Thomas & Eras uitgevers, 's-Gravenhage 1978 

 

Walraven – in boevenpak, 11-12, 14

[Surabaya 1 – Raad van Justitie] 

Rechters, en meer nog Officieren van Justitie, zijn in de gevangenis zelden populair of gevierd. De regels van de Schoolmeester:
Een haan zijn grootste pleizier
Is de begrafenis van een poelier,
zijn met een kleine wijziging gemakkelijk toe te passen op gevangenen en leden van het parket. En hoewel het ook mij is opgevallen, dat de substituut-officier van justitie in mijn rechtszaak, hoewel hij mij geheel behandelde als intellectuele evenknie en volkomen hoffelijk en zelfs gemoedelijk was onder alle omstandigheden, van het begin tot het einde mijn schuld staande hield, bijna met het fanatisme van een geloofsheld, zo scheen het mij toe; en hoewel ook de rechtbank streng en ijzig bleef bij alles, de president mij elk ogenblik toeriep: “Houd uw mond, mijnheer Walraven!” als vreesde hij het ergste van elk woord, dat ik ontijdig zou spreken; hoewel de rechtbank en de Officier met achting en waardering spraken van de eden afleggende getuigen, terwijl deze getuigen op mij een hoogst komische werking uitoefenden; hoewel de president aan het einde verwachtte, dat ik nu een lange verdedigingsrede zou houden, terwijl ik daartoe niet de minste lust gevoelde na alle gewaarwordingen, die ik in drie zittingen had ondergaan (ik had geen verdediger), zo mag ik toch, als schrijver van dit relaas, gelukkig verklaren, dat het niet het Openbaar Ministerie en de Raad van Justitie zijn geweest, die mij ergerden op slapeloze nachten in de gevangenis. Ik ondervond dat het gevangenisleven zeer veel wegnam van wat mijn normale bestaan pleegt te verlichten. Mijn humor vloeide traag; ik was veel minder dan gewoonlijk in staat mij te troosten met het opzeggen van gedichten en proza, hetgeen mij gedurende mijn gehele leven steeds een bron van genot en vermaak is geweest. Trachtte ik te zingen, dan kwam ik op onverklaarbare wijze steeds terecht in het melancholieke genre, terwijl ik toch, wat mijn oude repertoire betreft, wel kans zie geheel alleen een avond te vullen met internationale cabaretliedjes. Oude en nieuwe vijanden waren en bleven met mij en schenen niet te verdrijven. Doch daarbij behoorden niet de Officier en de rechtbank.
[…] Wegens de in deze tijd werkelijk enorme beschuldiging, die, ware zij letterlijk en ten volle juist, iemand in het concentratiekamp zou moeten brengen, veroordeelde de Raad van Justitie te Soerabaia mij in het laatst van mei 1941 tot een maand gevangenisstraf, overeenkomstig de eis van het O.M.

 

Walraven – in boevenpak, 12-13

[Malang - Station]

Ik ben veroordeeld als gevolg van een noodlottig gesprek in een trein van Soerabaia naar Malang, de laatste avondtrein. Mijn eigenlijke schuld bestaat in het lichtelijk bespotten van een medepassagier, wien het gevoel voor humor ontbrak, hetgeen zeer veel voorkomt in Indië. Het gesprek had plaats in december 1940. Na aankomst van de trein te Malang sloten zich vier passagiers bij elkander aan tot een soort 'cordon', waaruit de toevallig op het perron aanwezig zijnde hoofdcommissaris mij bevrijdde. Van de vier beschuldigers waren er twee, die van het gesprek niets hadden gehoord, doch die niettemin ijverig mee beschuldigden. Het was een derde klas wagen, sterk rammelend, hetgeen vooral in het donker nog erger schijnt om redenen, die ik nimmer heb kunnen verklaren. De derde passagier – een lijkbidder – had naast mij gezeten en zag geen kans zich terug te trekken uit het geval, misschien wel uit vrees te worden gewogen en te licht bevonden. De vierde was de hoofdbeschuldiger, van beroep: koffiepropagandist. Het ganse gezelschap, dat mij nooit tevoren had gezien en ook niet wist, wie ik was, bleek ervan overtuigd een N.S.B.-er te hebben gevangen, hoe laat het in het seizoen dan ook reeds was. Tijdens het geding kwam natuurlijk het tegendeel vast te staan. Want allerlei personen van onverdachte reputatie in Ned. Indië sprongen voor mij in de bres, schreven aan de rechtbank en aan de Officier van Justitie, kwamen persoonlijk de president bezoeken of kwamen getuigen te mijnen gunste. Dit alles kon niet voorkomen, dat ik veroordeeld werd op grond van de vier eden der vier treinpassagiers.

