Leopold, Den Haag 1974

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 5-6

[Jakarta 8 – Verloskundige kliniek] 

Het is zes uur in de ochtend. Om half twaalf gisteravond kwam het vliegtuig aan. Met mijn als altijd te omvangrijke en te onhandige bagage perste ik me door een smal gangetje, met moeite opengelaten door dicht opeen gedrukte afhalers en toeschouwers. We bevonden ons in een warme, ietwat benauwde maar ook kruidige geur. Ik stapte in een taxi. Met het pasar-Maleis uit mijn koloniale jeugd (een zinnetje in een aardrijkskundeboek dat we in 1936 gebruikten op de middelbare school: ‘Het Maleis van de gemiddelde Nederlander in de tropen kan op één lijn worden gesteld met het Engels van een Rotterdamse havenarbeider’) kan ik me goed verstaanbaar maken. Ben ik al eerder in Indonesië geweest? vraagt de taxichauffeur onder de rit (wat is het stil en donker, de wegen zijn breed, hee, is dit niet het Waterlooplein? ontwaar ik in die grote schaduw niet de vertrouwde vorm van de kathedraal?)
‘Ja,’ zeg ik, ‘ik heb hier achttien jaar gewoond. Ik ben als meisje van negen jaar gekomen, en gebleven tot na het Jappenkamp. Tijdens de internering is mijn dochter geboren, in de Indonesische kliniek Budi Kemuliaän, bestaat die nog?’
Ja, die bestaat nog.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 5, 6

[Jakarta 12 – Zendingsconsulaat] 

Vannacht, voor het eerst na drieëntwintig jaar terug in Indonesië, ben ik om kwart over twaalf min of meer ingebroken in het geheel slapende guest-house van de Indonesische Raad van Kerken, Jalan Teuku Umar 17; deze straat is nu genoemd naar een Atjehse oorlogsheld, vroeger heette het hier, naar een Nederlands-Indische oorlogsheld: Van Heutszboulevard. […]
En hier zijn we dan op de Jalan Teuku Umar, we stoppen voor een hoog hek, we kunnen niet eens, zoals vroeger, gewoon de oprit in. Ver achter het hek ligt een oud Indisch huis, een huis dat wij voor 1940 ook al 'oud-Indisch' noemden, maar wat is er veranderd? Waarom is het zo ontoegankelijk? Wel brandt er een lampje onder de daklijst van het brede huis, maar er is geen gastvrije voorgalerij met rotan stoelen en palmen in potten zoals dat bij oud-Indische huizen hoort. Het is gewoon een potdicht huis. De chauffeur stapt uit en wringt wat aan de hekken, ze gaan toch open, maar hij wil niet binnenrijden. Hij helpt met het dragen van mijn reistassen.
We lopen het erf op, goed, het is over twaalven maar ik heb een kamer gereserveerd en daarvan bevestiging gekregen. Goed, het vliegtuig is een dag te laat, maar dat zal wel vaker voorkomen. De deuren aan de voorkant zijn op slot. We lopen om het huis heen, naar de achterkant. 'Spada!' roep ik, maar er begint zelfs geen hond te blaffen. Net als middenvoor zijn er hier ook twee deuren middenachter. Ik duw ertegen. Zowaar... open! We lopen een gang in waar een zwak lichtje brandt. Aan weerskanten jaloeziedeuren.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 11-12

[Jakarta 12 – Arts] 

Dus: ik loop de Van Heutszboulevard af al moet ik die naam nu maar vergeten. Het middenpad tussen de bomen schijnt bestemd voor voetgangers, het is er duidelijk met paaltjes afgezet. Zag achter zeer weelderig groen verscholen huizen, waaronder nogal wat ambassades. Hier ergens moet die interessante dokter gewoond hebben – als hbs-meisje was ik eens even onder zijn behandeling, hij was erg knap, met doordringende lichtbruine ogen, een ladykiller zei men; hij vertelde me van alles over zichzelf, ik was zestien jaar en vond het machtig, hij zei, vergeet het maar, ik zei, daarvoor leef ik niet. Hij was gebiologeerd door een meisje van dertien jaar, die hem gewoon helemaal dol maakte met haar verhalen over liefdesavonturen. En deze bekende arts, die iedere week op de dansvloer van Des Indes verscheen met een andere Bataviase schone, de een echt nog mooier en fascinerender dan de ander, vroeg aan mij, stom kind: zou het wáár zijn wat Vera me vertelt? Zou het wáár zijn? Ik kon hem geen antwoord geven, want ik kende Vera alleen vanuit de verte, vanuit het zwembad: een ietwat aapachtig meisje, klein, mager, erg lenig en met brutale zwarte ogen, een deel van haar pikanterie ontleende ze misschien aan het feit dat haar vader een heel hoog ambtenaar was bij de rechterlijke macht en zij ‘toch zó stout’.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 12

[Jakarta 12 – Indonesia] 
[Jakarta 12 – Grisseeweg] 

Nu loop ik over de Jalan Sutan Sjahrir (soms zie je de spelling Djalan, soms Jalan, soms Djakarta, soms Jakarta, de laatste spelling is zuiverder) vroeger was dit de Grissee-weg. Er loopt een kali, een rivier of liever een kanaaltje beneden langs, en er is veel toeterend verkeer. Voor mij is Jakarta toch voornamelijk een vreemde stad, ook al herken ik deze buurt enigszins. Bij de nieuwgebouwde hotels President, Asoka en Indonesia (rechthoekige wolkenkrabbers, de hele wereld wordt één...) een ongelooflijke drukte, zebra's, verkeerslichten. In de Arcade van Hotel Indonesia, een over de hele breedte van het hotel gelijkvloers lopende galerij, van de straat afgeschut door rijen planten, er staan zitjes, aan de binnenkant winkeltjes en dergelijke – is het luxueus, fris, na het hete stof waar ik doorheen ben gewandeld, eventjes niet onplezierig. Ik neem niet veel bijzonders waar. Emotioneel onderga ik niets diepers dan ik in een willekeurige oosterse stad zou ondergaan.
Hier 'ligt' dus het stormachtigste deel van mijn jeugd, van elf tot negentien. Op de Grisseeweg die ik net achter me heb woonde in een huis-met-verdieping, toen iets heel bijzonders, en met airconditioning wat in de jaren dertig net werd ingevoerd, een heel rijk vriendinnetje. Ik heb wel herinneringen, maar deze hotel-omgeving zegt me niets, het had overal kunnen zijn op een warme dag: wolkenkrabbers, auto's, zebra's, stof, souvenirwinkeltjes; het eigene wordt fijngemalen, verzinkt, verdrinkt. Waar ter wereld gebeurt dat niet?
Bij de Bank Negara Indonesia waar ik mijn eerste guldens in rupiahs verwisselde liet ik me waarschijnlijk zó afzetten dat ik het nog niet heb durven natellen. Ik verwachtte een officiële koers zonder zelf te hoeven rekenen.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 14

[Jakarta 12 – Palmenlaan] 

Daarna liep ik terug over de bochtige Jalan Suwirjo en dacht ineens, verrek, dit moet de Palmenlaan zijn, dan is precies daar het huis van die vreemde vriendin: Linda, uit de gymnasium-afdeling van de Cas, een breedgeschouderd wat pathetisch meisje met heel lichtblauwe, mij altijd wat verwijtend aanziende, ogen in een hongerig gezicht, en piekharen. Ik kon mijn vijftienjarige oren niet geloven toen ze me op een middag – zo’n Indische middag ... alle gezagsdragers in huis rusten of slapen, half uitgekleed liggen we op bed in een donkergemaakte kamer – vertelde dat zij al op haar veertiende ontmaagd was en ‘het’ regelmatig deed. Maar tussen ons beiden, zei zij, bestond zó’n wonderlijke verstandhouding, vriendschap was eigenlijk veel grootser dan met jongens jeweetwel ... waarom liep ze met ontblote borsten door de slaapkamer als ik erbij was? Ik vond dat vreemd. Haar vader zag er, met dezelfde lichtblauwe ogen, altijd uit of hij de volgende tel een beroerte zou krijgen, en haar moeder kreeg ook wat, een baby midden onder een mailbootreis, niemand had zoiets verwacht, mama zelf ook niet.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 18

[Jakarta 11 – Bloemenmarkt] 

Vanochtend ben ik tweemaal, al wandelend, op zoek geweest naar pasar Tjikini, (Cikini in moderne spelling). Mijn omweg was te groot zodat ik het opgaf, uitgeput door hitte maar vooral door drukte en lawaai op de straten waarover ik vroeger zo dromerig rondfietste. Ik kwam een man tegen met aan de pikolan, de draagstok over zijn schouder, twee manden vol vruchten, een vertrouwd beeld van vroeger. Ik kocht een grote papaya van hem. Ik betaalde tweehonderd rupiah, dat is anderhalve gulden, ik wilde niet afdingen. Hij bond de grote, zeker meer dan een kilo wegende vrucht, netjes in een uit plantenvezels gevlochten netje zodat ik het aan mijn pink kon hangen. Nu is er door een van de blauwe pakkenjongens al een portie van deze in de verte op een meloen lijkende vrucht voor mij klaargemaakt en in hoogst esthetische rangschikking, met een partje Citroen hier en daar, op een plat bord in mijn kamer gebracht.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 19

[Jakarta 5 – Boekhandel] 

Vanachter mijn mica herkende ik íets van het Koningsplein, we reden zelfs door de voormalige Rijswijkstraat nu Jalan Modjopait, héél even ving ik een glimp op van de winkel-naast-Rathkamp, de boekhandel van mijn ouders waarin nu een Chinese curio-shop gevestigd is, en in gedachten zei ik tegen mijn ouders, ‘weet je dat de winkel er van buiten net zo uitziet als vroeger? Er is nu een antiquiteitenzaak in gevestigd,’ en toen pas besefte ik dat mijn ouders er niet meer zijn.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 19a

[Jakarta 5 – Dordrechtlaan] 

Mijn bestuurder draaide langs het voormalige Hotel des Galeries het voormalige Noordwijk op, daar was vroeger een heel grappig zijstraatje waarin mijn ouders en ik, toen ik terug was uit Makassar, tot het begin van de Japanse bezetting hebben gewoond. In september 1942 moest het hele straatje ontruimd worden want in de huizen werd een Japans bordeel gevestigd, het was inderdaad, doodlopend en met fraaie stille tuintjes, een ideale plek – lijkt me. Er waren nu bulldozers aan het ratelen, er lag overal puin, ik kon zelfs de ietwat verscholen ingang niet meer ontdekken.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 19-20

[Jakarta 5 – Escompto-gebouw] 

Ik ontwaar het bankgebouw waar ik moest zijn en stak één vinger opzij buiten de kap [van de bemo] omhoog, dat hielp meteen. Na de puin- stof- en zon-chaos buiten is het in de bank, nu echt de ABN, airconditioned, donker luxueus. Een meneer aan het loket begint meteen dierbaar Hollands te spreken hoewel hij nog nooit in Holland blijkt te zijn geweest. Bij de Bank Negara Indonesia gisteren bood men mij voor één gulden travellercheque 145 rupiah, voor één gulden contant 48 rupiah. Vanochtend bij de ABN wisselde men bij een koers van ruim 159 rupiah voor een gulden.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 20

[Jakarta 4 – Carrefour] 

Na de bank liep ik een stukje terug tot ik weer bij het punt was waar de bulldozers bezig waren, vlak bij het voormalig Hotel des Galeries. Het gebouw, in mijn jeugd enorm modern, lag tegenover het wereldberoemde Hotel Des Indes. Dat is vorig jaar ineens maar gesloopt, tot verdriet van vele inwoners van Jakarta. Want al was het dan een monument van het koloniale uitgaansleven, als instelling had het toch iets bijzonders, en het heeft ook lang na de souvereiniteitsoverdracht heel wat interessante mensen geherbergd uit alle delen van de wereld, en met die mensen heel wat brandpunten van economische, historische, militaire, politieke – en erotische – verwikkelingen.
Er is nog niets voor in de plaats gekomen, er staat een dooie schutting en er ligt rommel.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 20a

[Jakarta 5 – Nitour] 
[Jakarta 5 – Sociëteit de Harmonie] 

Op de andere hoek ligt de sociëteit De Harmonie, ook dit witte – nu vuilwitte en verwaarloosde – gebouw een bolwerk van koloniale grandeur, dat ook in de jaren 1930-1940 bij de Europeanen al nostalgie opriep naar tempo dulu toen het leven nog zoveel kalmer en poëtischer was. Ik ben er nooit geweest, hoewel we er schuin tegenover woonden. Mijn ouders, die een tweedehandsboekhandel dreven, hoorden tot de middenstand en die werd niet toegelaten als zijnde een te banale maatschappelijke laag in deze, ondanks een uiterlijke openheid, hoogst hiërarchische vooroorlogse samenleving. Tegenover de Harmonie, aan de ingang van de voormalige Rijswijkstraat, ontwaar ik nog steeds het bord van Nitour, destijds een bekend reisbureau voor toeristische reizen.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 20-21

[Jakarta 5 – Boekhandel] 

Ik wil oversteken om op mijn gemak het pand te bekijken waarin een boekhandel gevestigd is geweest; in het begin van de Japanse bezetting konden mijn ouders de zaak met hangen en wurgen voortzetten. Daar speelden zich soms vreemde taferelen af. De klandizie was met bijna honderd procent teruggelopen, dus mijn vader verveelde zich en hielp mijn moeder wel eens met het op kluwens oprollen van strengen breiwol. Mijn vader was buitengewoon bang, maar dat was meer een neurotische levensangst dan specifieke angst voor Japanners. Er kwamen wel eens Japanse officieren in de winkel, maar ze moesten niet het hart hebben te proberen iets mee te nemen zonder betaling. De meesten gedroegen zich in dat opzicht trouwens onberispelijk. Maar blijkbaar verveelden ook die bezetters zich, zodat ik op een ochtend de winkel binnenkwam en daar mijn vader vond zitten, die met een boos gezicht strengen wol tot kluwens oprolde – maar degene die de strengen omhooghield was niet mijn moeder, maar een keurige Japanse officier.
Nadat mijn ouders beiden geïnterneerd waren, ieder in een apart kamp, heeft een vertrouwde inlandse bediende nog een tijdje geprobeerd de zaak in stand te houden, maar na de oorlog was er doodgewoon helemaal niets van over.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 22

[Jakarta 12 – Djamboelaan] 

Ik heb het gevoel dat ik bij dit Jakarta niet wezenlijk betrokken ben. Maar misschien, al weet ik het niet of wil ik het niet weten omdat ik niet wil doorgaan voor zo’n heimweekoloniaal, heb ik diep verdriet – om de rotzooi, het lawaai, het verwesterste. En vanochtend, toen ik ook langs andere straten liep, hier in de buurt: Jalan Jeruk, Jalan Sawoh, Jalan Sumatera – toen zag ik toch vele en mooie huizen al waren ze vervallen, en die huizen lagen achter en tussen heel, heel veel groen. Daar is nog wel iets van de poëzie die ik in mijn jeugd gedeeltelijk onbewust, maar hoe hartstochtelijk weet ik nu, heb ondergaan.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 24

[Jakarta 7 – Laan Holle] 

In de voorgalerij die ik, ondanks de dichte ramen en deuren, toch weer helemaal zie als de oorspronkelijke galerij en niet als een voorkamer, liggen iedere dag nieuwe kranten, in het Engels voornamelijk, een in de Bahasa Indonesia die ik tot mijn oprechte schaamte niet kan lezen. In de Jakarta Times van 5 Juli 1973 staat een advertentie: Foto van een Europeaan in hemdsmouwen onder een gasolinelamp, tekst: Betawi bar! Cheer up! In a cheerful old Betawi (de Indonesische benaming voor Batavia) atmosphere in our Betawi-bar we serve all varieties of drinks for you and your friends. Na een opsomming van allerlei geneugten volgt: Every Friday evening, starting 7-00 PM, the Oldfashioned RIJSTTAFEL of specifically Indonesian dishes is served in an elegant atmosphere. Metropolitan Sabang Hotel, jalan Haji Agus Salim 11, Jakarta. Dus koloniaal heimwee heeft kennelijk ook al commerciële waarde! Enerzijds zou je denken, ‘ze' willen ons werkelijk terug, anderzijds zou dit juist een aanduiding kunnen zijn hoezeer de koloniale tijd echt verleden is geworden, een historisch curiosum.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 24-25

