door Gon Boissevain en Lennie van Empel, De Bataafsche Leeuw, Amsterdam 1991

 

Vrouwenkamp, 53 enz.

[Semarang 3 – Lampersari] 
[Semarang 3 – Sompokweg] 

[Samenvatting] 
Er voert een weg langs de wijk Sompok met zijn kleine huisjes waar lagere ambtenaren en kantoorbedienden wonen. Dit is de wijk die het toneel zal worden van de verschrikkingen die ons wachten en waarvan we nog geen weet hebben.
2 oktober [1942] Louca en ik brachten vandaag een bezoek aan mevrouw Staartjes en mevrouw Van der Poel. Ze zitten in het bestuur dat de beschermde wijk gaat vormen. Ze zijn bezig over een buurtje van nette kleine huisjes, waar nu ambtenaren, politiemensen enzovoorts wonen.
5 oktober De beschermde wijk komt op Sompok, een straat onder aan de Tanah Poetih. We zijn gaan kijken. Het is een vriendelijk buurtje. Allemaal witte huisjes met een kleine voortuin, sommige met een garage. We konden er natuurlijk niet al te veel van zien, want alle huizen zijn bewoond. Het lijkt me niet zo’n ramp er een poosje te moeten wonen.
15 oktober Vanmorgen weer naar Sompok. De huisjes zijn nu allemaal leeg en wij besloten op twee naast elkaar. Wij Sompok 85, dat is iets groter en heeft een garage; Kie en Mies het huisje ernaast: 83.
22 oktober We hebben de huisjes laten schoonmaken, hebben alle maten opgenomen en willen ons zo gezellig mogelijk installeren.
1 november Alles staat zowat op z’n plaats. Bij Kie en Mies naast ons ook. De huizen daarnaast staan nog leeg. Verderop wel weer wat bewoond, zodat we een beetje op een eiland zitten.
21 november Met Ens haar huisje gaan bekijken. Ze komt schuin tegenover ons op Sompok 98. Ik ben benieuwd of ze haar weefgetouw meebrengt.
23 december 1942 Grote opschudding! De Manggawegen, achter ons, worden ontruimd. De inlanders die daar wonen moeten weg en er zullen daar zeshonderd vrouwen en kinderen uit Madioen komen. We zien een stoet van armoedige boedeltjes vertrekken uit de huisjes van gevlochten bamboe.[cursief door samensteller].
10 januari ’s Middags intocht van Cor met haar drie kinderen, die de garage betrekken.
11 januari We zitten erachter. Vandaag nog drukke dag met veel bezoek. Verder was het kamp uitgestorven, want iedereen was nog naar de stad om boodschappen te doen. Vanmiddag ging het kamp dicht. De vuilnisdienst komt ook niet meer. We moeten zelf het vuil naar de uitgang brengen. Verder worden alle gasfornuizen weggehaald en moeten we op houtskoolvuurtjes werken. De Jappen hadden met een weerzinwekkende snelheid het kamp omrasterd met prikkeldraad en al gauw werden er ook platen ‘gedèk’ (platen van ongeveer twee bij vier meter, gemaakt van gevlochten bamboe) opgezet, die óns beletten naar buiten te kijken en de bewoners van de omliggende kampongs naar binnen te kijken.
2 november [1943] Vanmiddag een extra karwei. We hebben een gat gemaakt in de achtermuur. Achter die muur (9de Mangga) woont Bum Samkalden met haar zoontjes Robbert en Jaapje. Bij huiszoeking of aangekondigd bezoek van de Jap werken we allerlei zaken over de muur. Inspecties gebeuren straat voor straat. Als ze bij ons geweest zijn komen de spullen weer terug plus wat Bum even ‘in bewaring’ wil geven. Het worden steeds omvangrijker dingen en het is een heidens karwei dat over de muur te werken. Vandaar!
11 december Vandaag de jobstijding dat ons rijstrantsoen van 165 gram per dag per persoon verminderd wordt tot 115 gram.
22 december opeens het bericht dat er weer een afdeling vrouwen uit Djokja is aangekomen. Even later kwam er een optocht van een stuk of tien onze richting uit. We kregen er drie bij in ons huis.
