Java
Waar ik het hardst lag perste ik de plooien van het natgezweten laken plat. Op de lage witte muur naast mijn gesluierd bed hurkte de eekhoorn knagend in zijn slaap. Zacht liepen buiten blote voeten in het grind misschien zelfs een volledig mens. Daar kom ik nooit meer achter.
Langzaam verdort ook mijn wens nog eenmaal onder de tropenhete tot stilstand gekomen lucht in de stoomkoker van mijn eigen zweten te liggen.
Al veel te hoge grijze vazen zullen nu zonder mij de koningspalmen rijzen in twee rijen kale glorie voor de gipsen doodspaleizen die bruingeel gestriemd met bloed van rottend ijzeren daken langzaam verkruimelen de zandkastelen, de vloed zal tot hier nooit komen riepen de hoge kinderen met hun rug naar de zee
Niet tot de kruinen der bomen maar wel tot hun ogen,
|
in ons laatste jaar van heerschappij beklommen wij Parang Twee. in het donker dropen vlammen omhoog uit flessen in de handen der dragers. Een dikke laag van jaren lang neergetuimelde bamboeblaren dempte onze stappen en de hunne tot een onbedoeld sluipen.
En toen antieke slangewortelen en onverwoestbare lianen omstrengelden wat niet vluchtte (gewurgde ballustraden bungelden nog een jaar of zeven na en omhelsde zerken braken nog even) toen konden wij, gevangenen tot het strand van Tjilatjap het met planten overstroomde patroon van plantages al haast niet meer zien, vonden slechts groene fonteinen van bananebladeren nog in bange groepen staan en de klapperpalmen nog in linies, geeft acht natalmende voor de vergane commandant.
’s Nachts klapperden de klamboes en dan donderde het water over de daken, tot onder het geklater de mannen luidop spraken met een slet of schatje in hun slaap of ontwakend vloekten tegen hun met regen natgespatte bed.
|