[Jakarta 12 – Tjendana] 

Op mijn vroege-ochtendwandeling, langs de Jalan Tandjong en de Jalan Tjendrala, waar prachtige huizen staan, werkelijk letterlijk ‘verscholen’ achter weer die verrukkelijke overdaad aan groen, struiken, bomen, met dikwijls nog op het voorerfje waarlangs sierlijk gebogen op- en afritpaden een kolossale boom in zijn eentje, zag ik in en om de tuin van een van die huizen nogal wat militairen. Het blijkt dat generaal Suharto daar woont.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 26-27

[Jakarta 7 – Museum] 

We zullen een bezoek brengen aan het uit onze tijd stammend Museum aan Koningsplein West, nu Merdeka Barat. Als we het voorerf-met-de-olifant oprijden blijkt dat dit mooie witte gebouw, gelegen naast de langgerekte, gelige Rechtshogeschool, er nog net zo uitziet als vroeger, maar dat er iets ondefinieerbaar veranderd is. Waar het hem precies in zit kan ik moeilijk zeggen maar het is een sensatie die ik deze dagen al meer heb opgedaan. Misschien ‘de deftige rust’ van weleer die verdwenen is? Het is allemaal drukker, levendiger, vrolijker, rommeliger. Alsof er méér en wildere plantengroei is, en méér en luider geroezemoes van mensen – en zeker, in dit Museum met zijn vele kunstschatten, hoor ik nu méér kinderstemmen – en ik zie binnen door de plechtige zalen tientallen kindertjes rennen, in wit bloesje en blauw of bruin rokje en broekje en bijpassende schooldas, en ze springen rond en schreeuwen en dollen net als Hollandse kindertjes, maar zeker niet net als wat mijn vroeger idee was van Javaanse kindertjes: zoet, en stil, en verlegen, en een beetje saai. Zo vond ik ze tenminste op school, waar zij dan ook verre in de minderheid waren vergeleken bij de Hollandse leerling.
Deze hoogst lawaaïge troep blijkt te bestaan uit kinderen van verschillende scholen die zich hier hebben verzameld om gezangen te repeteren voor de aanstaande onafhankelijkheidsfeesten van 17 augustus. Op dit ogenblik hebben ze net pauze. Er is wel leerplicht, vertelt Titi, maar er moet toch schoolgeld worden betaald, het zogenaamde uang banku, geld voor de schoolbank. Titi verzamelt ons groepje telkens opnieuw, met oneindig geduld, bij de gamelan- en anklungorkesten, bij de oude beelden, bij de kunstschatten uit alle delen van Indonesië, en vertelt uitvoerig allerlei bijzonderheden. Zij maakt niet in het minst de indruk een opgezegd lesje af te draaien, zij doorspekt haar relaas met kleine Seitensprünge en geeft intelligent en uitvoerig antwoord op onze vragen. Zij trekt zich niets aan van het soms oorverdovend lawaai dat de rondspringende kindertjes maken maar spreekt rustig en vriendelijk door, zonder enige stemverheffing hetgeen het verstaan af en toe tot een inspannende bezigheid maakt.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 27

[Jakarta 7 – Leeszaal] 
[Jakarta 7 – Binnenhof] 
[Jakarta 7 – Gamelan] 

Ik meen me te herinneren dat bepaalde dingen zoals de muziekinstrumenten nog op precies dezelfde plek staan, in dezelfde zaal als vijfendertig jaar geleden. En dat is zeker het geval met de bibliotheek die we op onze wandeling over de galerijen die de fraaie langwerpige achtertuin omzomen, kunnen binnenkijken. Ik weet nog waar ik zat, in 1942, in die bibliotheek: we mochten overdag het kamp nog uit, Mirjam groeide en bewoog in mijn buik, ik las Freud en wilde eerst niet geloven dat die geluiden uit de Rechtshogeschool, dat gillen, dat schelden door een Hollandse vrouwenstem, dat knallen van stokslagen – dat dat martelen was, uitgeoefend door de Japanse militaire politie, de beruchte Kempei-Tai. De Japanse toerist, strohoedje, brilletje, foto-toestel, wandelt nu kalmpjes naast mij.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 28a

[Jakarta 4 – Rijweg] 

We rijden verder, over Molenvliet naar de benedenstad die nu China Town heet. Het water in Molenvliet is even bruin als vroeger, en er wordt nog steeds in gewassen, gebaad, gezwommen, tandengepoetst en gepoept. Maar de rijweg is een stuk breder geworden. Dat is eenvoudig gegaan. Burgemeester Ali Sadikin heeft tegen de eigenaars van de langs de weg gelegen huizen, allemaal zakenpanden of hotels, gezegd: jullie willen toch zeker niet dat jullie klanten er iedere dag een uur over moeten doen om bij jullie te komen? De weg is te smal! Het verkeer loopt hopeloos vast! Dus, in jullie eigen belang: een stuk van de voorkant van je huis moet eraf. Het gebouw moet twee meter naar achter. Je sloopt de voorste twee meter van je huis over de hele breedte, en als je ruimte tekort komt bouw je dat er maar bovenop. Het is in je eigen belang!’ En dus moesten ze het zelf betalen. En op deze voor de gemeente goedkope doch doeltreffende wijze is de rijweg langs Molenvliet een stuk verbreed.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 28b

[Jakarta 1 – Pasar Ikan]

We komen in Pasar Ikan, de oude vissershaven. Met onze toeristenbus hobbelen we over kronkelige zandweggetjes tussen de winkeltjes door, de chauffeur heeft permissie gekregen om deze wijk in te rijden, daarvoor moest hij iets betalen aan een geüniformeerde wachter. Hier en daar liggen metershoge vuilnishopen op het pad. Die worden afgegraasd door magere geiten, en die geiten eten wij over een week weer op als sateh kambing. In de honderden kleine winkeltjes zijn tienduizenden voorwerpen te koop – potten en pannen, gereedschappen, kleren, manden van rotan en bamboe, gouden sieraden. In het stille water liggen verveloze en wrak uitziende oude vissersboten.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 31

[Jakarta 8 – Spoordijk] 

Het is kwart over vier in de ochtend, in mijn kamer kan ik nu tenminste zitten schrijven zonder dat het zweet van mijn ellebogen het papier nat maakt. Ik hoor nu, van heel ver, eindelijk 'oosters' gezang, is het de oproep tot het gebed? Vroeger was het geluid van gamelan en krontjong en Indonesische liederen overal om je heen, je hoorde het nauwelijks, het was een bijna altijd aanwezige achtergrond-muziek, ook in het Tjidengkamp waar avond aan avond de gamelanmuziek opklonk vanuit de kampongs over de spoordijk. Het zal toch wel zingen uit de moskee zijn, het wordt duidelijker hoorbaar, het loopt inmiddels tegen vijven. Hanen kraaien. Het wordt tijd voor het ochtendblad, het ontbijt om zes uur (dan ben ik bijna altijd de eerste behalve als er mensen op reis moeten), mijn eerste wandeling.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 33-34

[Jakarta 12 – fontein] 

Wat weet ik hier al goed de weg! Tenminste hier vlak in de buurt. Als ik het hek uitloop en links afsla en dan, in de richting van de Jalan Sutan Sjahrir gaand, de fraaie round-about met spuitende fontein passeer is dat al net zo vertrouwd alledaags als thuis het boodschappenloopje naar de Frederik Hendriklaan. Maar in Den Haag zou ik dat niet tegenkomen: een magere, donkerbruine tamelijk jonge man met bloot bovenlijf, die op het middenpad zat, rechtop, en die streng-nadenkend, naar binnen gekeerd oplettend, wat dreigend voor zich uitkeek – nee, toch om zich heen keek, zonder een enkele beweging van het hoofd. Een mediterende wijze? Een door honger en drugs immobiel geworden dakloze? Een spion, of voor de communisten, of voor Suharto? Hij was voor mij volslagen onbenaderbaar, niet te plaatsen, niet te peilen; hij is mij even sterk bijgebleven als dat jongetje in Nigeria (Lagos en Jakarta hebben wat van elkaar, in verschillende aspecten) dat 's avonds met een messcherp, intelligent, somber en wijs gezichtje naar ons keek toen we uit de auto stapten om te dineren in een restaurant. Het jongetje had anderhalf been, en één arm, maar hij bewoog zich snel genoeg voort om ons net voor we naar binnen gingen een centenbakje voor te houden. Het was vlak na Biafra. Het bedelen, hoe handig ook, deed hij als afwezig, zijn gedachten bij iets anders. Hij moet heel verstandige en verbitterde gedachten hebben gehad. Vermorste menselijkheid, dat is de grootste verwaarlozing waaraan onze samenleving zich schuldig maakt. Een onvoorstelbare overvloed aan menselijk potentieel laten wij verhongeren en verkommeren. Met niets wordt zo nonchalant omgegaan als met de mens – die micro-weerspiegeling van de macro-kosmos. Jaren geleden schreef ik het al eens op: Ik:/ Oneindig klein punt/ In de ruimte/ Binnen mij:/ Oneindige ruimte.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 34

[Jakarta 9 – Jaksa] 

Vanmiddag ben ik naar een mevrouw gegaan met wie ik ook had gecorrespondeerd vanuit Nederland om onderdak, waar verder niets van gekomen is. Ik liep vanuit het hek de andere kant op, naar de spoorwegovergang die naar Menteng voert. Maar vóór het spoor moest ik linksaf en verder wist ik het niet meer. Op het gras zat een vrouw in roze kabaja met voor zich een stuk of twee, drie paar zo op het oog dertiendehands schoenen, en achter zich opgehangen aan de lage tak van een boom, één jurk. Dat was kennelijk haar hele handel. Ze zat opgewekt te praten met de man naast haar die op zijn hurken een strootje rookte, het klassieke beeld. Ik vroeg haar naar de Jalan Jaksa. Ze stond op en legde mij dat vriendelijk uit. Ik was al een heel eind verder in een andere straat, toen ze me achterna kwam hollen om nog eens en nog eens te wijzen hoe ik precies moest lopen.
Toen ik de Jalan Jaksa betrad dankte ik de hemel hier niet te zijn terechtgekomen voor mijn eerste onderdak. Een smalle straat met aan weerszijden een diepe goot waarover blokken cement waren gelegd, hetgeen moest dienen als trottoir voor de voetganger. Maar tussen de blokken gaapten hiaten waardoor je drabbig stilstaand water zag met allerlei eng vuil erin, en in het cement zelf zaten ook grote en kleine gaten, het was erg voorzichtig lopen. Bemo's en scooters raasden langs, in verschillende kleine voortuintjes waren opgeschoten jongelui bezig met het repareren van hun fiets of bromfiets, daarbij zich de tijd kortend door het heel hard aanzetten van hun transistor-radiootje. Een glanzende Mercedes, detonerend in deze vervallen rommel, hoorde er nochtans thuis; een heel gezin sprong er omheen, aflappend en poetsend.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 35-36

[Jakarta 7 – Willemskerk] 

Als je om vier uur in de ochtend opstaat doe je heel wat af op een dag, zo ben ik ook nog met Anneke en haar oom mee-geweest naar een in de Bahasa Indonesia gehouden dienst in de protestantse kerk, er wordt er ook een in het Engels en in het Nederlands gehouden. Anneke zag er schitterend uit in een helgeel jurkje met een helgele strik in het haar en witte schoenen, met hoge helgele hakken. Ze is een jaar getrouwd geweest en toen weduwe geworden. Ze werkt erg hard. Als we buiten kantooruren iets nodig hebben mogen we haar altijd roepen, 'any time'.
In deze kerk heb ik in 1938 dominee Kater horen preken. Nu zitten er fraaie vrouwen, meestal in sarong en kabaja, en tijdens de preek die ik niet versta kijk ik mijn ogen uit en vraag me af hoe het mogelijk is dat al die vrouwen, ook de oudere, zulk prachtig dik haar hebben met laag in de nek een weelderige kondeh, knoet, waarin dikwijls flonkerende spelden in de zon kleurige lichtstralen uitzenden. Verder is er het gewone gedoe van lang zingen, de psalmen ook vertaald in de B.I., en het aan komen wiegelen van de zwarte kerkezakjes. Oom zwaait opzichtig met briefjes van honderd en bij de uitgang houdt hij ook, duidelijk zichtbaar, enkele dure papiertjes gereed om die in een laatste bus te stoppen. Hij vervoert ons naar huis in een grote stationcar; het kapitaal dat die auto vertegenwoordigt is voldoende om een gezin van zes personen zeker tien jaar te eten te geven.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 37-38

[Jakarta 11 – Zwembad] 

De tweede vrouw was uiterlijk enigszins van hetzelfde type (toen ze me meteen iets heerlijks te drinkers voorzette vroeg ik of er ook iets naar de chauffeur kon worden gebracht, dat zou hij hopelijk niet afslaan), ze had ook dat slanke, bleekbruine, nerveuze, intelligente, het snelle praten met veel hoofdbewegingen. Met haar kon ik veel gemakkelijker contact krijgen. We kregen het even over het zwembad Tjikini dat in onze hbs-jaren zo'n grote rol heeft gespeeld. Zij bevestigde wat ik enkele maanden tevoren al in mijn roman had geschreven: ‘wij Indonesiërs mochten niet in jullie zwembad!' Tussendoor verontschuldigde ze zich over haar geringe opgewektheid; zojuist heeft een vriendin van haar zelfmoord gepleegd. Een Indisch (dus gemengd bloedig) meisje, getrouwd met een Javaan. Toen haar echtgenoot overleed en haar achterliet in voortreffelijke financiële omstandigheden heeft ze de aansluiting met de Javaanse samenleving, ondanks haar rijkdom, niet meer kunnen vinden. De vooroorlogse scheidslijnen tussen de Indonesische, de Indische en de blank-Nederlandse groeperingen zijn zichtbaar veel zwakker geworden maar nog niet geheel uitgewist.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 38-39

[Jakarta 12 – Ambassade] 

Ik moest een paar telefoontjes doen, de telefoon werkte niet, terwijl ook de elektriciteit en het water zijn uitgevallen. Anneke zei dat ik het maar moest proberen bij de buren, in de Pakistaanse ambassade. Ook een kolossaal huis met een kolossale voortuin, en in de kolossale nu wel open voorgalerij 1 schrijftafel met één Indonesisch meisje erachter, en ergens tegen een muur twee rechte stoelen. De telefoon deed het, het meisje hielp mij met nummers opzoeken en wilde voor het gebruik van de telefoon geen geld aannemen. Toen ik haar een uit Holland meegebracht flesje parfum gaf zei ze in volle ernst ‘God bless you’, hetgeen ik overbetaald acht.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 48

[Jakarta 7 – CAS] 

Er is een groep toeristen in het land, leden van de reünievereniging van de Cas, de Carpentier Alting Stichting die in de jaren dertig bekend stond als de ‘elite-school’, bestaande uit kweekschool, hbs en gymnasium. Eén van de vriendinnen van Hella die ik heb bezocht belt me om te zeggen dat er vanavond een samenkomst is ten huize van een dokter A., waar de groep reizigers zal worden ontvangen. Hoewel ik alleen het laatste jaar op die school ben geweest, er weinig of geen vrienden had en ook nu niemand ervan kende behalve Hella Haasse en Aya Zikken, besluit ik toch te gaan.
In de voortuin van het doktershuis is alles gereed voor ontvangst, stoelen, tafels, schemerlampen, ook binnen kun je je verpozen. Ik zie wat gezichten waarvan ik denk hee, en dat denken die gezichten ook, zo raak ik met deze of gene aan de praat. Er heerst een soort joligheid waar ik ook in mijn hbs-tijd al niet aan heb kunnen meedoen. Er worden enkele speechjes gehouden, soms sterk ontroerd. Weerzien, en gouden jaren, enzovoorts. Er is hier in Jakarta ook een ontvangende reünisten-vereniging.
Ik raak in gesprek met een oude Indonesische dame die net vijftig jaar geleden haar eindexamen deed. Zo jong kan ze niet meer zijn, maar aan haar energie is nog lang geen eind gekomen. Gelukkig maar, want ze blijkt deze energie reeds vele jaren in dienst e stellen van een bijzonder doel. Zij heeft namelijk een school opgericht voor geestelijk gehandicapte kinderen en is daartoe ook een bijzondere wijze gekomen. Tijdens een van de politionele acties is haar zoon in Jogja door Nederlandse soldaten gedood. Toen ze dreigde ten onder te gaan aan haar verdriet gaf haar dochter haar de raad, bezigheid te zoeken in maatschappelijk werk; zo kwam ze tot de oprichting van deze school in Jakarta waarvan ze nu, op haar achtenzestigste, nog steeds de leiding heeft. Zij doet dit werk geheel con amore, evenals de hierbij betrokken artsen, neurologen, psychiaters, maatschappelijk werkers en psychologen, en andere hulpkrachten. Daar staat tegenover dat de school voor deze mensen ook functioneert als een workshop, een soort practicum.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 52-53

