.
Op 3 februari 1948 zei Wilhelmina voor de radio dat de tijd van het kolonialisme voorbij was, maar in de vroege herfst van datzelfde jaar was de kolonie wederom in chaos en strijd gedompeld en ging Nederland over tot zijn tweede ‘politionele actie’ (december 1948 – januari 1949).
Politiek gezien was de ‘politionele actie’ verre van succesvol; de behaalde militaire successen waren slechts van korte duur. Het verzet en de guerrilla tegen het koloniale bewind gingen onverminderd door. De internationale publieke opinie keerde zich tegen Nederland wat zich vertaalde in een resolutie van de Veiligheidsraad die de Nederlandse regering tot een wapenstilstand dwong met de Republiek. De soevereiniteitsoverdracht was toen nog maar een kwestie van tijd; op 27 december 1949 werd ze formeel van kracht. Wilhelmina was toen al met pensioen; ze was op 4 september 1948 afgetreden.
Het Atlantisch Handvest van 14 augustus 1941, een intentieverklaring die ook door Nederland was ondertekend, stond aan de wieg van de grootscheepse dekolonisaties die na de Tweede Wereldoorlog plaatsvonden.
Op 1 januari 1942 waren de voornemens van het Atlantic Charter omgezet in een officieel, bindend verdrag: de Declaration by the United Nations, dat ook door Nederland werd onderschreven. Het ging allemaal niet van harte, zoals ik al heb uitgelegd, maar de wil van Roosevelt, met zijn ferme antikoloniale instelling, was nu eenmaal wet. Het zelfbeschikkingsrecht der volkeren zoals verwoord in het Atlantic Charter – waar het hier allemaal om draait – komt na de oorlog voor de derde maal terug in het Handvest van de Verenigde Naties (Chapter 1, Article 1.2). De Nederlandse regering heeft dus maar liefst driemaal officieel beloofd het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren te zullen eerbiedigen.