27 december Mevrouw Staartjes is vandaag haar rondgang begonnen. Ze komt overal de ruimte opnemen en beslist hoeveel mensen er per huis bij moeten. Ze is ook bij ons geweest en ons huis is geschat op tweeëntwintig. We zijn dus pas op de helft.
16 maart [1944] Dit is het eerste ogenblik dat ik genoeg energie over heb om de avond te besteden aan het bijwerken van mijn dagboek. De lawine heeft zich over ons uitgestort. Wij zijn niet bedolven, maar we houden ons toch met moeite staande. 29 februari, ‘s Middags om drie uur, kwam de eerste groep van achthonderdzestig vrouwen en kinderen uit Malang. In onze binnenkamer kwamen er direct zes. Frackers met twee kinderen van acht en zes en Rebel met twee kinderen van zes en anderhalf. Dinsdag 7 maart kwam de tweede groep, weer uit Malang en weer achthonderdzestig. Ditmaal ook allerlei Duitse en NSB-vrouwen. Wij zijn hiervan gelukkig verschoond gebleven. Onze voorgalerij is bemand met vijf: Van der Kuyl met twee kinderen van elf en acht en een oude mevrouw Huvers met ongetrouwde dochter. We stonden nu dus op drieëntwintig. zodat één kind nu voorlopig bij ons slaapt en de rest op 83.
17 maart Wij hebben praktisch doorlopend rammelende magen. Er zijn namelijk nog twee mensen uit Soerabaja bij gekomen in de eerste goedang: mevrouw Stift en dochter Loes van dertien.
6 juni 1944 (D-day) Wat een dag!! We zijn buiten onszelf van opwinding! Eindelijk, eindelijk is het dan zover!
24 augustus Nu hebben we toch ook wandluizen. Dat geeft wel te denken. Nu ze eenmaal in huis zijn, komen we er niet meer van af.
27 november Ongeveer een week geleden hoorden we officieel – nadat vele geruchten het ons reeds verteld hadden – dat er zesentwintighonderd mensen in het kamp bij komen. Waarvandaan? Dat wisselde ook met de dag, maar nu weten we vrijwel zeker dat ze uit Karangpanas, een kamp in Semarang *], komen. De huizen moeten nu natuurlijk weer voller gestopt worden. Er zijn plattegronden gemaakt. We krijgen ongeveer twee vierkante meter per persoon en op die basis komt ons huis op vierenveertig mensen. Ik lig zelf op het aanrecht.
19 januari [1945] We zijn de laatste weken weer erg achteruitgegaan in voeding, zodat we nu werkelijk erge honger lijden. Ik kan niet meer prettig in bed liggen, zo steken alle delen van mijn bekken naar buiten.
2 maart Ik ben gewogen en weeg nog maar achtendertig kilo.
30 april 1945 Er komen hier achthonderd vrouwen en kinderen bij van Gedangan.
26 mei begin volgende maand krijgen we er weer duizend mensen bij uit Moentilan.
7 juni 1945 We zijn weer ongeveer zevenhonderd mensen rijker geworden. Ze zijn in twee afdelingen gekomen. Het zijn altijd weer afschuwelijke dagen. Ze moesten uren wachten terwijl hun grote bagage werd nagezien. Voor het eerst werd er werkelijk serieus gefouilleerd en de resultaten bleven dan ook niet uit. De buit bedroeg duizenden guldens. Er is ontzettend geslagen en er vonden afschuwelijke tonelen plaats, zoals van vrouwen die in het bijzijn van de Nipponners en Hei Ho’s gedwongen werden hun broek uit te trekken. Bij ons zijn er drie bijgekomen op de voorgalerij. Daar was wat plaats: mevrouw Huvers gestorven en Jaap van der Kuyl naar Bangkong.
21 juni Ons rantsoen bestaat nu uit: negentig gram rijst, honderd gram stijfsel en honderd gram djagoeng (maïs)
Zondag 22 juli Morgen moeten de jongens van acht, negen en tien jaar (de oudsten nu) het kamp uit.
15 augustus 1945 Het is werkelijk waar! Het is vrede.
23 augustus [...] Vanmiddag verhoging van de rantsoenen, de ene uitdeling na de andere. We eten ons een ongeluk en vanavond het bericht, dat het kamp vóór de éénendertigste leeg moet zijn.