[Jakarta 8 – Verloskundige kliniek] 

Het systeem van die hour-taxi is me goed bevallen. Ik ga kijken naar wat ‘oude herinneringen’. De namen van de straten heeft men weliswaar praktisch allemaal gewijzigd, maar de straten zelf zijn er nog allemaal, dus ik weet de weg: door de Jalan Agus Salim (voormalige Laan Holle) linksaf, naar de Gang Scott. Ineens staan we voor Budi Kemuliaän, de kraamkliniek die er nog net zo uitziet als in 1943, toen ik vanuit het Tjidengkamp per ambulance hierheen werd vervoerd en op een grote zaal, met naast mij een Chinese en aan de andere kant een Indonesische barende, Mirjam ter wereld bracht. Dat ging daar aan de lopende band. Het was voor het eerst dat ik volkomen was ‘overgeleverd’ aan Indonesische handen, dat was trouwens mijn eigen keus, er functioneerden toen nog wel Europese en buitenlands-Europese artsen, ook in het kamp werden we behandeld door onze eigen vrouwelijke dokters. Na acht dagen kreeg Mirjam een darm-infectie, iets wat naar ik toen hoorde eigenlijk nooit voorkomt op die leeftijd. Zij werd van mij geïsoleerd. Het schaarse zog werd afgetapt, nu en dan kon ik heel van uit de verte vanachter een afsluiting van klamboegaas, zien dat ze er nog was. Het waren de allerzwaarste dagen uit mijn leven. Ik had toen wel woedende explosies, over die Indonesiërs die zo ouderwets overdreven hygiënisch waren, die natuurlijk vooral moesten laten zien dat ze het ‘ook’ konden. De zestiende dag haalde dr. Verhaart, een in het kamp zeer beminde mevrouw, mij en Mirjam uit de kliniek, terug naar het Japanse interneringskamp dat toen nog ‘beschermde wijk’ heette en waar ik me heel wat vrijer voelde dan in de kliniek.
Het gebouw is keurig wit gekalkt, het voorerf schoon en opgeruimd, er staan wat auto’s en andere voertuigen, er stappen midden- en hoogzwangere vrouwen uit, er komt een trotse moeder met haar baby in de armen door de deur naar buiten.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 53

[Jakarta 8 – Paviljoentje] 

Over Tanah Abang naar Laan Trivelli. Aan de rechterkant is een soort militair kampement (van vroeger), verspreide huizen over een veld, verderop herken ik een heel klein paviljoentje: daar woonde ‘een meisje waarmee je niet mag omgaan’. Ze was mooi, en dik, met blonde krulletjes en een porseleinen huid en porseleinblauwe ogen, en ze kreeg al een orgasme, en langdurig en luidruchtig ook, vertelden haar eigenlijk niet zo aardige vrienden, als je een pink op haar schouder legde. Haar moeder had een verhouding met een relatie van de roem-ruchte Aneta-Berretty, haar broer was een bekend hockeyer, het Cissy-van-Marxveldt-type he-man met sportauto en witte tanden, en bovendien was hij verliefd op mijn beste vriendin. In dat paviljoentje concentreerde zich voor mij, zestienjarige, alles waarover ik in mijn dagboek schreef als ‘het grote leven’. Aan dat ‘leven’ mocht ik van het drietal nog niet meedoen, want we waren katholiek en mijn vriendin predikte mij iedere dag voor hoe noodzakelijk het is dat een meisje tot haar huwelijk maagd blijft. Nu zag ik op het heel kleine voorgalerijtje een bleekbruin meisje zitten en, het kon niet anders, dat paviljoentje is er nu eenmaal voor gemaakt, op het muurtje over de slokan langs de straat had een fraaie jongeman één voet neergezet, op zijn knie steunde hij een tokkelinstrument, in de gauwigheid kon ik niet zien of dat de in onze tijd zo populaire yuku-leleh was, en hij stond wat te tokkelen met zijn gezicht gekeerd naar het meisje op de voorgalerij.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 53-54

[Jakarta 8 – Laan Trivelli] 

Aan de andere kant van Laan Trivelli herkende ik het huis waar in de eerste jaren van de internering mevrouw Willinge, als kamphoofd, haar moedige strijd voerde tegen de beruchte kampcommandant Sonei. En tegen de kampbewoonsters, in het begin nog uitermate verwende dames die moord en brand schreeuwden toen het aantal baboes dat de wijk mocht binnenkomen drastisch werd verminderd. Als Europese vrouw kon je toch niet zelf je huishouding doen! Daar was het klimaat niet op berekend!

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 54-55

[Jakarta 8 – Honderdvijftig] 
[Jakarta 8 – Spoordijk] 

Laan Trivelli, nu Tanah Abang II, loopt uit op de Tjitarumweg; die dwars op Laan Trivelli liggende weg sloot het kamp af, daarachter was een spoordijk, daarachter een rivier, daarachter uitgestrekte kampongs. In onze hbs-tijd fietsten Aya en ik in de namiddag daar dikwijls heen, we noemden het ‘de Wijdheid’ – het was er zo stil, je zag alleen onmetelijk wijde lucht, en grandioze, rode zonsondergangen. In september 1942, nog voor het hier officieel beschermde wijk werd, kregen we op deze weg een huis aangewezen. We woonden er eerst met ons vijven, toen met ons elven (dat kon eigenlijk niet), toen met ons vijftienen, in de tussentijd was Mirjam geboren, en aan het eind van de oorlog, toen wij al naar een ander kamp waren overgebracht, verbleven honderdvijftig vrouwen en kinderen in datzelfde huis. Toen wij er woonden zaten we elke middag in lichte stoeltjes op het grasveld aan de voorkant, en keken naar de dijk, en de lucht waar de zonsondergang zich even grandioos en rood-oranje voltrok als in de Nederlandse tijd. We dronken thee, lazen een goed boek, gaven elkaar Engelse conversatie-les; over de dijk rolden soms vele treinen van waaruit gele gezichten onder groene helmen nieuwsgierig naar ons keken. Wij zaten gevangen, doch dronken thee; zij, de Japanse soldaten werden van het ene front naar het andere gevoerd. Ik had medelijden met hen. Een verboden gevoel. Ik heb mijn hele leven last gehad van gevoelens die niet hoorden bij de situatie waarin ik verkeerde.
Ik vertelde aan de taxichauffeur waarom ik de Tjitarumweg nog eens wilde zien, hij grinnikte een beetje. Maar het was onze Tjitarumweg niet meer de keurige ‘Europese’ huizen stonden er nog net zo al waren de grasveldjes moeilijker zichtbaar, soms door een haag van hoge struiken, door een metershoge omheining. Maar wat volkomen veranderd was, dat was de overkant. Die is nu helemaal volgebouwd met een weliswaar schilderachtige, doch hoogst rommelig verzameling bilik-huizen. Er is, tussen de weg en de spoordijk, gewoon een grote kampong bijgekomen. En als je op de weg staat zie je helemaal niets meer, noch van de dijk, noch van de lucht. Ik krijg het benauwder dan in de Jappentijd!

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 55

[Jakarta 8 – Kanaal] 

Met een blokje om komen we op de Tjidengweg langs het kanaal, die weg heet nog steeds zo, er zijn tussen de vroegere huizen nieuwe, goedverzorgde woningen bijgebouwd. Maar toch zie ik nog de bougainville in de voortuin van het huis waarin we ook een tijd gewoond hebben. Mirjam (voor haar tweede jaar al elf keer van adres veranderd) lag onder die heerlijke bougainville in haar box, en uit het huis naastaan (die onvergetelijke zin van de Indische-kitsj-schrijver Caesar Keidsjmir: in het huis naastaan klaagt altijd een grammofoon) rumoerden de jongetjes Joop en Philip van Tijn, jazeker, dezelfden die ook nu soms nog zo'n rumoer maken.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 57-58

[Jakarta 3 – Pasar Glodok] 

In Chinatown, waar ik de taxi-bestuurder nog eens heen dirigeer, wordt geloof ik de hele wereld verkocht. Overstelpt door de honderden winkels en winkeltjes met een deel van hun koopwaar kleurig geëtaleerd in de, volle zon, met uithangborden die elkaar in alle formaten, kleuren en op alle mogelijke hoogten en laagten haast verdringen, beperk ik mij tot een supermarket.
Het grote gebouw is verdeeld in vele kleine winkeltjes, van elkaar gescheiden door nauwe paadjes. Het is alles Japans was de klok slaat, fototoestellen, horloges, radio's, bandrecordes, brillen, verrekijkers. Op een van de bovenverdiepingen worden er ook batikprodukten te koop aangeboden maar het trekt me hier niet. Ik blijf een tijdje staan op een van de galerijen die helemaal rondom lopen, ik kijk omlaag en zie weer een vuilnishoop op de straat, temidden van glimmende geparkeerde auto's waartussen de Mercedessen niet zeldzaam zijn. Deze vuilnishoop is meters hoog, meters breed. Erop klauteren geen geiten, maar mensen, voddenrapers, die met behulp van een stokje naar bruikbare waar zoeken. Stukken karton halen ze eruit, en een oude plank. Deze wordt heel nauwkeurig van alle kanten bekeken en betast vóór een van de onwaarschijnlijk magere mannen, gekleed in wat grauwe flarden, hem in zijn jute zak stopt. In de winkels erom heen en in de kantoren import, export, scheepvaartmaatschappijen, banken, gaat ongetwijfeld dagelijks om voor miljoenen.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 58-59

[Jakarta 12 – Sarinah] 

Terug in het guesthouse wil ik toch weer uit. Ik kan goed tegen de hitte, ik ga lopend op weg naar het warenhuis Sarinah op een uur waarop je vroeger uitgeput thuiskwam en de baboe riep om je onmiddellijk maar dan ook onmiddellijk, lekas, een glas ijswater te brengen. Het warenhuis, een groot blok beton, ligt in de buurt van de andere blokken beton: de nieuwe, zeer grote hotels. Wie zo gek is in deze omgeving te voet te gaan moet daar maar voor boeten: hier en daar zijn stukken vaal gras nog wel te belopen, maar meestal is het brokkelig puin waarop je je maar in evenwicht moet zien te houden om niet door een piepklein misstapje te worden aangereden door de langsratelende, -brommende of -suizende vehikels. Het parkeerterrein voor het warenhuis daarentegen is mooi gladgemaakt, en erg ruim.
Op de parterre heerst koning Plastic – wel zie ik ergens een met koorden afgeschoten ruimte waar, in diepe stilte, een aantal vrouwen op stoeltjes iets onduidelijks zit te doen. Later verneem ik: ze krijgen daar gratis haakles, mits ze de handwerk-benodigdheden van de lesgevende firma kopen. Volksopvoeding en commercie gaan hier nu eens voortreffelijk samen. Anderzijds, waarom moeten die Indonesische vrouwen die met hun slanke, hoekige vingers als spinnepoten, toch al zoveel moois kunnen maken in eigen stijl en met materiaal van het land, ook nog leren haken??
De tweede etage is voor een deel ingenomen door ‘Indonesische produkten'. 'Voorwerpen van goud, zilver, koper, ivoor, bamboe, hout. Ik koop een in boeddhistische motieven ragfijn uitgesneden karbouwetand. En een waaier van ruwe vezels, 'akar wangi', beweeg je hem dan verspreidt zich een frisse, kruidige geur. je kunt hier niet afdingen, een rustig idee. Ik heb over Sarinah allerlei denigrerends gehoord: weer zo'n belachelijk praal-idee van Sukarno dat natuurlijk niet kon worden uitgevoerd, faillissement, lang niet alle verdiepingen zijn in gebruik, enzovoort. Na die smalende commentaren valt het me erg mee. je kunt tienduizenden dingen kopen, het is netjes, overzichtelijk, ruim en koel. Op de batikafdeling, derde etage, word je helemaal gek van de ongelooflijke overdaad aan in duizend kleuren, in duizend motieven bewerkte stoffen. Er zijn gebatikte lappen te koop in katoen en zijde, maar ook jurken, blouses voor dames en heren, kamerjassen, piama's, dassen, zakdoeken en servetten, gordijnstof.
Ergens beneden kun je koffiedrinken en allerlei hapjes eten. Ik neem ijskoffie, een groot glas met grote brokken ijs. Niet zo hygiënisch misschien, ik vertrouw maar op mijn inentingen – het afwassen gebeurt, althans in de particuliere huishoudingen, nog net als vroeger: met een vies donkergrijs lapje; bij het drogen in de zon, al het vaatwerk omgekeerd op een houten rek, sterven immers alle bacteriën...

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 64

[Jakarta 9 – Artsenschool] 

Mimi woont in een straat die uitkomt op wat vroeger de Oude Hospitaalweg heette, en daar keken we rechtstreeks uit op een langgerekt geelachtig gebouw, ja, dat was ‘onze’ P.H.S., de Prins Hendrikschool waar Suryati en ik elkaar hebben leren kennen. Het laatste jaar pas ben ik vandaar naar de Cas gegaan, omdat die zoveel ‘Europeser’ was en de aandacht voor de literatuur op zoveel hoger niveau stond (maar dat was helemaal niet waar, ik gebruikte dat als argument omdat ik op dezelfde school wilde zijn als Aya [Zikken]). In het gebouw van de PHS is ook eens de STOVIA, de Indische artsenschool, gevestigd geweest.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 66-67

[Jakarta 8 – Kampcommandant] 

Gelukkig ben ik op het idee gekomen één reistas achter te laten, hij kan hier zonder enige moeite worden opgeborgen. De mensen zijn nog steeds zo overweldigend voorkomend, alles kan. De blauwe pakkenjongens verrichten, zachtmoedig converserend en met veel tandengeglinster, iedere dienst die je hen vraagt. De reistas gaat ergens in een gudang, Anneke heeft er al een briefje op gedaan. 'Dit svp heel goed bewaren.' Ik heb niets op slot, geen koffer, geen kast, ik laat mijn tas ook onafgesloten achter. Ik reis altijd met onafgesloten bagage, ik ben veel te bang dat ik al die rotsleuteltjes onderweg verlies. Zelfs in de Jappentijd deed ik dat. Vanuit het Tjidengkamp werden we op transport gesteld naar Tangerang (het was een straf-overplaatsing, voor vrouwen van koloniale ambtenaren met hoge posities, vrouwen die tijdens de kamptijd straf hadden gekregen zoals het onvolprezen kamphoofd mevrouw Willinge, en Joden, zoals mijn moeder en ik). In de zeer vroege ochtend werden we op een vrachtauto geladen; op een andere wagen stond de éne collo die we mochten meenemen. Dat was bij mij, zoals trouwens bij vele anderen, nog altijd een hutkoffer. Die viel van de truck af, en aangezien hij niet op slot was viel hij open, alle rommel over de straat. En wie raapte het stuk voor stuk op en stopte het allemaal weer terug in de koffer, zuchtend en hoofdschuddend? Sonei, de beruchte beul van Tjideng. Na de oorlog is hij als oorlogsmisdadiger opgehangen.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 67-68

[Jakarta 7 – Pasar Gambir] 

