Een keuze uit de Indisch-Nederlandse letterkunde van 1935 tot heden,
samengesteld door Rob Nieuwenhuis, E.M. Querido’s Uitgeverij B.V., Amsterdam 1974.

 

Scholte – Bibi Koetis in: Het laat je niet los, 149-150

[Bandung 5 – Juliana] 

De aanvallen van ‘skalor’ zoals ze haar ziekte noemde, daar had ze altijd last van gehad. In Makassar al en misschien ook al in het voormalige Batawi. Alleen stond ik daar toen niet bij stil. Maar naar de beschrijving van de symptomen te oordelen moet het hypertensie zijn geweest, om een medische term te gebruiken. Maar ja, hoge bloeddruk is geen ziekte op zichzelf, maar een gevolg van iets anders. Aangezien Koetis wel meer klaagde over een senep-gevoel (opgeblazen, vol gevoel; twee toonloze e’s) in de maagstreek ter hoogte van de lever, vermoed ik dat ze iets aan de lever gehad moet hebben. Of misschien aan de gal of de nieren. In elk geval ging ze er eindelijk mee naar de dokter. De duizelingen die haar overvielen maakten haar toch ongerust. Resultaat van het doktersbezoek: ze mocht geen spek en geen zout meer eten. Vergeet het maar, ze at ze wel. Als Soe of de kinderen haar maanden voorzichtig te zijn en zeiden dat ze zich aan haar dieet moest houden, zei Koetis: ’Ach wat, ik leef maar een keer, en moet ik mezelf nog straffen ook door zoutloos te eten? Mòh!’ En dan braadde ze weer speklapjes voor semoor en zo. Dan at ze rustig gezouten vis en gezouten eieren en alle dingen die taboe voor haar waren. Welbewust overtrad ze het gebod van de dokter. De gevolgen bleven niet uit. Eerst was daar de plotselinge bewusteloosheid. Haar kostjongens waarschuwden de dokter. Binnen de kortst mogelijke tijd lag Koetis in het ziekenhuis Rantjabadak, het vroegere Julianaziekenhuis aan de Pasteurweg.
Soe en de kinderen in paniek erheen. Koetis lag in een ziekenzaaltje en zag er best uit. Ze vond het belachelijk dat ze in het ziekenhuis moest. Opgelucht ging de familie naar huis. Ze zeiden tegen Koetis dat dit nu de waarschuwing was om zich in acht te nemen. Geen zout en geen spek eten. ‘Nou moet je op dieet, geloof je het nu?’ Koetis mokte en mopperde. Om de beurt kwamen Jan en Hedwig, of Tien en Tobing, dan wel de anderen dagelijks op bezoek. Koetis maakte het uitstekend. Ze had nergens pijn, voelde zich lekker. ‘Dat was te merken’, zei Jan, ‘want ze mopperde op het zoutloos eten.’ Ze leek helemaal niet ziek; deed niet afwezig, ze was er goed bij, even opgeruimd als anders, maakte grapjes en zo. Jan zei dan ook tegen de anderen; ‘O, die blijft daar niet lang. Die is zó weer uit het ziekenhuis, hoor.’