26 augustus Nooit zal ik vergeten hoe Sia en Rakiman [voor 1942 huisbedienden] daar iedere morgen staan: twee oudere vermagerde mensen met zorgelijke gezichten, die ons maar aankijken en geen uitdrukking weten te geven aan hun gevoelens. En dan gaat de slendang (draagdoek) open en komen de goede gaven, alles keurig verzorgd, in frisse pisangblaren.
Zondag 23 september 1945 Ik heb een telegram van Arie [echtgenoot] gekregen uit Pakanbaroe. Het telegram luidt: ‘Gezond Arie’. Meer behoef ik ook niet te weten. Die twee woorden betekenen alles.
24 september Lady Mountbatten heeft ons kamp bezocht. Ze stond op het kruispunt op een kistje en sprak ons toe. Ze beloofde: ‘Without a month time, you will have a real bed and better conditions and circumstances’. Laat het waar zijn. Het blijft een verwarde en onbegrijpelijke toestand en we roepen steeds harder: waar blijft de bezetting [door geallieerde troepen] ? Vandaag op de terugweg naar het kamp zag ik op straat veel inlanders in groepen met aangepunte bamboes. Geen prettig gezicht.
4 oktober Vanmiddag weer twee brieven van Arie. Wat ben ik bevoorrecht. Er zijn nog steeds zoveel vrouwen die in onzekerheid verkeren. Er worden geen verlieslijsten gepubliceerd, alleen maar lijsten van overlevenden. Degenen die nog niets gehoord hebben gaan iedere middag weer kijken of er bij het kampkantoor een lijst hangt waarop ‘zijn’ naam staat.
12 oktober De Republiek Indonesia viert hoogtij. In verband daarmee gaan we eigenlijk achteruit. We worden weer meer in onze bewegingsvrijheid beperkt; mogen het kamp alleen nog maar uit met een permit.
13 oktober We zijn geweldig gaan hamsteren in verband met de mogelijkheid dat het kamp weer dicht gaat.
15 oktober Ik werd vanmorgen wakker door mitrailleurvuur heel dichtbij. Waar blijven de Engelse en Nederlandse troepen.
17 oktober We zitten nog steeds in de frontlinie. De hele dag horen we mitrailleurvuur om ons heen. Het ziet er nu gelukkig naar uit dat de Jappen de zaak goed in handen hebben.
21 oktober De Ghurka’s hebben de bewaking van ons kamp overgenomen. Het onmiddellijke gevolg is dat ze de inlandse school naast ons prijs hebben gegeven. Daar waait nu weer voluit de rood-witte vlag.
18 november We zitten weer midden in de soep. Het kamp is potdicht, geen bedienden en het schieten is niet van de lucht. De radio heeft heel Midden Java ten strijde opgeroepen tegen de Hollanders. We hebben weer Japanse bewaking. L’histoire se repète.
30 november We zijn er hier in huis geweldig op vooruit gegaan. Na de twee grote transporten zijn we nu nog maar met twaalf in huis. Ik ben blij dat ik hier nog ben. Ten eerste (hopelijk) bereikbaar voor Arie, hoewel de post weer stop staat. En dan, de transporten blijken toch naar Batavia te zijn gegaan. Daar is het eivol en de mensen zijn in loodsen ondergebracht.
9 december We hebben nu namelijk twee Ambarawa-transporten hier gekregen. We zijn nu alweer met ruim 5000. Hier in huis kregen we erbij: familie Pompe, zeer nerveuze moeder met drie dochters en een zoon en een pleegdochtertje waarvan de moeder gestorven is. Verder de familie Boschma, man, vrouw, drie kinderen en twee pleegkinderen. Deze mensen hebben de overval op Ambarawa meegemaakt, waarbij hun jongste zoontje van drie jaar werd doodgeschoten. Ten slotte nog de familie Van Straaten, vrouw met vier kinderen.
[Op maandag 14 januari 1946 verlaat mevrouw Van Empel met haar zoontje het kamp. Na een maand ziet ze in Batavia haar man weer terug.]
*] R.K. weeshuis en internaat in oud-Tjandi.