Er komt een auto het erf opdraaien. Er stapt een piepklein dametje uit dat met elegante pasjes recht op mij afstevent. Ze stelt zich voor, natuurlijk kennen we elkaar al van briefwisseling. Ze heet Lea en is in de zeventig. Ze vraagt of ze me mag uitnodigen voor een bezoek aan de Jakarta-fair, een soort jaarbeurs die gedurende enkele maanden van het jaar geopend is. Nu, dat mag ze. Wij rijden in de auto die van een vriend van haar is, naar de ingang van de Jakarta Fair – net zo'n schuine weg als waarover ik vroeger, precies op dezelfde hoek van Koningsplein Zuid en Koningsplein Oost, vlak voor de spoorwegovergang, naar het wat dieper in gelegen clubhuis fietste van BVC. Alleen was die weg toen omzoomd door grote bomen, nu is het kaal en functioneel. Naast dribbelende Lea, wier leven stokvol fascinerende herinneringen moet zijn, loop ik nu met voorzichtig ingehouden pas over grote donkere pleinen, van de ene kermisattractie naar de andere. Er is in de diverse gebouwtjes veel TL-Licht, en nog veel meer luidspreker-lawaai. ('Hier komt geen Europeaan...' klaagt Lea, 'met al dat kabaal!') We stappen in een treintje en laten ons rondtoeren over het enorme complex. Grote en kleine paviljoens, slenterende mensen, het beeld is bijzonder noch opwindend. Van de diverse exposities waarop alle delen van de Archipel vertegenwoordigd zijn, kiest Lea, heel verstandig, enkele uit. We gaan o.a. naar die van Irian Barat, ook wel Irian Yaya genaamd hetgeen zoiets betekent als het overwinnende, het glorieuze Irian; niet onbegrijpelijk, aangezien het gaat om het zolang betwiste en tenslotte door Nederland prijsgegeven Nieuw Guinea.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 69

[Jakarta 7 – Laan Holle] 

Lea neemt me mee naar een restaurant in de Jalan Hadi Agus Salim die een waar centrum is van winkels, hotels, allerlei eetgelegenheden. Lea verklaart dat dit haar lievelingsrestaurant is want het is er luchtgekoeld en o heerlijkheid, je kunt er Europees eten! In de cirkelvormige ruimte zitten weinige andere gasten, een groot gezelschap niet-Europeanen doet zich tegoed aan biefstuk en gebakken aardappelen, Lea informeert eerst of de vis wel van vandaag is en bestelt dan een uitgekiend menu. Hier durf ik te eten vertrouwt ze me toe, ik heb gauw last van mijn ingewanden, de meeste restaurants zijn me niet hygiënisch genoeg. In haar wat chaotische conversatie laat ze, soms onbewust, soms met enige nadruk, allerlei namen vallen die mijn hevige belangstelling opwekken. Tot de eerste categorie hoort die van Sukarno. 'Heb je die gekènd!' vraag ik gretig. 'Natuurlijk. Mijn vader was een vooraanstaand nationalist, lid van de Volksraad.' Ze gaat er niet verder op in. Zelf vindt ze een andere figuur veel belangwekkender: Prins Bernhard, ze haalt kleurenfoto's uit haar tas waar ze allebei opstaan, tijdens het koninklijk bezoek aan Indonesië. Ook Van Mook, in zijn tijd werkte ze op het Departement van Economische zaken waarvan hij hoofd was, in Batavia wordt slechts terloops vermeld. Kènde je die dan? Ja, natuurlijk. Punt.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 70-71

[Jakarta 7 – Pasar Gambir] 
[Jakarta 7 – BVC] 

Lea is tegen mij erg aardig en erg spraakzaam, toch houdt ze zich volkomen aan de oppervlakte. Maar ik heb haar immers ook niet verteld dat ik op de Jakarta Fair maar halve aandacht had voor het heden. Want toen we die schuine weg inreden, toen wist ik het weer ... de kleuren van de sportclub BVC waren zwart-geel, ik speelde mee voor korfbal en soms voor hockey, ik weet nog hoe de tricot-achtige stof van die geelzwartgestreepte truitjes rook, en hoe scherp ze je zestienjarige ‘figuur’ deden uitkomen. Ik weet nog hoe het gras rook, op de stille middagen vanaf een uur of vier, hoe ik altijd veel meer interesse had in jongens en mannen en andere meisjes, mijn met afgunstige bewondering bestudeerde rivalen, dan voor de sport. In dat clubhuis met de houten vloeren, daar begon het ... ik weet het, míjn Indische herinneringen hebben niets uitstaande met de vertedering voor fraaie verhalen vertellende kindermeiden zoals bij Maria Dermoût en Rob Nieuwenhuis, ik heb ternauwernood iets doorleefd van drama’s zoals in Aya Zikkens ‘Atlasvlinder’ de jeugdherinneringen van Hella Haasse uit datzelfde Batavia als waar ik woonde spelen zich af in een andere geestelijke ruimte dan de mijne, de prachtige straatschuimersverhalen van Tjalie Robinson herken ik alleen vanuit mijn ooghoeken, de natuurwereld van Beb Vuyk heb ik al helemaal nooit zó doorleefd, er ternauwernood van geweten – al die schrijvers toveren mij een Indië voor ogen dat ik wel herkén maar dat ik mij nooit bewust ben geweest als mijn wereld – mijn wereld, ik merk het bij iedere opkomende herinnering, werd altijd bepaald door de liefde; mislukte, belachelijkgemaakte, verworpen, verkeerd terechtkomende liefde. Míjn Indië – dat was een Indië, nog niet eens van de zintuigen zoals Hella Haasse het uitdrukt, maar een Indië van het naar liefde, seksualiteit en erotiek hunkerende lichaam. Wat herinner ik me vooral van de Pasar Gambir, de jaarmarkt uit die tijd, die toen werd gehouden op een ander gedeelte van het Koningsplein? Allereerst en vóór alles: de smeulende zwarte ogen van een Indonesiër die onverhoeds de mijne troffen en vasthielden – een verboden, absoluut verboden contact, een belofte zonder enig ander vooruitzicht dan angst, werkelijk of je aan de rand stond van een afgrond.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 74-75

[Yogyakarta 3 – Karta Pusaka] 

Rustig een eindje van de weg af ligt het gebouw Karta Pustaka. In de leeszaal zit een Indonesische dame die mij ontzaglijk vriendelijk ontvangt en meteen vertelt dat ze van mij een boek in de bibliotheek hebben, het Bloed en de haaien, ik mag me thuis voelen! Ze laat mij een stukje zien over haar jeugd dat gepubliceerd is in De Nieuwe Linie, en ook iets in Tong Tong (bien étonnées ... ). Ze zou wel meer willen schrijven en publiceren, wat kon ik haar raden? Niets kon ik haar raden, maar ze blijft even verfijnd vriendelijk. Ik kijk wat kranten in, Vrij Nederland en de NRC en de Volkskrant, of je thuis bent. In een kamer meer naar achteren is de discotheek, met alle geweld moet ik aan een ook weer heel hartelijke, niet-Nederlands sprekende Indonesiër opgeven welke plaat ik wil horen. Ik wil geen plaat horen, en zeker niet mee naar huis nemen. Na wat populaire Nederlandse liedjes te hebben beluisterd bedank ik, ook erg hartelijk, en ga een kijkje nemen in de bibliotheek zelf waar ik een uitgebreide, doch wel zeer willekeurige verzameling Nederlandse boeken aantref. Een kleine gerimpelde Indischman, in witte soutane, komt net De dokter en het lichte meisje van Vestdijk terugbrengen. Ik heb in Jakarta al gehoord dat de communicatie tussen de diverse culturele autoriteiten niet altijd even geslaagd is. Uiteraard moet alles wat cultuur betreft en door Nederland wordt bekostigd op een koopje, en men is niet altijd even gelukkig met de gezonden boeken. Ook in Indonesië hebben de Nederlands-lezenden behoefte aan meer ‘geëngageerde' literatuur die maatschappelijke problemen behandelt, zowel op politiek, religieus, sociaal, seksueel en psychologisch terrein. Vaag heerst de gedachte dat er hier en daar wel enige censuur wordt uitgeoefend, dat men de Indonesische, nu zo hartstikke rechtse, autoriteiten, vooral niet onwelgevallig wil zijn, dat de huidige officiële Nederlanders als de dood zijn om op Indonesisch-nationalistische, islamietische, anti-communistische, en god mag weten wat voor tenen meer te trappen. Vaag blijft het allemaal, namen worden niet genoemd, niemand weet ze ook, maar vaag voelen de lezers zich bevoogd, door onbekende Indonesische of Nederlandse machten. Iemand in Jakarta krijgt tot nu toe, al tien jaar lang, via een geschenkabonnement Vrij Nederland toegezonden, maar sinds kort is dat gestopt. Hoe komt dat? Is de Nederlandse gever gestopt met zijn geschenk, of is Vrij Nederland waarin die verschrikkelijke beschuldigingen over corruptie hebben gestaan, ‘ergens' verdonkeremaand? Wie zal het zeggen, hoe kun je daarover in een brief naar Holland informeren zonder de aandacht te trekken van Indonesische brief-censuur?
Hier in de Jogjase leeszaal is de sfeer erg ontspannen, in dit gebouw heerst dan eindelijk die rust en orde waarvoor Nederland zich na de oorlog via politionele acties en dergelijke, zo hartroerend heeft ingespannen.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 82-83

[Yogyakarta 2 – Beringharjo] 

Ik slenter de kampong uit en kom weer in zo’n verdroomde straat waar ik een betja neem naar de grote winkelbuurt Tugu, na de spoorweg overgaand in Malioboro. Het is makkelijk te vinden. Zoetjes hobbel ik voort, als de betjabestuurder bij een kruispunt rechts moet afslaan gaat hij alvast een tijdje aan de rechterkant van de weg rijden (het verkeer is links), dan is het afslaan gemakkelijker. Ach, wat geeft dat hier! De fietsers en de andere betja’s zien zo’n manoeuvre wel aankomen, en de autobestuurders zijn in deze stad al helemaal op alles bedacht. Ergens midden op Malioboro stap ik uit. Baggerend door en over modder- en zandhopen, kom ik toch in allerlei winkels terecht waarvan de voorkant, oudergewoonte, geheel en al open is en ’s nachts met planken, houten deuren, luiken wordt afgesloten. Op een grote overdekte markt, weer met nauwe gangetjes tussen de verschillende uitstallingen, koop ik verzaligd gewone huishoud-dingetjes: blikken schepjes, aluminium rijstlepels, een schuimspaan van ijzerdraad, een piepkleine wadjan. Aan iedere verkoper moet ik, tussen het tawarren door maar voor Hollandse guldens zijn de prijzen werkelijk belachelijk laag, weer mijn levensgeschiedenis vertellen. In een aparte winkel, heel klein en donker, tot aan de nok toe volgepropt met tassen en riemen en portefeuilles kocht ik een grote tas van echt runderleer met daarin nog een bloemmotief gewerkt. Het bedrag was ik er na enig afdingen voor betaalde kwam neer op vijf gulden Hollands geld. Ik ben hier al zo gewend dat ik niet meer koop zonder wat af te dingen.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 87-88

[Mendut – Boeroeboedoer] 

Vanochtend zijn we met de auto van To naar de Borobudur gegaan. De fraaie landweg liep langs sawahs waar de padi nog stond te rijpen, terwijl op hetzelfde moment op andere velden de rijst werd geoogst door vrouwen met grote zonnehoeden, palmbomen en blauwige bergen in de verte, het was de wonderschone werkelijkheid die, natuurgetrouw afgebeeld op schilderijen, die schilderijen meestal stempelt tot kitsch-produkten. Langs de kanten van de autoweg lagen grote tikars, matten van gevlochten bamboe, waarop reeds gedorste padikorrels werden gedroogd. Soms moest je er met de auto overheen!
Eerst stapten we uit bij de Tjandi Mendut, terzijde van de weg. Geur van gras, een kleine tempel, van binnen heel hoog, gebouwd van vernuftig op elkaar gestapelde stenen omdat men toen nog geen bogen kon maken. We liepen de stenen trap op, binnen bevond zich een boeddhabeeld waarvoor kleurige hopen bloemblaadjes lagen als offerande van de vooral Chinese boeddhisten (hoewel het boeddhisme zich ook onder de Indonesiërs sterk aan het verbreiden is). Naast het grote boeddhabeeld waren aan weerskanten kleine beelden van boddhisatva's, heiligen die de laatste stap naar het Nirvâna niet zetten omdat ze de mensheid willen blijven helpen – alle drie de beelden rustend op dubbele lotusbloemen.
De tempels zijn opgetrokken uit ruwe grijze steen, naast de Tjandi Mendut stond wat verderop een kleinere tempel waarvan men aanneemt dat die vroeger als keuken heeft gediend! Een meter of twintig daarvandaan werd van alles verkocht, in kleine stalletjes of gewoon in de open lucht op het gras. Ik kocht een primitieve bromtol, een dwarslatje en nog een houtje en een touwtje en als alles goed gaat krijg je een fraai zoemgeluid, en een van platte beschilderde houtjes en ook een touwtje en een gebogen bamboetje gemaakte poppekastmannetje: knijp je in het bamboetje dan duikelt het poppetje bliksemsnel omlaag en omhoog.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 88-89

[Borobudur 0 – Enkele] 
[Borobudur 5 – Markt] 

We reden verder, over een weg tussen de velden die rechtstreeks voerde naar de wereldberoemde Borobudur, nu al gedeeltelijk onttakeld vanwege de hoogstnoodzakelijke restauratie. Er was een grote parkeerruimte waar iedere auto, ondanks drukte en rumoer en schijnbare chaos, soepeltjes zijn plekje vond. Ik geloof dat iedere Indonesiër, man of vrouw, van drie tot honderd, zich automatisch geroepen voelt door middel van aanmoedigende kreten en gebiedende handgebaren het aankomen en vertrekken van auto's te regelen wanneer dat toevallig in zijn buurt plaatsheeft.
Op het allerlaagste niveau van deze verheven tempel voltrekt zich de commercie: rijen open stalletjes naast elkaar waar weer duizenden voorwerpen worden verkocht, van bamboe, leer, hoorn, zilver, goud. Hoewel de gevraagde bedragen beschamend laag zijn wordt er door de buitenlandse toeristen hartstochtelijk afgedongen. Daarna hoor je ze elkaar vertellen: hoe vind je dit mandje (een erg sierlijk korfje van tweekleurig gevlochten riet), hij vroeg (komt neer op één gulden), maar ik heb het gekregen voor (zestig cent), of: hij vroeg een halve dollar, en ik heb het gekregen voor tien dollarcents!
Er zijn ook kleine waronkjes, open caféetjes met houten banken voor houten schagen, vanwege de hygiëne drinken de toeristen hun cola of oranje crush uit flesjes, met een rietje.
Enkele treden omhoog, een stenen trap op, dan kom je op een grasveld met een enorme, schaduwgevende waringin; hier zijn, in gezellig geroezemoes, honderden mensen aan het rusten vóór of na de klim. Je kunt gaan zitten als je dat wilt, op een muurtje, of op overal verspreid liggende brokken steen. Voltallige Indonesische gezinnen hebben zich neergelaten voor een déjeuner sur l’herbe, niet naakt zoals onze decadente westerlingen dat hebben geschilderd, maar erg keurig zondags aangekleed; uit rantangs, etensdragers bestaande uit in buigzaam ijzer gehangen emaillen bakjes, soms zes of zeven boven elkaar, komen de heerlijkste, thuis toebereide gerechten te voorschijn, uit de cafeetjes wordt ook spijs en drank gehaald, flesjes met glazen vol grote brokken ijs en zoete limonade, geurige djeroeks. Flinke kippen scharrelen gezellig tussen de eters door, grootmoeders, babietjes, ooms, tantes, zusjes, broers, neven en nichten, misschien ook een buurkind dat mee mocht in de auto, wie bepaalt precies waaruit zo'n voltallig Indonesisch gezin bestaat?

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 89-90

[Borobudur 0 – Voorkant] 

Midden in de voorkant van de Borobudur loopt een steile trap tussen de bonkige muren recht omhoog, de hoge treden zijn flink afgebrokkeld, een leuning is er niet, ik neem vertwijfeld de ene stap na de andere, duizelig van de vele mensen die met mij mee naar boven klimmen, duizelig van de vele mensen die tussen de anderen door bezig zijn aan de afdaling. Op het eerste plateau kun je naar links en rechts van de trap af om een deel van het heldenepos te zien zoals dat, onbegrijpelijk ragfijn, is uitgekerfd in de ruwe steen. Ook heb je van hieraf een wijd uitzicht over groene velden, over huisjes, bomen, bossen, bergen, in groene, blauwe, bruine en gele tinten, en in vormen die zich helemaal meebuigen met de natuurlijke krachten.
Na dit plateau, deze ‘ommegang', gaat de tocht verder de trap op tot een volgende ommegang, de tocht hoort althans verder te gaan maar ik word zeer duizelig als ik naar boven kijk, en ik weet het al: het hoogste niveau van oosterse wijsheid en bevrijding zal ik, althans met mijn sterfelijk lichaam vol hoogtevrees, niet bereiken. Ik wend mij om en keer, met voorzichtige stappen, terug naar de lagere stoffelijke regionen waar ik een eigen steen vind om een uur lang heerlijk rustig op te zitten en rond te kijken.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 93

[Jakarta 7 – CAS] 

Vroeger: ‘Herinner je je nog,’ vraagt To, ‘dat Mussert op bezoek kwam, in 1933 – en enthousiast dat hij ontvangen werd! Ten eerste nog wel door de toenmalige Gouverneur-Generaal, de Jonge (daarvan herinner ik me dat hij paardrijdende, vloekende en buiten de conventionele normen levende dochters had, misschien zijn het best aardige meiden geweest, helaas heb ik ze niet gekend). ‘En de NSB was reuze-in,’ vervolgt To, ‘de jongens van de vijfde klas hbs liepen met zwarte hemden en oranje dassen.’
Ik weet ook nog wel dat de NSB tot vlak vóór mei 1940, in Indië inderdaad tamelijk populair was. Men vond dat zo’n groep in Nederlands-Indië heel goed werk deed of zou kunnen doen om de rust en orde te handhaven en de oproerkraaiers, dat tuig, die communisten die de anders zo brave en tevreden inlanders maar ophitsen, eronder te houden. Maar toen mei 1940 kwam won de vaderlands- en oranjeliefde het van de ineens landsverraderlijk geworden NSB, ook al stoelden beide politieke richtingen aanvankelijk op dezelfde overtuigingen. To windt om al die dingen geen doekjes; zij verfraait het verleden niet en beziet onze koloniale jaren met eenzelfde kritisch en onverschrokken oog als de toestand van nu.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 98-101

[Jakarta 10 – Vogelkooi] 
[Yogyakarta 1A – Vanochtend]
 
[Yogyakarta 1A – Ambtenaren] 
[Yogyakarta 1A – Expositieruimten] 
[Yogyakarta 1A – Raden Saleh] 
[Yogyakarta 1A – Blimbing] 
[Yogyakarta 1A – Gamelan] 

Vanochtend trok ik er weer met Mies op uit; voor het hek ving de tocht aan met het al zo vertrouwde onderhandelen met de betja-bestuurder, daarna in een zoet, zoet vaartje via de ook al vertrouwde, brede, rommelige, gezellige wegen naar de kraton, het verblijf van de sultan van Jogja wiens vorstelijke rechten en voorrechten door het Nederlandse bewind altijd zorgvuldig in stand zijn gehouden. De kraton ligt aan het eind van de winkelstraat Malioboro, je hobbelt er in je betja kaarsrecht op af, de sultan most immers kunnen zien wie er aankomt! Maar vlak voor het kratonterrein wordt rechts afgeslagen, met een bocht komen we aan de officiële ingang, waar het in de schaduw onder de grote zware bomen weer een gemoedelijke drukte is. Overal, overal zijn mensen, in alle toonaarden: oud, jong, werkend, luierend, pratend, etend, drinkend, verkopend, zittend, staand, liggend, slapend, slenterend, zingend. En overal zijn de mensen met elkaar, het uit onze contactarmoede geboren woord communiceren kennen ze niet eens, maar ze doen het wel: van de vroege morgen tot – de volgende vroege morgen.
Door een poort in de witte muur die het hele complex omgeeft betraden we het ruime kratonterrein met verspreide, witte lage gebouwen. Maar eerst moesten we naar een soort kantoor, het was een donker optreksel, aan de voorkant helemaal open, met planken treden, een planken vloer, hier en daar een donkerbruine schrijftafel waarachter magere donkerbruine mannen met sierlijke hoofddoeken, ook in bruin batikmotief, verder droegen ze nauwsluitende jasjes met een boordje en fraaie sarongs om de ongetwijfeld spillebenen. Ze waren allemaal nogal oud, en mager, en met brilletje of lorgnet, en met bruine of helemaal geen tanden.
Weer werden we met grote vriendelijkheid, je zou zelfs zeggen hartelijkheid, ontvangen. We kochten een entréekaartje en kregen een gids toegewezen – een vlot Nederlands sprekende en bovendien welbespraakte gepensioneerde hoofdonderwijzer, naar later bleek. Gezellig keuvelend leidde hij ons rond over de tussen de slaperige gebouwen meestal verlaten liggende binnenplaatsen, langs pendopo's (naar alle kanten open doch overdekte ruimten) met op palen een groengestreept dak en daarover weer een tweede dak dat rust op andere palen, langs een heilige plaats waar de sultan rechtsprak, langs een vlak daarnaast gebouwde niet-heilige plaats waar gedanst, gedronken en gekust mocht worden als er feesten waren voor westerse gasten, barbaren tenslotte.
Onderhand kregen we wat koloniale geschiedenis te verwerken, althans de laatste resten daarvan. Tijdens de politionele acties, de laatste openlijk gewelddadige pogingen van Nederland om 'Indië te houden', kwam de Sultan van Jogja klem te zitten tussen de fel anti-Nederlandse guerilla-troepen en zijn eigen pogingen met de Nederlanders tot een redelijke verstandhouding te komen. De guerilla's waren van plan de sultan te doden. 'En toen meprou, één telefoontje uit Jakarta: dhoe dat niet! Eén telefoontje uit Jakarta heeft het leven van onze sultan gered! Dhoe dat niet!' De hoofdonderwijzer heft bij de herinnering nog eens manend de vinger op. Hij bezweert dat Nederland en Indonesië nu goede vrienden zijn, we streven gezamenlijk naar vrede en godsdienstig geluk, 'we zijn een vreedzaam volk mevrouw, we geloven in God en daarom kan bij ons ook nooit het communisme komen, nóóit!’
Koningin Juliana is uiteraard ook in de Kraton geweest, ze riep tegen de sultan die ze nog kent vanuit Leiden: 'Henkie, je moet mij eens een beetje verwennen!' en dus werd ze verwend! Hoe? vroeg ik mij snel af zonder de vraag uit te spreken. Maar ik weet nu hoe je een koningin verwent: de volgende dag werd er voor haar, hoewel dat niet in de bedoeling had gelegen, een parade gehouden door de sultannelijke troepen.
De hoofdonderwijzer vertelt door, we slenteren voor de stille binnenplaatsen met grote waringins, hier en daar een kooi op een stok waarin een fantastisch gekleurde vogel, soms een haan. Grinnikend commentaar van de gids: 'die haan is al veertig jaar en nog nooit getrouwd!' De vogels zijn eigendom van familieleden van de sultan die in allerlei generaties en graden de kraton bevolken. Hijzelf is afwezig, kortgeleden vice-president van Indonesië geworden.
Zonder de slaperige stilte te verstoren steekt nu en dan zo'n magere, meest ook gebrilde heer een plein over, of we zien zo iemand ergens zitten; niets vermag hun dromerige gelaatsuitdrukking te verstoren. Het zijn allemaal familieleden bevestigt de gids, en allemaal ambtenaren van de kraton.
In een van de gebouwen die we binnengaan zitten, terzijde van de hoofdingang, vier mannen met gekruiste benen in een kringetje. Dat zijn de wachters, ze worden door onze gids erg beleefd gegroet, het bovenlichaam ver voorovergebogen. In een langwerpig huis achter op het kilometersgrote erf zijn de geschenken uitgestald waarmee westerse vorstenhuizen in de loop der eeuwen de sultans hebben bedacht: een gruwelijke verzameling van monstruositeiten, krullerig porselein, theekopjes met portretten erop. Daarboven hangen grote schilderijen van de bekende Raden Saleh te vergaan. Naast dit gebouw kunnen we ansichtkaarten kopen.
Op de terugweg maken we even kennis met een jongere broer van de Sultan, hij loopt op sloffen en in een blauwgeruit hemmetje en lijkt in deze omgeving van een profane moderniteit, maar je wordt er wel even wakker van. Ook zien we een grote, mooie pendopo waar het gamelan-orkest iedere woensdag- en zaterdagochtend repeteert. Ik neem me vast voor daarheen te gaan.
De gids maakt ons opmerkzaam op de blimbing, een vijfhoekige vrucht die hier in overvloed aan de bomen groeit en allerlei vijf-delingen symboliseert. 'Als een jongen zo'n bloesem geeft aan een meisje hoeft hij geen ba of boe te zeggen, het meisje moet wel ontzaglijk stom zijn als ze het niet snapt,' licht de gids voor in een levendig Nederlands dat niet helemaal past bij zijn statige klederdracht en gerimpeld koppie. 'De vijf kanten van de blimbing, dat zijn ook de vijf hoofdzonden van de mens: hebzucht, dronkenschap, narcoticum, de rest ben ik vergeten, maar móórden, dat is daarvan alleen maar een stáárt ja mevrouw, dat komt voort uit al het andere! Moorden...' hij schudt zijn hoofd. 'Maar als de sultan ons roept om te vechten gaan wij!'
Bij het hartelijk afscheid deelt hij ons mee graag zijn Nederlandse literatuur te willen bijhouden, en of wij hem exemplaren willen toezenden van De Lach, en van Het Leven.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 103-104

[Yogyakarta 1B – Joyokusaman] 

Juist vandaag werd er een lunch aangeboden in een van de prinsenhuizen buiten de kraton. Zodra een zoon van de sultan volwassen is mag hij niet meer bij zijn vader wonen en moet de kraton uit, vandaar het instituut prinsenhuizen. Een toeristisch evenement, maar met de belofte dat alles precies zou toegaan als in werkelijkheid: de gasten zitten op de grond of op lage kussens, ieder tafeltje heeft een eigen bediende die zich voortbeweegt volgens het ritueel, dus kruipend, knielend. Aan de lunch is een show verbonden van ceremoniële kraton-klederdrachten, kosten in totaal tien gulden.
Het speet me dit niet te kunnen meemaken, maar Wies die wel is gegaan kwam teleurgesteld terug. De lunch bestond niet uit die goddelijke Indonesische gerechten waar we zo gek op zijn, maar uit groentesoep (!), bloemkool (!), koud bovendien, doperwtjes (!) en aardappel(!) puree, met daarna wat niet-scherpe nasigoreng. Niks geen kussens op de grond, gewone tafels, en bovendien met kanten tafelkleedjes van plastic!! Alleen de kostuums waren echt, en erg mooi.
We merken dat dit verhaal To een beetje ergert, dus als zij naar het ziekenhuis is, gaan we er nog eens flink om zitten lachen. De plastic kleedjes en doperwtjes worden door deze adellijke Indonesische dames waarschijnlijk erg chic gevonden, het deed me denken aan een middagje in Den Haag met Indonesische en Nederlandse vrouwen waarbij de eerste de slaatjes verorberden en de gastvrouw om het recept van de Franse sauzen vroegen, terwijl wij Hollandse vrouwen ons verlekkerd op de gado-gado wierpen. En die plastic kleedjes! Waarom neemt men toch altijd de kitsch-elementen over van een andere cultuur? (denk ik, met mijn tafel in de slaapkamer al vol met Indonesische souvenirs, zo traditioneel en afgezaagd als je je maar denken kan).
Als To thuiskomt blijkt dat we ons niet vergist hebben in haar ergernis. Ze leest ons flink de les. 'Jullie begrijpen werkelijk niets van de Indonesische mentaliteit. Dat ze jullie doperwtjes en aardappelpuree voorzetten is een bewijs van hun enorme hoffelijkheid. Zij weten niet of jullie gewend zijn aan Indonesisch eten, of jullie dat lekker vinden, en of je tegen de scherpe kruiden kunt. Het is niets anders dan tegemoetkoming. En je vergist je ook precies even erbarmelijk als je denkt, en dat denkt het gros van de botte Nederlanders, dat de omgangsmanieren van de Javaan duiden op kruiperige slaafsheid. Jullie hebt geen idee ervan hoezeer de mensen hier erop bedacht zijn de ander niet te kwetsen, hem alle respect te bewijzen dat hem als medemens toekomt. Dat is geen kruiperigheid, ook dat is hoffelijkheid, fijngevoeligheid.'
Beschaamd moeten we haar gelijk geven.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 107

[Surabaya 1 – Hoofdpostkantoor]  
[Yogyakarta 2 – Hoofdpost]
 

Iedere brief of briefkaart die je wilt verzenden moet uiteraard afgestempeld worden, en stel je er werkelijk prijs op dat de brief, en vooral de postzegel, verder komt dan het postkantoor waar je hem op de bus doet dan is het zaak persoonlijk toe te zien op het stempelen. Een verrassing is dat je hier wel postzegels kunt kopen maar dat daarop niet voldoende gom schijnt te zijn. Dus staat er op een grote houten tafel een bak met groen kleverig snot, je duwt je postzegel daar even in en ziet maar je vingers snotvrij omhoog te krijgen, hetgeen natuurlijk niet lukt. Ook op de postzegel zit teveel snot (het is natuurlijk geen snot), dus je veegt de postzegel af tegen een uiteraard alweer kleverig snot-piespaaltje waartegen al tientallen jaren lang duizenden postzegels zijn afgeveegd, en eindelijk kwak je hem dan op je brief. Het was bijna sluitingstijd (tegen twaalven) toen ik met zeker vijftien briefkaarten kwam aanzetten; mijn plakmanipulaties werden aandachtig bekeken en van commentaar voorzien door twee meisjes van een jaar of tien, ik schakelde hen maar in voor het plakken. De meisjes vinden kritisch dat mijn keuze van briefkaarten niet zo bijzonder is. Ik verdedig me: in Negeri Belanda, in Holland hebben wij dat allemaal niet (tempels, andongs, Balinese danseressen). Uit zichzelf brachten ze de brieven naar de ambtenaar, naar wie ik met mijn rug stond toegekeerd. Dus aan de heiligste wet: zie toe dat hij ook werkelijk afstempelt – voldeed ik niet.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 121-122

[Yogyakarta 1A – de Gamelan] 

Nu beginnen de gamelanspelers aan hun repetitie. Ze zitten in het binnenste van de pendopo, aan één uiteinde van de grote ruimte, allen met roerloze gezichten onder hun hoofddoeken en velen ook weer met een brilletje op. Een van de solo-zangeressen vooraan, met een lief stemmetje, raakt telkens de draad kwijt, dan kijkt ze vragend naar haar buurman; de oude heer zingt haar dan met flakkerende bariton haar partij glashelder voor. Het orkest geeft wonderbaarlijk mooie geluiden af, middels slag- en blaasinstrumenten, ik kan daar dag en nacht naar luisteren. De toeristen komen dichterbij, ze mogen op de binnengalerijen zitten mits ze hun schoenen uittrekken.
Uit een zijdeur naar de muziekruimte komt plotseling hoog door de lucht een versleten roodpluchen canapé aanzweven, dit meubelstuk uit Europa van vóór de Eerste Wereldoorlog blijkt door een stuk of drie vier magere mannetjes met alleen een doek om de lendenen naar buiten te worden gedragen, door de poort naar een ander erf. Een kwartier later komt de canapé terug, kennelijk gelucht en schoongeborsteld. Hierop ondergaan een aantal roodpluchen stoelen, nu door een mannetje trots boven het hoofd gedragen, hetzelfde lot. Ondanks de vervoerende gamelanmuziek blijft het huishouden gewoon doorgaan, want er komt weer iemand anders (zouden dit ook allemaal familieleden van de sultan zijn, nog verdere, nog lagere?) aandragen met schrale varens die kennelijk water hebben gehad en teruggeplaatst worden in zeskantige Chinese vazen, zeker een halve meter hoog, die op gezette afstanden op de galerij staan.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 149-150