 

Vrouwenkamp, 81

[Semarang 3 – Lampersari] 

De beide hoofdstraten van het kamp, Sompok en Lampersari, kruisen elkaar loodrecht, maar asymmetrisch, zodat elk verdeeld werd in een lang en een kort stuk. Wij woonden in de laatste huizen van het lange stuk van Sompok.
Wanneer je op het kruispunt stond, met je rug naar het korte stuk van Lampersari [naar het oosten], zag je recht voor je, aan het andere einde van de straat [in het westen], de hoofdingang van het kamp. Links, in de hoek gevormd door beide straten, lagen de Manggawegen, en rechts van Lampersari de Blimbingwegen. De Manggabuurt was wat nieuwer en lichter, terwijl in de Blimbingbuurt veel hoge schaduwrijke bomen stonden.[...]
In het begin bestond het kamp alleen uit Sompok en Lampersari, en zag er dus niet onaardig uit. Maar zelfs nog voor het kamp dicht ging, werden de Manggawegen ontruimd, en bleken die kamponghuizen, evenals die aan de Blimbingwegen, ook bestemd te zijn voor het opbergen van blanke vrouwen.

 

Vrouwenkamp, 81, 154-155

[Semarang 3 – Binnenplein] 

Doorstekend door de Blimbingbuurt kwam je bij de Ambachtsschool, die bereikt werd langs een overdekte trap omhoog, met lage muurtjes aan weerszijden, waarop elke vrouw uit het kamp vele uren gezeten heeft, wachtend op de etensuitdeling. Door een brede deur boven aan de trap kwam je op het binnenplein van de Ambachtsschool. Hier werd gekookt en naarmate de bevolking van het kamp in aantal toenam, werden er steeds meer haarden gemetseld voor de open vuren, waarop enorme gamellen te pruttelen stonden met rijst, pap, djagoeng (maïs) of koolsoep. [...]
Het opsommen van al deze uitdelingen geeft een indruk van overvloed! Maar deze uitdelingen hadden slechts bij hoge uitzondering plaats, en meestal vormden zij een vervanging van ander eten. Bovendien hadden de meeste van deze etenswaren weinig voedingskracht en waren zij hoofdzakelijk maagvulling. Het allerzieligste op dit gebied was stijfsel – doodgewone stijfsel voor de was. Daarvan maakten we ‘klodder’ door een scheut heet water erop te laten gooien in de gaarkeuken, waarna het mooi doorschijnend en drillerig werd, als je hard roerde. Dit was het koken privé, maar daarnaast had je het koken in de gaarkeuken bij de Ambachtsschool. Dat is eigenlijk een klein epos. De vrouwen die daar elke dag – en elke nacht – werkten bij de hete vuren, gewoonlijk op hun blote voeten, en de loodzware kooktanks moesten versjouwen en tillen op de slecht gemetselde muurtjes, die ook weleens afbrokkelden, waardoor zo’n kokende kookketel omviel en de gloeiende pap over de blote voeten stroomde, verrichtten een bovenmenselijke taak. En dan te denken aan de ellende van gebrek aan hout, of slecht hout dat helemaal niet wilde branden, en aan het jachtige gevoel dat er duizenden hongerige vrouwen en kinderen wachten tot de etensuitdeling kon beginnen – het is geweldig wat deze vrouwen en meisjes hebben gepresteerd. Zij wisten van een minuscule hoeveelheid vlees en een beetje groente – meestal kool – nog een eetbare sajoer te maken. Ik herinner me, dat er eens voor het hele kamp één verrotte paardekop werd afgeleverd, en dat de Jappen woedend werden toen ze merkten dat die paardekop tersluiks onder de grond gestopt was, daar hij ‘te ver heen’ was om de soep nog enig goed te kunnen doen. [...] Intussen konden we bijna aan niets anders meer denken dan aan honger, en hoe die te stillen.