[Yogyakarta 3 – Stationsemplacement] 

Eindelijk vertrekken we. In twee betja's achter elkaar, kalmpjes, kalmpjes in de vroege ochtend over de nog bijna lege wegen, het begint licht te worden. Bij het station probeert Suwarjojo nog eens of er klas turis te krijgen is. Nee, die is er niet. Ik heb een kaartje met een nummer erop, mijn gereserveerd plaatsbewijs, die en die wagon, no. 47. Suwarjojo loopt met me mee de wagon in.
Eigenlijk heb ik toch erg veel bagage, dat merk je als we ons tussen de passagiers moeten doorwringen. Suwarjojo blijft staan en wijst: dit is uw plaats. Maar er zit een meneer op. Sudah di-ici zegt hij vriendelijk, al bezet. Maar het is mijn plaats! Nummer 47! Nee hoor.
Nu kijkt Suwarjojo alle nummerplaatjes langs. No. 43, no 44, no 45, no 46, no 48. Ik kijk alle nummerplaatjes langs. No. 45, no 46, no 48, no 49, no 50. No 47 tida ada, is er niet.
Op dit moment voel ik dat ik in de hele trein de enige belanda ben, de enige Hollandse, en dat betekent voor mij dat ik niemand echt om hulp kan vragen. Hoe moet dat nu? Suwarjojo weet het ook niet. Natuurlijk vergis ik me, er komt wel hulp. De meneer is de vader van een uitgebreide familie, en dus kan en wil hij tenslotte wel een beetje opschikken. Ik krijg een erg mooie plaats, bij het raam, en weet niet hoe ik mijn dankbaarheid tot uitdrukking moet brengen. Suwarjojo neemt opgelucht afscheid. Ik ben weer alleen, te midden van onbekenden.
Maar ik zit, en de trein gaat rijden. Ik wissel, in mijn gebroken Maleis, beleefdheden uit met de aardige Javaanse reisgenoten. Waarom mijn man er niet bij is, en hoeveel kinderen ik heb. Hun gezin is niet te overzien: vader en moeder zijn nog wel te herkennen maar verder kom ik er de hele verdere reis niet achter welke dochter nou een zusje is van het kleinste dreumesje of zijn moeder, en wie nu kinderen zijn van de moeder, of kleinkinderen. Zij bieden mij voortdurend eten aan, ik consumeer twee witte boterhammen en een halve lemper, en raak als tegenprestatie slechts één djeruk kwijt van de vijf die ik ijlings aan een volgend station heb gekocht.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 152

[Jakarta 4 – Des Indes] 

ILW Jakarta 4 Molenvliet Hotel des Indes winkelgalerij 1Suwati kende notabene de boekhandel van mijn ouders in Batavia, en kwam regelmatig in de bibliotheek daarachter. Zij is enkele jaren ouder dan ik, misschien hebben we elkaar vroeger regelmatig gezien. In de Jappentijd was zij verkoopster van zilverwerk en dergelijke bij een winkel in de galerij van Hotel des Indes; daar woonden de officieren van de Japanse militaire politie, en zij genoot een zekere irrationele bescherming omdat de militairen zelf erg bang waren voor hun ordebewaarders. De officieren liepen rond met tassenvol door de Japanse regering zelf aangemaakte nieuwe rupiahs, kochten bij de vleet gouden voorwerpen maar lieten die naderhand verzilveren omdat in Japan zelf al het goud werd ingepikt voor de oorlogsinspanning.

De winkelgalerij van Des Indes. [50 Jaar Hotel des Indes, 30] →

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 153-155

[Bandung 1B – Cibunut]

In Bandung zal ik maar enkele dagen blijven. Hier wil ik eigenlijk niet veel andere dingen zien dan wat jeugdherinneringen. Suwati zal met mij meegaan. Eerst naar het Tjibunutplantsoen, op Tjibunut-binnen stond het huis dat mijn ouders daar hadden gekocht, voor zevenduizend gulden weet ik nog, eigenlijk niet eens zo goedkoop in 1930. Maar het was een 'Europees' huis, erg modern.
We gaan op stap, het transport blijkt niet eenvoudig! We staan aan de kant van de voormalige Papadayanlaan, nu Jalan Gatot Subroto, en proberen een bemo aan te houden. Die volgen een vaste route en berekenen een vaste prijs, maar ze zijn allemaal vol. Dus nemen we weer een betja. We zitten nauw op elkaar gedrukt. ' De betja's zijn hier nauwer dan in Jogja en Jakarta omdat het hier koeler is,' licht Suwati toe.
Ja, ik herken het ... de Boengsoeweg, die heet nu Jalan Bungsu, de Van Deventerweg, Jalan van Deventer, de Hollandse naam is blijkbaar geen bezwaar ... en het huis, Tjibunut-dalam no 7, aan dat stille kronkelweggetje, staat er nog steeds. Het is geen zier veranderd. Rechttoe rechtaan gebouwd, in het midden twee deuren naast elkaar, aan weerszijden glas-in-loodramen. Witgekalkte muren, de onderste rand bekleed met rivierstenen. De tuin is hoofdzakelijk grasveld, van de straat gescheiden door een ook nu keurig glad geschoren heg. Het is allemaal brandschoon en goed onderhouden. Op het grasveld staat een meneer in piama. Suwati gaat naar hem toe, vraagt of het goed is dat ik een foto maak, legt uit waarom ik dat wil. Ik vind het huis nu vrij saai om dezelfde reden waarom we het in 1930 bijzonder vonden: omdat het 'zo Europees' is.
De meneer vindt het best dat ik foto's maak en vraagt aan Suwati of ik het misschien nog van binnen wil zien, Ach nee, ik zeg tegen haar, 'nu wonen daar andere mensen.'
Het huis waar ik tien jaar was en bad dat pappa en mamma niet in de hel zouden komen, want ze geloofden niet aan God, en dat bidden deed ik héél stiekem, vlak voor en na het eten, zij mochten het niet zien.
Vriendinnetjes: Beppie, een mooi wild Indisch kind, een kleine voorgalerij waarop Tjintjang Babi op de piano werd geramd (nu pas dringt het tot mij door dat dat betekent: hak het varken klein), een keffend hondje dat mij beet en op mijn been een blauwe plek achterliet, Beppies moeder met opgetrokken neus omdat ik altijd zo vuil en woest was, zowel innerlijk als uiterlijk.
Ik keek naar de langs de zijkant schuin uitgebouwde achterkamer die mijn kamer was. Daar begon voor het eerst het dromen over het 'inrichten' – het op de millimeter haarfijn neerzetten van een vaas met bloemen, het op de millimeter met een bepaalde hoek schuin neerleggen van een kleedje – en daar begon ook de vreselijke, toen alleen nog verbeelde, seksualiteit, met de vreselijke schuldgevoelens. Alles in mij vloekte met elkaar. Ik zag er vreselijk smerig uit, altijd kapotte en vuile kleren en niet genoeg mandiën, maar ik praatte aan één stuk door over jurken met slippen (die waren toen hoge mode), in die en die tint, met die en die schoenen erbij, en ik maakte tekeningen ervan en vulde de gedroomde kleuren in.
Het huis kwam me niet kleiner voor dan vroeger, de tuin wel.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 155-156

[Bandung 1B – Natuna] 
[Bandung 2 – Javastraat] 

We wandelden terug want, net als vroeger, het kronkelweggetje liep dood op een rommelig veld dat afhelde naar de Boengsoeweg waar Beppie woonde. Voor je op dat veld kwam moest je een flinke sprong maken, over de sloot heen. Een lekker gevoel, als je zo veerkrachtig in het gras terechtkwam en meteen doorholde, omlaag.
Het Tjibunut-plantsoen is nog steeds hetzelfde plantsoen. Ik fietste daar op mijn eerste fiets, ik slipte, de weg met zand en grint schoot schuin bliksemsnel op me af, grint in mijn knieën. Ik zag het huis waar Thea woonde, toen op haar twaalfde – ze was ouder dan ik – een hooghartig dik meisje met ragfijne wenkbrauwen boven wat huilerige fletsblauwe ogen, ze zag er imponerend ziekelijk uit maar later trouwde ze met een Roemeense violist uit Hotel des Indes in Batavia, en dat moet hebben blijkgegeven van een lichamelijk uitermate gezonde mentaliteit. Want hij was ein guter Hahn, zoals hij het zelf uitdrukte. Ze woonde toen in hetzelfde straatje als wij, het straatje in Batavia dat later Japans bordeel werd. Vreemd Linda (die met de blote borsten uit de Palmenlaan) verfde het afdruiprek waarop borden en glazen te drogen werden gezet helderblauw, want zijzelf sliep met een broer van de violist, dat was de cellist uit het strijkje, omdat ze zo'n medelijden had met die ontwortelde vreemdelingen, Linda. Maar dat kwam allemaal veel later, in 1938 en 1939, hier waar ik nu liep was het pas 1930.Ja zie je wel, Jalan Natuna, de Natunaweg, de huizen staan er nog krek zo, van die vreemde half-Hollandsburgerlijke half-Indische huizen, zo belachelijk dicht op elkaar gebouwd dat je nooit wist of het je eigen bedienden waren of die van de buren die krijsend aan het muziekmaken waren, en wáár was die kraan toch zo aan het lekken? Vanaf de Natunaweg, jaja, zo kwam je op de grote weg met de spoorovergang, en kreeg je eerst dwars erop de Javastraat, Jalan Jawa, waar Julia woonde, in een huis van de ss (nee, dat betekent Staatsspoorwegen), haar vader was daar employé. Julia wijdde mij het eerst in in de geheimen van wat er in ons leven het allermeest op aankwam: wat jongens en meisjes met elkaar doen; voor mij was zij het oerbeeld en het toppunt van Indische verleidingskunst, met haar schuine groene ogen onder ponie, haar brede mond en hoge jukbeenderen, haar spitse borstjes onder een mosgroene jurk. Niet voor mij alleen: met haar twintigjarige neef, zij was elf, maakte ze iets mee, iets, zó záálig zei ze, zó záálig ... Die huizen in de Javastraat staan er nog net zo, maar de sfeer is anders. Het lome, dromerige, sensuele, geheimzinnige uit mijn herinnering wordt overschreeuwd door akeliger lawaai dan het lawaai van vroeger, vroeger waren dat immers schelle Indische stemmen van de moeder en de beo die tegen elkaar insnerpten, nu waren het weer auto's, en brommende bemo's, een onharmonische, stoffige drukte.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 156-157

[Bandung 2 –1e School A] 

De Javastraat over – daar, aan de Sumatrastraat, ligt mijn Bandungse Lagere School, de 1 A-school. Op mijn negende jaar zat ik in de vierde, de vijfde en de zesde klas, op mijn tiende had ik volgens de onderwijzeres naar de hbs gekund, ik schreef opstellen die door de ene meester in de pauze werden voorgelezen aan de andere, daar kwam ik mijn leven lang niet overheen, ik dacht dat ik een genie was, en ik schreef vieze briefjes die ontdekt werden, daar kwam ik mijn leven lang niet overheen, ik dacht dat ik een zondares was die de straf van de hel verdiende. Ik werd, voor het eerst van een oneindig aantal keren, waanzinnig verliefd op iemand met erg zwarte ogen, Johnny Atkins, hij kon ternauwernood lezen geloof ik, zat op zijn twaalfde of dertiende nog in de vijfde klas Lagere School.
Ook de school is nog precies zo als in 1929. Een langgerekt laag gebouw, de klassen koel gehouden door de open galerijen die rondom lopen. Mijn herinnering ruikt een moerbeiboom, ’s middags plukten we stiekem de paarse langwerpige vruchten, meestal nog voor ze rijp waren, dan smaakten ze wrang en groen. En we deden het bikkelspel, zwarte bikkeltjes stuitten op de tegels. Ik leerde het spel nooit goed.
Op school waren veel meisjes voor wie ik bang was, Evi, een Ambonese met een boos gezicht; Dini, lang en erg ‘sterk’ met kasti, als ze aan slag was vloog de bal heel venijnig ver weg, ik werd altijd als laatste gekozen in het team want ik was ‘zwak’. Jeanne, sterk op een andere manier, ze zei nooit veel en ook zij had een stuurs gezicht dat altijd van je wegkeek, op een keer viel ze en brak haar pols, ze rees woedend op en gaf geen kik. Eigenlijk was ik bang voor alle kinderen, want ik kon geen sambal eten en mijn kleren waren gek. De school ligt daar nog even machtig en wit, onveranderd, goddank ben ik wel een beetje veranderd, een beetje.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 159-160

[Bandung 1A – Post- en Telegraafkantoor]

We lopen naar de vroegere Grote Postweg en komen door een overdekt pad dat aangenaam zou zijn, ware het niet dat juist in dit nauwe stuk bedelaars zitten zonder armen, benen, ogen, immer naast zich een centenbakje. Sommigen kunnen wel lopen en treden ons gastvrij tegemoet, in het gangetje zijn ze moeilijk te ontwijken.
Op de Grote Postweg is het postkantoor, ik herinner me alle gebouwen, witgeel en pompeus, ik herken ze op de manier waarop ik hier zoveel herken – een nauwelijks bewust waargenomen maar toch ingeprent decor van vorm en kleur. Ook vroeger zullen de onderste randen van deze officiële stenen gebouwen bontgekleurd zijn geweest door menselijk aangroeisel – sigarettenverkopers, satehverkopers, loterijbriefjesverkopers, krantenverkopers, ansichtkaartenverkopers. We lopen langs de overvolle winkels, over de overvolle trottoirs. Ik zie nu bedelaars in alle soorten, onder andere een broodmagere oude vrouw met naast zich een doos waarin een tweeling, babies van enkele weken oud. De poppegezichtjes hebben de ogen dicht. Levend? Dood? Jeroen Bosch had hier niets bij hoeven te verzinnen.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 160

[Bandung 1A – Boekenbeurs]

De Javase Bank [?] – een rivier die onder de weg doorloopt, en Concordia, de sociëteit op de Grote Postweg hoek Braga. Ik was negen jaar toen we voor het eerst in Indië kwamen. Ons eerste huis was hier, schuin tegenover Concordia, oom Leo had daar zijn tweedehands boekenzaak gevestigd, de Boekenbeurs. Naast het huis loopt, net als toen, een modderig pad omlaag, door een zijdeurtje kwam je het woongedeelte binnen. Nu is er een drukkerij gevestigd. Wil ik daar nog in? Vraagt Suwati, op het pad wijzend. Nee. Net wordt een eentonig refrein: nu wonen daar andere mensen. Maar er is meer dat me weerhoudt. Hier in Bandung hangt iets zenuwachtigs in de lucht, iets gespannens, het is of de mensen hier bozer, ongeduldiger zijn dan in het gemoedelijke Jogja. Ik wil wel zoveel mogelijk terugzien, maar even, van de buitenkant. Ik weet het zo nog wel. Hoe vreemd het was, hoe vreemd het rook. Het rare eten. Water uit een beige filterapparaat, een vreemde smaak.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 160-161

[Bandung 1A – Majestic]

Concordia: verre, onbereikbare feesten, glans. De bioscoop die erbij hoorde: om half elf 's zondagsochtends kindervoorstelling, cowboyfilms of Janet Gaynor, de pianist die de immers nog zwijgende films begeleidde een steeds vlugger ging spelen als het spannend werd – en dan stond je buiten, verblind in de stikkende zon.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 161

[Bandung 1A – Keller]

De Bragaweg, vroeger 'de' Europese winkelstraat, ligt er nog net zo. Het is er kalmer, de toko's zijn koel, donker en veel minder drukbeklant, kennelijk zijn ze veel duurder.
Kellers magazijn voor herenkleding is er nog steeds, zelfde naam. Zoon Eddy was een vrolijke krullerige roomse jongen, en omdat hij rooms was had hij zoveel vuile praatjes zeiden zijn klasgenoten. Veel winkels zijn ongetwijfeld verwisseld van eigenaar en van branche, maar de buitenkant is ongeveer hetzelfde. Van een brede zijweg rechts, omlaag hellend, valt me na veertig jaar spontaan de naam in: Naripan.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 161-162