 

Vrouwenkamp, 81-82, 86

[Semarang 3 – Interneringskamp] 

De lokalen van de Ambachtsschool dienden als ziekenzalen, kerk, schoollokalen etc., totdat ook deze als slaapzalen moesten worden ingericht. Alleen het ziekenhuis bleef tot het eind op de oorspronkelijke plaats – al was de ruimte volstrekt ontoereikend – maar school en kerk moesten ergens anders heen en er werd een plaats gevonden in de open pendopo buiten de Ambachtsschool, aan de overzijde van een groot open veld. Ten slotte werd zowel de kerk als de school geheel door de Jappen verboden en moest alles verder clandestien gebeuren.
Op het open veld moesten wij van tijd tot tijd ‘en masse’ aantreden als er en hoge Jap op bezoek kwam, die ons weer nodig moest toespreken en vertellen dat Amerika de oorlog al verloren had. Van dergelijke mededelingen trok men zich weinig aan. Onplezieriger was het als er orders doorkwamen de tuinen beter te onderhouden, heggen te knippen of te rooien, groentebedden aan te leggen of het schamele restje van onze bezittingen te komen inleveren. [...]
25 februari [1943] De oude mannen zijn uit hun huisjes getrokken en zitten nu in twee slaapzalen in de Ambachtsschool. Het zijn mannen van boven de zestig die de Jap overal nog gevonden heeft. Onder andere is het Oudenmannenhuis leeggehaald. Er zijn ook nogal wat mannen uit de kampong gehaald die daar al of niet getrouwd met inlandse vrouwen leefden. Sommigen zijn heel oud en nogal verindischt en moeten er zich nu zonder hun vrouwen doorheen zien te slaan.

 

Vrouwenkamp, 82

[Semarang 3 – Sompokweg] 

Het prikkeldraad liep [...] langs drie kanten van No. 100, stak daarna Sompok over en liep verder langs de zijkant en garage van No. 85 [...] en vervolgens verder rondom de Manggabuurt. Het voordeel van onze ligging was dat wij minder last hadden van de Jappen dan vele anderen, en dat wij de heren gewoonlijk konden zien of horen aankomen, daar zij ons huis alleen langs Sompok konden bereiken. Het nadeel was, dat wij het verste weg woonden van de Ambachtsschool, twintig minuten lopen, en dan de lange trap op, waardoor het eten halen extra vermoeiend was.
Langs de oneven zijde van Sompok liep ook een slokan, en ook die huizen waren door bruggetjes verbonden met de weg. Op de stenen leuning van die bruggetjes zaten de vrouwen dikwijls te praten, ’s middags als het koeler werd en ook ’s avonds in het donker of in het maanlicht. Dan leek Sompok soms bedrieglijk veel op een vredig laantje onder de stille bomen.

 

Vrouwenkamp, 85-86, 116

[Semarang 3 – Kamp] 

[Uit het dagboek van een vrouw die geïnterneerd was in het kamp Lampersari:]
25 februari [1943] De stroom vrouwen uit de Halmaheirawijk is gekomen. Heb wel medelijden met hen. Het is wel veel, alles op één dag te krijgen: afscheid van je man en dan in een kamp. Toen de vrouwen weggingen uit Halmaheira, dat nu een mannenkamp wordt, stond het prikkeldraad al overeind. Ze zagen hun mannen dus al achter prikkeldraad. En in wat voor huizen komen de vrouwen hier. In de Blimbingwegen staat alles onder water.
24 december [1943] De jongens van vijftien en ouder moeten weg. Mevrouw V.d. Poel heeft het vandaag bekend gemaakt. Ze moeten begin januari weg en zullen vermoedelijk naar kamp Halmaheira gaan. Het legt voor ons allen een domper op de feestdagen. De arme moeders die dat nu weer te verwerken hebben! Misschien hebben de jongens het daar niet slechter. En hoe moet het met het werk in het kamp? De jongens doen het zwaarste werk: de rijstzakken sjouwen, de verhuizingen enz.

 

Vrouwenkamp, 87

[Semarang 3 – School] 

5 maart [1943]De hele week al hangt bij de poort de Japse vlag om de overwinning van vorig jaar te vieren [op 7 maart 1942 is de bezetting van Indië voltooid]. In de Inlandsche school naast ons, aan de andere kant van het prikkeldraad, is het ook de hele week feest. Gedwongen of van harte?
Vrouwenkamp, 211
22 januari 1945 [honger] Precies buiten het gedèk, op het terrein van de school naast ons, staan een paar palmen. We kijken met verlangen naar de klappers die er nu aan hangen.
Vrouwenkamp, 261
21 augustus 1945 Op de inlandse school direct naast het gedèk is vandaag de rood-witte javaanse vlag gehesen. Volgens sommigen betekent dit een vrij Indonesië (voor de Indonesiërs) en volgens anderen is het de parindravlag (vlag van de opstand). Het is wel moeilijk. We hebben meer honger dan ooit.

 

Vrouwenkamp, 93, 117

[Semarang 1 – Koepelkerk]

Zondag 21 maart [1943] Intrede van Ds. Jannie Stegeman. De recreatiezaal was propvol. Jannie in toga. Alles werkte mee om ons gevoel van een echte kerkdienst te geven. We zijn nu wel zeer bevoorrecht boven de andere vrouwenkampen. Het was erg aangrijpend.
[…]
Eerste Kerstdag 1943 […] We hebben vanmiddag een aangrijpende kerstdienst gehad. In een tjokvolle zaal zongen we: ‘Daar is uit ’s werelds duist’re wolken, een licht der lichten opgegaan’, toen een politieagent met veel lawaai binnenkwam. Het zingen ging ongestoord en met verdubbelde kracht verder. Toen het stil was, vertelde Ds. Jannie Stegeman ons: ‘Het zingen wordt verboden, wij zullen volstaan met prediking’.

 

Vrouwenkamp, 96-97

[Semarang 3 – Bangkong] 

[Uit het dagboek van een vrouw die geïnterneerd was in het kamp Lampersari:]
Zondag 12 juni, Eerste Pinksterdag, 1943 Gisteren kwam Jet Woudstra bij ons. Ze is tandarts en mag eens per week hier praktijk houden. Ze komt daarna meestal even langs. Ze vertelde dat de vrouwen van de Kenarilaan in het roomsch-katholieke gesticht Bangkong gestopt zijn. Het is in de benedenstad van Semarang, niet ver hier vandaan. Ze liggen daar nu met tien op een zaal en hebben dus vermoedelijk heel weinig kunnen meenemen.

 

Vrouwenkamp, 176

[Semarang 3 – Bangkong] 

[Uit het dagboek van een vrouw die geïnterneerd was in het kamp Lampersari:]
11 september [1944] Zaterdag kwam het bericht dat alle jongens vanaf tien jaar naar een ander kamp (Bangkong) gaan. Het is vreselijk voor de moeders afstand te moeten doen van zulke jonge kinderen. En onder wat voor leiding komen ze daar? Er heerst een gedrukte stemming. Ik raak Wim en Hans kwijt als leerlingen, wat me erg spijt na bijna een jaar onafgebroken lesgeven. [...]
Gisteren hebben we dan de uittocht van de jongens gehad. Het is een hartverscheurend afscheid geweest, dat ik niet licht zal vergeten. Ruim vierhonderd jongens en oude mannen. Ze werden op nummer gezet, daarna afgeroepen en liepen één voor één de poort uit. Kleine jongens van tien jaar. Hoe is het toch mogelijk dat ze dat gedaan hebben? Kinderen die nog niet voor zichzelf kunnen zorgen. Het enige goede was dat het heel vlug ging en niet gerekt werd. Nauwelijks waren de jongens de poort uit, of de stroom vrouwen uit Bangkong begon. Ook dat is iedere keer weer een ellendig gezicht. We hebben nu al heel wat transporten zien aankomen, het is iedere keer weer even erg. Deze vrouwen kwamen lopend en waren nog geen half uur onderweg geweest, maar de zorgen en vermoeienis van de laatste dagen vóór het transport waren hun duidelijk aan te zien. En dan de moeders met kleine kinderen, dat blijft altijd een droevig gezicht – de verwonderde en onthutste blikken van de kleintjes.
28 augustus [1945] [...] Er zijn allerlei jongens uit Bangkong uitgebroken en bij hun moeders [in Lampersari] gekomen.