[Bandung 1A – Maison]

En Maison Bogarijen ziet er nog precies zo uit: een terras ingesloten door de naburige winkels, zitjes, parasols, daarachter de dure zaak met geïmporteerde delicatessen (ook toen). Suwati giechelt: 'Hier ben ik nog nooit geweest, hier komen alleen maar héél rijke Indonesiërs en Europeanen!'
We gaan gezellig zitten, onder een parasol. Het is niet vol, achter ons zitten inderdaad 'Europeanen', Engels-sprekend; is het nu 'net als vroeger'? Heb ik, als kind van erg zuinige en puriteinse ouders, ooit wel bij Bogarijen gezeten of was het alleen maar decor, lokalisering van dromen en verlangens?
Het terras wordt, net als toen, van het trottoir gescheiden door een lage heg, er zijn twee of drie openingen waardoor je binnen kunt komen. Boven de heg zie ik een hoofd opduiken en weer verdwijnen. Het hoofd tracht duidelijk onze aandacht te trekken, ik kijk het niet eenmaal aan. Dan toont de mens die er aan vastzit zich helemaal in de dichtstbijzijnde opening van de heg: een hoofd, een romp, anders niets. Het beweegt zich voort door middel van een onbegrijpelijk gehuppel. Omdat ik nog steeds weiger te kijken zie ik niet precies hoe dat in zijn werk gaat. Ik word boos. Onchristelijk, onmenselijk boos. Waarom mag ik me hier geen moment overgeven aan dromen van hoe het vroeger was, of genieten van hoe het nu nog is – waarom moet mijn hele Bandungse spoor terug gestoffeerd worden met verminkten, kreupelen, blinden, met zweren overdekten, arm- been-, oor- of neusloze schepsels? Waarom bergen ze dat menselijk afval niet op? Ja, ik weet het wel – omdat ze door het prostitueren van hun ellende immers miljoenen verdienen. Maar ik laat me niet chanteren! – We blijven nog een poosje zitten, het ijs smaakt me niet zo; als we opstaan en weggaan denk ik: zoiets kan ons toch niet inhalen. Maar 'zoiets' heeft zijn helpers, en we worden wel degelijk achtervolgd, door een gezond en compleet jongetje dat schuin achter ons meeloopt en Suwati aan haar arm trekt. Na een minuut geeft ze het op en laat wat geld vallen in zijn vakkundig gekromde handje. Zij reageert, zoals de meeste Indonesiërs, met een mengeling van medelijden en angst die maakt dat ze haar tol betaalt.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 180

[Cimahi – Huizen] 

We rijden de weg op naar Tjimahi, het licht is van zwart naar grijs gegaan, er komt steeds meer wit in, het is vroeg daglicht als ik de huizen herken van de garnizoensplaats Tjimahi, de woningen van soldaten en onderofficieren die er in 1930 al waren liggen er nog net zo. Een rustig en ordelijk militair kampement, lage crème-achtige huizen met donkere daken, kalmpjes bochtende straten.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 193-194

[Jakarta 12 – Vijfsprong] 

Voor mij zijn de wegen grotendeels onherkenbaar geworden maar dat komt allereerst door mijn specials fobie: ik voel me, zelfs lopend, opgejaagd en hier-niet-meer-thuis vanwege het verkeer. Uitgedrukt in economische groei-ideologie zou ik moeten vinden dat het hier geweldig vooruitgegaan is. Jakarta is immers een kokende wereldstad geworden! Met wolkenkrabber-kantoor-gebouwen en hotels, en met de daarbij horende oorverdovende bedrijvigheid. Of er nu Indonesiërs de baas zijn of Nederlanders maakt mij niet uit. Vroeger voelde ik me net zo ver van de ‘bazen' af als nu. Maar vroeger waren hier zeshonderdduizend inwoners, en nu vijf miljoen. Daarom, en alleen daarom, is voor mij Jakarta een bijna vreemde stad geworden waar ik op elk kruispunt eerst honderd vrachtauto's, bemo's, taxi's, Mercedessen, toeristenbussen voorbij moet laten razen voor ik langzamerhand een perspectief-van-vroeger begin te herkennen. Maar ineens zie ik weer zo'n perspectief: een vijfsprong van wegen, één ervan is de Jalan Teuku Umar waaraan 'mijn' guesthouse ligt, er staat een oud hoog wit gebouw dat ik ken, wat het toen was weet ik niet, wat het nu is weet ik niet, maar: daar heb je de spoorwegovergang, nu weet ik ineens hoe ik naar Menteng moet komen.
Ontspannen slenter ik, vlak achter een ontspannen slenterende man met een rode vlag die hij in zijn neerhangende hand zo losjes vasthoudt of hij hem eigenlijk wil laten vallen, de rails over. Ik bots bijna tegen hem op want hij blijft ineens staan en keert zich om, hij slentert op zijn gemak naar de andere kant van de weg en heft, midden op de rails, met een loom gebaar de rode vlag op. Tot mijn verbazing komen ze allemaal tot stilstand, de zeker drie rijen aanstormende vervoersmiddelen met daartussen de voetgangers. Nu keert de man zich weer om en loopt naar de andere helft, met zijn gezicht naar het daar aandenderend verkeer heft hij weer even kalmpjes de hand op, en ook daar valt alles stil. Een minuut later komt er, over de spoorrails van links, een trein aandaveren, de spoorweg is alleen gesloten door het vlag-opheffen van de man. Niet zodra is de trein weg of de vehikels beginnen weer te brommen, maar weer heft de man zijn hand, nu zelfs zonder vlag, en maakt een kalmerend gebaar zoals je een ander vermaant: tut-tut, maak je niet zo druk. Dat doet hij naar beide kanten, en het gebrom houdt op. Een tweede trein, nu van rechts. Maar die heeft zijn hielen nog met gelicht of zzjjrrt, daar komt het straatverkeer weer aandaveren!
Ik ben even blijven staan om dit wonder van Indonesische efficiency, dit werken met een handje en een vlagje, goed in me op te nemen.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 194

[Jakarta 11 – Huizen] 

Enkele minuten later kom ik op Menteng, de weg met de mooie witte huizen waarlangs ik vroeger haast iedere middag naar het zwembad Tjikini fietste. Dezelfde mooie oud-Indische huizen staan er nog, sommige verwaarloosd, andere even wit en glanzend als vroeger, weer andere nog veel mooier geworden, duidelijk gerestaureerd.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 195-196

[Jakarta 11 – Hotel Ibis] 

Van Menteng loop ik door naar Tjikini waar het zwembad is. Daartegenover woonde George, hij zat in de eerste klas van de hbs en ik in de vijfde. Hij was zo verschrikkelijk mooi, donker natuurlijk, Armeens-achtig (die golden weer niet als Indisch). De schoonheid van een jongen van dertien jaar. Soms denk ik dat hij de grootste passie in mijn leven is geweest. Ik droomde hoe ik me voor hem zou opofferen, hij was natuurlijk veel dommer dan ik maar dat gaf niet, hij was voor mij immers de verpersoonlijkte schoonheid en de Schoonheid had ik, niet alléén na het lezen van Van Deyssel, boven alles lief. Hij heeft het niet geweten, éénmaal heeft hij tijdens het balspel in het water mijn pols eens erg lang vastgehouden, en hij keek van me weg of hij vergeten was dat hij me vasthield. Daarmee heb ik het moeten doen. Mijn liefde heeft jaren geduurd, duurt misschien nog ...? Het zwembad is enige weken geleden, in verband met komende sportmanifestaties van nationale omvang, schitterend gerestaureerd. Ik loop er gewoon in maar eigenlijk blijkt het gesloten, zo vertellen mij enkele jonge functionarissen, die in het restaurant (zelfde plaats als vroeger) iets ambtelijks aan het doen zijn, dat wil zeggen ze zitten op stoelen, kijken naar het water en drinken stroop. Het water is even heerlijk blauw als vroeger, de tribune op dezelfde plaats, tegenover de ingang. Die tribune: Aya en ik zaten op een stille middag op een van de lange banken en bespraken het voor ons gewichtigste onderwerp: ons uiterlijk. Er liep een meisje voorbij dat we niet kenden. We wenkten haar: ‘Hé, zeg, hoe vind jij dat we eruitzien? Eerlijk zeggen!’
Het kinderbadje is verplaatst, het ligt nu rechts van het restaurant. Tjikini! Over wat zich daar in onze hbs-jeugd heeft afgespeeld zou een collectieve roman te schrijven zijn. Als we tenminste durfden ... De functionarissen vertellen dat het bad gesloten is omdat de helden van de nationale sportwedstrijden dadelijk komen trainen.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 196

[Jakarta 11 – Flatgebouw] 

Ik loop naar huis, over de spoorwegovergang (nu een andere) de voormalige Grisseeweg op. De Grisseeflat staat er nog. Ik heb daar een tijdje gewoond, na de evacuatie uit Makassar, in de laatste periode van de oorlog en de eerste periode van de Jappentijd, toen we ons nog vrij konden bewegen. Ik werkte als helpster van het Rode Kruis in het Tjikini-ziekenhuis. Uitgestorven was het in de stad, die eerste dagen na de capitulatie van 8 maart 1942.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 199

[Jakarta 1 – Pasar Ikan]

We slenteren lange tijd langs de winkeltjes van deze oude wijk. Er is van alles te koop, potten, pannen, een eigenaardig soort boodschappentassen van gevlochten bamboe waarvan ik mij een aanschaf. Er zijn ook ettelijke kleermakers, ze zitten achter hun trapnaaimachines, op straat voor zijn bedrijf staat een man te strijken, wollen mutsje op het hoofd tegen de zon. Aan een stang hangen de pasgenaaide, versgestreken jurken van gloednieuw katoen. In de haven liggen oeroude vissersboten te stinken in het stinkende water, overal zijn mensen bezig – met het opknappen van hun boten, met het verstellen van netten. Overal zijn mensen bezig – in de winkeltjes, op de hobbelige zandpaden ertussen. Een gemeenschapsleven zoals wij niet meer kennen, wat bij ons kunstmatig moet worden opgevijzeld door het bouwen van akelig dure culturele centra. Het leven is hier zo vanzelfsprekend, en met al zijn vuil en stank en armoede, zijn schurftige honden, zijn metershoge afvalhopen op de hoeken, is het toch een voor ons verloren paradijs.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 201-202

[Jakarta 12 – Sarinah] 

Na terugkomst met tante en zevenentwintigjarige Siti die op haar beurt tante tegen mij zegt, naar het warenhuis Sarina waar het mij sinds mijn eerste bezoek van ruim drie weken geleden duurder leek geworden. Er was op een van de etages een expositie van Indonesische textiel, waaraan verbonden een naaiwedstrijd. We drentelden rond, keken naar stoffen en bevoelden ze zoals dat hoort, vonden alles mooi en te duur zoals dat hoort, Siti en tante besteedden zeker drie kwartier aan het aanschaffen van drie meter stof. Ik kocht twee batikdassen 'van Solo', de mensen van hier weten de diverse patronen precies te onderscheiden: die is van Solo, dat komt uit Bali, dat uit de Bataklanden. Alles heeft (nog) zijn eigen vorm en kleur, ook de gerechten zijn sterk gebonden aan plaatselijke recepten. Hoeveel bewust of onbewust ‘stam'-gevoel hiermee gepaard gaat (in Jakarta, Jogja en Bandung heb ik te horen gekregen dat ze in Jogja, Bandung en Jakarta véél scherper koken)? Onschuldig misschien waar het om smaakjes gaat, maar als symptoom van een veel ernstiger verdeeldheid kan het Indonesië ook nog eens uiteen doen vallen!
Op de expositie is, natuurlijk, natuurlijk, weer volop gelegenheid tot consumeren zowel van dranken als van etenswaren. Zonder aanzien van het uur van de klok bestelt tante drie borden gadoh-gadoh, ik vertel haar zonder vleierij dat haar kookkunst mij al zo kieskeurig heeft gemaakt dat ik deze portie maar matig vind. Tante kent zo ongeveer iedereen, bezoeksters, exposanten, ontwerpsters: aan ons tafeltje raak ik in gesprek met een Engelse schilderes die getrouwd is met een Javaanse advocaat. Die man is zo aristocratisch dat hij haar niet in haar schilderplunje wil zien, dat past niet voor een vrouw. Ze werkt 's ochtends vroeg vóór hij wakker wordt, en wanneer hij naar kantoor is. Hij heeft voor haar soort schilderen, soms expressionistisch soms surrealistisch zegt ze, blij eindelijk iemand aan te treffen tegen wie ze dit soort termen kan gebruiken en er een begrijpend hoofdknikken bij vindt, niet het minste begrip laat staan waardering. Als zij zo stom is nog bezig te zijn wanneer hij opstaat roept hij haar uit haar atelier om hem zijn ondergoed aan te geven dat in de geopende la voor hem ligt. ‘Wat bindt je dan aan hem?' vraag ik, in alle andere landen behalve Europese kun je zulke gesprekken voeren met mensen die je tien minuten kent, en zij antwoordt: ‘Onder andere zijn nietsontziende eerlijkheid en echtheid (verrassend voor ons clichébeeld van de gesloten, ondoorgrondelijke, dús onbetrouwbare Javaan). Ze kon een zusje zijn van Alexandra uit Bandung. Dezelfde mentaliteit, dezelfde ervaringen, dezelfde verscheurdheid. Het is juist het grote van hun persoonlijkheid dat zich niet beperkt tot de eigen kleine wereld van herkomst, dat grenzen overschrijdt niet alleen letterlijk maar ook wezenlijk, door het willen doordringen tot het wezen van 'de ander'. Maar het grote in hun persoonlijkheid brengt hun ook tot avantgardistische eenzaamheid die hier schrijnender wordt gevoeld dan in hun eigen artistiek milieu.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 208

[Bogor 2 – Orchideeën huis] 

’s Lands Plantentuin’, wereldberoemd, is er nog steeds. Met de auto rijden we door droomstille bochtige lanen, de ogen en de ziel volzuigend met schoonheid van (door mij bij gebrek aan kennis niet te benoemen) oeroude grote bomen, grillige planten, struikgewas ... Ik ken de Plantentuin alleen van foto's, ik ben er nooit geweest en kan dus, wat door een anonieme commandant in mijn onderbewustzijn voortdurend wordt verlangd, geen vergelijkingen maken tussen vroeger en nu. Voor mij is, in 1973, de Plantentuin precies zoals ik mij die naar aanleiding van foto's en verhalen altijd heb voorgesteld. Stil, en machtig, en wonderbaarlijk mooi. We gaan een orchideeënkas binnen en drentelen langs honderden variaties, een gids volgt ons. Tante heeft een hartstochtelijke liefde voor planten en beziet de soms zeer grillige en vreemde vormen en kleuren met kennersblik en, blijkt later, lage begeerte. We komen in een tweede kas, de gids loopt voor ons uit. ‘Hier is het erg verwaarloosd vergeleken bij een jaar of wat geleden,' merkt tante op. En als we buiten zijn zegt ze: 'de bloemen in de eerste kas waren veel kostbaarder, daarom liep de gids achter ons aan.' 'Waarom? Snap ik niet,' antwoord ik onnozel. 'Adoeh jij!... omdat ik dan geen stekjes kan gappen! In de tweede kas, geeft niet!'