 

Vrouwenkamp, 277

[Semarang 2 – Toko Oen] 

4 september 1945 [...] vol belangstelling kijkend naar het verkeer op Bodjong en vooral naar een paar Nippen die bezig waren een vrachtauto op te laden. De houding van de Jappen is wel mooi. Ze doen net of ze ons niet zien en kruipen bij Toko Oen (restaurant) in de donkerst hoekjes. Ik vond de toestand ongelooflijk. Het was er vol Hollandse vrouwen en kinderen. Gezellige feestelijke stemming. Het was of de kamptijd slechts een boze droom is geweest. We genoten van ons feesteten dat besloten werd met een taart.”
Vrouwenkamp, 298
7 oktober [1945] [...] We zijn een paar dagen geleden, toen het nog kon, met z’n vieren naar de stad geweest, met twee sadotjes (rijtuigjes met een paardje ervoor), heerlijk! Het was een succes en heeft ons echt opgefrist, zodat het kampbestaan weer poosje aankunnen. [...] Natuurlijk bestelden we weer kakap (visgerecht) bij Toko Oen (het beroemde Café-restaurant op Bodjong) om mee hierheen te nemen.

 

Vrouwenkamp, 282

[Semarang 2 – Hôtel du Pavillon] 

[September 1945] Freddie besprak voor mij een kamer in Hotel du Pavillon, en dat zou het uitgangspunt worden van een avontuurlijke weg, die ons voerde door caleidoscopische droomtoestanden: beschieting, bevrijding door Gurkhatroepen, een va-et-vient van militairen van alle denkbare nationaliteiten en ten slotte een riskante vlucht in en veel te zwaar beladen vliegtuig naar Batavia, waar ik eindelijk mijn reis naar Holland kon beginnen.

 

Vrouwenkamp, 303-304

[Semarang 3 – Vrouwengevangenis] 

[Uit het dagboek van een vrouw die geïnterneerd was in het kamp Lampersari:]
17 oktober 1945 “Vanmiddag zijn er twee vrachtauto’s met Hollandse mannen uit de Boeloe-gevangenis hier [in kamp Lampersari] gebracht. Zodoende hebben we gehoord wat er eigenlijk gebeurd is. Zondagmorgen vroeg zijn vele (een paar honderd?) Hollandse mannen, Indo’s en Japse economen door de Indonesiërs van hun bed gelicht en naar de Boeloe-gevangenis gebracht, vermoedelijk om als gijzelaar te dienen. Zondagmiddag zijn daarvan de Jappen op de meest vreselijke wijze afgeslacht. Twee Jappen zijn ontsnapt en hebben dat aan de militaire Jappen gerapporteerd. Die zijn toen natuurlijk witgloeiend van woede geworden. Ze zijn naar Boeloe getrokken en hebben daar met stenen en stokken – over veel wagens beschikten ze niet meer – mitrailleurnesten bestormd en genomen. Ze zijn stormenderhand Boeloe binnengetrokken. Toen volgde een tweede bloedbad. Alles wat daar aan Indonesiër werd aangetroffen werd onthoofd. Vanaf dat moment waren de Jappen juist in de goede stemming om er op los te slaan. Daarom hoeven we – geloof ik – ook niet meer zo heel erg angstig te zijn. Kampong voor kampong wordt nu [door de Japanners] stelselmatig ontwapend.