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 208-209

[Bogor 2 – Vijver] 

We naderen nu ‘het' paleis (ik moet ineens denken aan de ontvangsten ten paleize, door Annie Foore beschreven in haar in 1890 verschenen boek Bogoriana, en aan de Russische onderzoeker Mikloecho-Maklaj over wie ik een kleine studie heb geschreven, hij was een tijdgenoot van Tolstoj, op Nieuw-Guinea had hij bijna een Tolstojaanse kolonie gesticht, en ook hij is herhaaldelijk op bezoek geweest bij de toenmalige Gouverneur-Generaal omstreeks 1880... ach, wat een geschiedenis hangt er rond en in dit paleis!).
We lopen over het gras naar de vijver, het weer is veranderd, er hangt grijze dreiging tussen de reusachtige bomen. Op hetzelfde moment dat ik bedenk hoe duister en geheimzinnig het hier is, misschien is er in de lucht toch iets overgebleven, een concentratie, van mensen, gebeurtenissen, geschiedenis ... zegt tante: 'Het is hier angkèr, ja! Maar het kunnen ook wel goede geesten zijn hoor!'
We staan aan de rand van de gewelfde vijver waarin grootbladige lotosbloemen drijven. Het paleis, doodstil, geen mens te zien, drukt in zijn pompeuze sierlijkheid iets uit, in deze jaren bijna iets naïefs en toch geladens, het doet ook denken aan L’Année dernière à Marienbad. Ik voel me hier volkomen gelukkig. Plantaardig, groen, ruisend.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 218

[Jakarta 11 – Flatgebouw] 

Het is zondagmorgen; ik wandel naar de Grisseeflat waar Lea woont, leuk om mijn huisvesting van 1942 nog eens van binnen te zien. Comfortabele koele woonruimte, Europees-efficiënt keukentje, badkamer een slaapkamer aan de achterkant. Beknopt, maar toch zo dat het niet benauwd is. Ontmoette bij haar een Australiër met literaire aspiraties maar in Indonesië verblijft hij alleen om zaken te doen. Hij onderhandelt met Lea over onderverhuur aan hem van haar flat, ondertussen kan zij dan naar Menado waar grote familiehuizen en grondbezit haar even bezig zullen houden. De Australiër brengt ons naar Vics Viking waar Lea en ik zullen lunchen.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 218-219

[Jakarta 12 – Indonesia] 

Daarna wandelen we, door de kokende hitte, naar het dichtbij gelegen Hotel Indonesia, om koffie te drinken. Mijn ogen zijn in deze weken hier al zó grondig veranderd dat ik alle Europeanen buitengewoon groot en grof vind. En lelijk! En vadsig! Naast me zit een troepje Hollanders, kennelijk sociaal bewogen, onder het smullen van aardbeien met slagroom (waar zou dat nou vandaan komen?) uiten ze luide hun kritiek. 'Dat PON-feest hè, voor die Indonesische atleten... drie miljard wordt daarvoor op tafel gelegd meneertje, drie miljard!! Allemaal voor de show!! En onlangs is er een natuurramp geweest op Flores, duizenden daklozen, honger, weet je wat ze daarvoor bij elkaar kregen, en met moeite? Twee miljoen! Man, ik ben op de eilanden geweest: mensen met eczeem, mensen met de verschrikkelijkste ziekten, maar dokters ho maar! Die verdringen zich in de grote steden op Java voor de vette baantjes!'
Ach, wat heeft die man gelijk. Maar een Indonesiër zei tegen mij: ‘Wij kunnen de toestand niet verbeteren met hardop protesteren. Dat werkt hier niet. Je moet het in stilte doen, delicaat, voorzichtig.' Hij zei dat tegen mij naar aanleiding van de gevangenhouding en behandeling van Pramudyah Ananta Tur, de al meermalen genoemde schrijver. 'Aldus moet je het doen, niet met zoveel tamtam, niet zo kasar, zo grof ...' Ik was onder de indruk van zijn betoog. Maar Pramudyah Ananta Tur (er bestaan bundels met vertaalde verhalen, in het Frans, in het Duits, in het Nederlands ho maar; alleen in de door Beb Vuyk en professor Teeuw verzamelde bundel Moderne Indonesische Verhalen staan er twee, Blora en Stilte in de middag van mijn leven) zit nog steeds vast, zonder proces, uitzichtloos.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 221-222

[Jakarta 12 – Djamboelaan]  
[Yogyakarta 3 – Glas in lood]
 

Een van die merkwaardige ‘blijvers' onder de Europeanen is de vierentachtigjarige, met oom en tante bevriende architect Han Groenewegen. In het voormalig Nederlands-Indië was hij wijd en zijd bekend, en hij heeft geen zin terug te gaan naar het huidige Nederland. Met zijn jongere vrouw woont hij in de Jalan Jambu [in Jakarta], in een van die typische huizen die ik voor de oorlog nooit heb gezien. Dat wil zeggen het Is een vooroorlogs Indisch huis, maar het is op haast ondefinieerbare wijze gemoderniseerd. De grote ruimte in de vertrekken is behouden, maar die ruimte is beslotener geworden, lichter, de ramen zijn waarschijnlijk veranderd, het houtwerk is licht en glanzend geverfd, de muren zijn licht, de krees ook.
Na 1920 zag je in onze koloniale samenleving een duidelijke hang naar vereuropesing. De Hollandse vrouwen liepen haast nooit meer in sarong kabaja, alleen op zondag werd rijsttafel gegeten, er was weinig belangstelling voor inheemse kunst en cultuur, men ging naar Duitse en Amerikaanse films, danste en zwom in hoofdzakelijk door blanken bevolkte hotels en zwembaden, en de nieuwbouwhuizen werden zo Europees mogelijk gemaakt, kleiner, met minder of geen bijgebouwen, glas-in-loodramen in plaats van de jaloezieluiken, deuren uit een stuk in plaats van de ingewikkelde jaloeziedeuren met spagnoletten en schuifjes, witte tegeltjes overal. In die huizen was het meestal benauwd, on-Indisch maar toch niet echt Europees. Nu, in 1973, meen ik voor wat de huizenbouw betreft vaak een geslaagde synthese te hebben gezien van Europese efficiency en aan het klimaat en omstandigheden aangepaste Indonesische estetiek. Een huis als van Han Groenewegen, zoals het nu verbouwd en aangepast is tenminste, bestond vroeger niet.
Ik kom hier terecht in een verrassend bijdetijds cultureel milieu. De voorgalerij is dichtgemaakt, maar licht en aangenaam; er hangen, net als in het hele verdere huis, schilderijen van de beroemde Jogjase schilder Affandi en de als communist opgesloten Hendra, in de boekenkast staan WiIllem Frederik Hermans en Gerard van het Reve en Du Perron, en de boeken worden gelezen ook. Wat moeten wij in Holland doen? vinden zij. In een bejaardenhuis soms? We hebben zo genoeg contact met Holland! Ze krijgen de kranten, kopen de boeken, luisteren naar hedendaagse muziek, zien Hollandse films (in het Erasmushuis of het culturele centrum Taman Siswa, de vroegere Dierentuin, op Tjikini). Vanaf hun comfortabele afstand krijgen zij misschien een beter idee van de Nederlandse cultuur dan vijfennegentig procent van de in Nederland wonende Hollanders.
Ze staan on-Indisch laat op, gaan on-Indisch laat naar bed, eten Europees en kennen geen Bahasa Indonesia. (Overigens heb ik de Indonesische tegenhanger van dit mensentype ook gezien: voor de oorlog anti-koloniaal nationalist, nu door de vroegere westers-gerichte educatie toch vervuld van nostalgie, zo sterk mogelijk aangeleund tegen wat hier nog doordringt van westerse cultuur, wel Javaans en Sundanees sprekend en het oude pasarmaleis, maar geen Bahasa, en daar gaan deze verwesterste Indonesiërs dan een beetje prat op).

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 223-224

[Bandung 1A – Braga]

De krant ligt nog opgevouwen op het tafeltje buiten, maar aan de koppen zie ik wel dat er iets bijzonders moet zijn. In de stille ochtendlucht vertaalt tante hoofdschuddend: In Bandung zijn grote branden uitgebroken, rellen tegen de Chinezen, wel duizend auto's vernield, winkels op de Jalan Asia-Afrika en de dure Braga in brand gestoken en geplunderd, de volkswoede is plotseling opgelaaid (hoe weinig verbaast dat mij, na de atmosfeer die ik er heb ondergaan). Er is een botsing geweest tussen een Mercedes met Chinezen en een ossekar, een grobak. De Chinezen zijn razend geworden om een deuk in hun auto en hebben de grobakbestuurder afgetuigd. Toen zijn op hun beurt de Chinezen weer afgetuigd door de omstanders, en de rellen hebben zich uitgebreid over hele winkelstraten.
De Chinezen, heeft oom mij al geleerd, wekken nu eenmaal steeds weer de woede van de Indonesiërs op door hun ijver en hun door niets tegen te houden geldzucht. Of ze nu de Indonesische nationaliteit en een Indonesische naam aannemen, hun karakter verander je daarmee niet. De overheid doet pogingen een Indonesische middenstand op te bouwen. Daartoe worden aan Indonesiërs vergunningen uitgegeven voor het in exploitatie brengen van een bedrijf, of van een winkel. De Indonesiërs zijn wel van goede wil, maar ze hebben weinig ervaring op dit gebied en gaan al gauw kapot aan de concurrentie en andere problemen. Dan komt er zo'n concurrerende Chinees, biedt hen een in hun ogen groot bedrag, koopt de vergunning, en zet, en met wat voor succes, de zaak voort. Weg Indonesische middenstander. Zo blijven de Chinezen zich steeds opnieuw handhaven in de monopolie-posities in handel en bedrijf die ze vroeger ook bekleedden. Ze bezitten huizen en zijn niet teergevoelig als het gaat om het innen van de huur. Goktenten, bordelen, grote handelsfirma's, kleine winkeltjes, overal persen ze goud uit. Geen wonder dat een kleinigheid voldoende is, en de onderdrukte jaloezie en woede van het nog steeds uitgebuite volk zoekt zich een uitweg. De Chinezen, maar dat hoorde ik niet van gezagsgetrouwe oom, hebben ook aardig wat militairen omgekocht voor hun persoonlijke bewaking. Zeer vele militairen baden in door Chinees geld betaalde weelde; dat past nu weer niet bepaald bij het imago van 'de eenvoudige trouwhartige soldaat' waarvan president Suharto het prototype zou zijn.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 225

[Jakarta 6 – Toko de Zon] 

We gaan naar Pasar Baru, en werkelijk, dat is bijna ‘net als vroeger’, een enorm gezellige winkelstraat. Maar ik weet nu wel wat mijn lust of onlust bepaalt: hier worden geen auto’s toegelaten, dus je kunt op je dooie gemak gaan wandelen een kijken en de straat oversteken en er is niet dat afgrijselijke verkeerslawaai. Mijn vergelijkingsmateriaal tussen vroeger en nu blijkt steeds eenvoudiger, en hoe ego-centrisch!
Wat vroeger Toko de Zon heette heet nu anders, het is nog steeds een groot en propvol warrenhuis, met counters waaraan es-kosok en andere Indonesische lekkernijen geconsumeerd kunnen worden.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 231

[Jakarta 6 – Njonja Meneer] 

Op Pasar Baru brengt Jopie op haar beurt mij naar een winkel waar je vermageringskruiden kunt krijgen, tjap Portret Njonja Meneer. Het is de galiang singset die in Bandung ook al voor me is gekocht, maar hier zijn het pillen in plaats van poeders. De vrouwen gebruiken dit kruid ook voor innerlijke hygiëne in het algemeen, voor de baarmoeder enzovoort. Indonesische vrouwen blijven, ondanks een groot aantal kinderen, vaak tot op middelbare leeftijd slank en soepel, met strakke gladde huid.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 237-238

[Jakarta 10 – Christelijke] 
[Jakarta 12 – Proklamasi] 

Tussen de bedrijven door vertelt Mimi mij haar levensgeschiedenis. Zij is voor de oorlog op de Christelijke Kweekschool geweest. Ze noemt me langzaam en nadrukkelijk, mij met haar doordringende ogen strak aankijkend haar eindexamencijfers: 'voor geschiedenis had ik een 9, voor aardrijkskunde een 9, voor Nederlands een 9.' Ik: ‘Je had eigenlijk verder moeten studeren’. Zij: 'Nadat ik weduwe was geworden (in 1946 is haar man, waarnemend burgemeester van Buitenzorg, immers doodgeschoten) heb ik vijf jaar alleen gestaan en moest zorgen voor mijzelf en mijn dochtertje. Ik trouwde op mijn tweeëntwintigste, werd moeder op mijn drieëntwintigste, weduwe op mijn vierentwintigste. Na enkele jaren op eigen benen te hebben gestaan had ik ineens alles voor elkaar: passage naar Nederland, huisvesting daar, mijn huis hier had ik verkwanseld, ik zou gaan studeren aan de Zevende Faculteit in Amsterdam. Drie dagen voor mijn vertrek begon mijn moeder te huilen, dag en nacht. Ze was bang voor de politieke onrust. Toen heb ik alles gecanceld.'
Wat zou ze een begaafde studente zijn geweest, met haar doordringend verstand en haar ijzeren energie! Net als Suryati is haar opvoeding en opleiding sterk beïnvloed geweest door de westerse cultuur, maar in het westen is ze nooit geweest. In betere omstandigheden had ze het heel ver kunnen brengen. Zij is, vrees ik, een voorbeeld zoals er duizenden zijn, van een generatie (mijn generatie) die vermalen is door de naoorlogse malaise in Indonesië. Ik voel haar jaloezie op mij, die (hopelijk) niet zozeer gericht is op mijn persoon als wel op mijn levensomstandigheden. Als ik tegen haar zeg dat zij met haar handvaardigheid, onder andere in het naaien, in Holland veel geld zou kunnen verdienen is zij ongevoelig voor mijn toevoeging dat de prijzen bij ons ook wel ietwat anders liggen. Zij stelt er zich gouden bergen van voor: Een jaar in Holland, geld verdienen, en dan met dat geld terug naar Indonesië!'
Iedereen is het er nu wel over eens: na 1945 had het tussen Nederland en Indonesia anders: moeten gaan, en kunnen gaan. Degenen die vol wellust de schuld werpen op Sukarno weten meestal maar weinig van hem af, of willen weinig weten, willen niets weten van de Nederlandse sabotage van de onafhankelijkheidspolitiek, weten misschien helemaal niet dat Sukarno, toen hij en zijn medestanders de tijd zelf nog niet rijp achtten voor volledige onafhankelijkheid, door jonge vurige vrijheidsstrijders is ontvoerd om de uitroeping af te dwingen van de Souvereiniteit, 17 augustus 1945. Degenen die nu luidkeels beweren dat het natúúrlijk vanzelfsprekend is dat Indonesië geen kolonie meer is, moeten eens de moeite nemen om Nederlandse kranten door te lezen van de jaren 1945 tot 1946. Daarin werd, behalve in immers verfoeilijk linkse bladen als De Vlam en de Groene Amsterdammer, Sukarno afgeschilderd als de baarlijke duivel, en men zette het woord president voor zijn naam steevast tussen aanhalingstekens: 'President' Sukarno.

 

Ferguson – Nu wonen daar andere mensen, 238-239

[Jakarta 7 – Gouverneurswoning] 

Op de CAS-reünie in het begin van mijn verblijf hier heb ik kennisgemaakt met een dame die, als dochter van een regent, in het voormalige Batavia ook een westerse opvoeding heeft genoten. Hoewel ze zelf, evenmin als Suryati en Mimi, ooit in Holland is geweest, is ze toch sterk doordrongen van Nederlandse begrippen en ‘waarden'. Volgens de toen gemaakte afspraak bel ik haar nu op en nodig haar uit in het huis van tante een kopje koffie te komen drinken.
Zij komt om elf uur in de ochtend, maar ik merk opnieuw dat ik hier nog steeds niet ben voorbereid op de oosterse gastvrijheid. Zij drinkt wel een kopje koffie, maar dat is niet meer dan het begin van ons samenzijn, blijkt. Eerst gaan we naar het kantoor van haar man die gemeentesecretaris is, om hem af te halen. Het is vrijdag, dus eigenlijk een mohammedaanse zondag.
Zijn hoogst moderne, weer schitterend ingerichte vergaderkamer is gelegen in een nieuwbouwkantoor dat bijgebouwd is op het erf van een groot oud-Indisch huis op Koningsplein Zuid, ik houd me gemakshalve maar even aan de vroegere namen, waar in onze tijd de gouverneur van West Java resideerde. De gemeente-secretaris is een uiterst levendige man die Nederlands spreekt zoals Tjalie Robinson het schrijft, Bataviaas en kwajongensachtig, vol vrolijke uithalen en snelle grappen. Hij laat ons ook het oud-Indische huis zien, nu ontvangstruimte. In de hoeken en naast de deuren staan metershoge, metersdikke afgeknotte boomstammen die in Balische trant zijn uitgesneden, vrolijke en dreigende koppen en maskers. Ook staan er grote abstracte sculpturen.