 

Walraven – in boevenpak, 14-15,16

[Malang - Bestuur]

Zowel de Officier in zijn eis, als de Raad in zijn vonnis, bepaalden, dat het Hoofd van Plaatselijk Bestuur te Malang mij kon toestaan de uren buiten de werkuren in de gevangenis in vrijheid door te brengen. Hetgeen betekende, dat de Raad en het O.M. van oordeel waren, dat ik de nachten thuis kon doorbrengen, en dat ik de halve zaterdag en de gehele zondag vrij kon zijn. Het is dan ook om deze redenen, dat ik geen grieven koester tegen het O.M. en de rechtbank, die voor mij hebben gedaan wat mogelijk was.
Toch ging ik, op raad van anderen, in hoger beroep, doch kwam daar later weer op terug. Het was juli geworden en ik verzocht het vonnis te willen executeren. De volgende dag, na dit verzoek, vervoegde ik mij bij de assistent-resident Lisnet te Malang. Deze werd per ultimo augustus d.a.v. gepensioneerd. Ten tijde van mijn bezoek was het vonnis nog niet te Malang aangekomen en de A.R. zeide: "Ik moet het vonnis zien, en de clausule moet er in staan. Daar het echter meer dan 14 dagen betreft, moet u de straf in Soekamiskin te Bandoeng ondergaan. Dit is een voorschrift van de Directeur van Justitie, waarvan niet mag worden afgeweken. Verder moet u mij aantonen aan welk adres te Bandoeng u zult logeren. Ik verwacht u dus nogmaals hier, waar wij nader op de zaak terugkomen."
Ik vroeg en verkreeg van een vriend te Bandoeng per omgaande een invitatie om een maand te komen logeren. Doch voordat ik daarmee naar de A.R. kon gaan verzocht de politie mij voor haar te verschijnen. Op het politiebureau lag het vonnis, voorzien van de aantekening van de heer Lisnet, luidende dat er geen aanleiding bestond het verzoek toe te staan. Volgens de commissaris was dit nu finaal en moest ik de volgende dag naar de gevangenis te Soerabaia worden vervoerd. Ik verzocht 1 dag uitstel tot regeling van enkele zaken, hetgeen niet kon worden toegestaan.
[...]
Mijn voornaamste klacht komt dus neer op het volgende: het blijkt mogelijk dat andere instanties buiten de Raad van Justitie en het O.M. de straf van een veroordeelde ten zeerste kunnen verzwaren, volkomen in strijd met de bedoeling van de rechter. 

 

Walraven – in boevenpak, 19-21

[Malang - Politiekantoor]

Toen op die avond in december 1940 op het station te Malang de commissaris van politie mij uit het 'cordon' der N.S.B.-vangers had bevrijd en mij gezegd had op eigen gelegenheid naar het politiekantoor te gaan, werd ik aan dat kantoor opgewacht door een inspecteur op het voorerf. De commissaris had dus getelefoneerd. Men bracht mij bij de wachtcommandant, die in last kreeg mij niet te laten heengaan.
De vier beschuldigers vormden een gemengd gezelschap. Ik vernam eerst in de loop van de nacht hun namen. Behalve de koffiepropagandist en de lijkbidder was er nog een meester in de rechten, tevens ambtenaar bij het Kantoor van Arbeid – voor deze kwalificatie had men bij de politie veel respect en daar ik ontkende, kwam men telkens aandragen met dit onmiskenbare intellect, dat echter, jammer genoeg, niets van het eigenlijke gesprek had gehoord!
De vierde aanklager ontpopte zich later voor de rechtbank als miliciën-matroos en droeg de naam van een bekend zendeling in Midden-Celebes. Zijn mager halsje stak schamel uit de te wijde matrozenkraag, toen hij vóór mij staande op de zitting zijn onbeduidend getuigenis aflegde, want ook hij had gesprek niet gehoord. Hij was slechts een van die mensen, die in alles wat ze niet begrijpen 'N.S.B.-ers' zien, zoals zij vóór 1939 in dit alles 'communisten' hebben gezien.
Deze vier werden het eerst door de politie gehoord, niet in mijn bijzijn natuurlijk, zodat het over tienen werd, eer ik aan de beurt kwam. Het politiekantoor te Malang is een oude B.B.-ambtswoning en ik werd geleid naar een vroegere slaapkamer of goedang 'in de bijgebouwen', waar enige tafels stonden met veel papieren beladen, een paar nieuwe Royal-schrijfmachines, en verder wat stoelen van voorheen en thans. De jonge inspecteur, die mij zou gaan verhoren was sympathiek van uiterlijk en toon. Hij was zó jong, dat hij mij onmiddellijk vertelde, hoe hij van plan was geweest die avond naar een z.g. h.b.s.-fuif te gaan en hoe dit nu niet kon vanwege mijn blijkbaar anti-vaderlandslievende gesprekken in de trein. Mijn aanbod de volgende morgen vroeg terug te komen moest hij afwijzen. Deze dingen moeten onmiddellijk worden behandeld. Men bleef daar des nachts voor op.
Het verhoor duurde tot half drie in de morgen! Maar een groot deel van deze nachtelijke uren werd gevuld met meer of minder interessante beschouwingen van beide kanten. Nu en dan greep de inspecteur naar zijn papier en construeerde een antwoord op een vraag. Om 12 uur werd er koffie gebracht van een warong uit de buurt, één grote koffie in een glas en één kleine koffie in een kopje met het onvermijdelijke dekseltje. De inspecteur had veel dorst, zoals hij verklaarde, dus liet ik hem ridderlijk het glas. De politie betaalde de koffie. Tenslotte werd dat gedeelte van de langdurige conversatie, hetwelk mocht geacht worden geschikt te zijn voor een officieel verhoor, nog eens keurig in inkt op een nieuw vel papier geschreven, de inspecteur las mij het stuk voor en ik ondertekende met hem. Van de inhoud herinner ik mij niets meer, maar als het mij nog eens overkwam, zou ik vermoedelijk weigeren iets te ondertekenen. Ik achtte de hele zaak dwaas en dacht geen ogenblik, dat het gevolg van dit alles voor mij zou neerkomen op een maand gevangenisstraf. Ik had moeite een vervoermiddel te vinden om 3 uur 's nachts, maar ik vond er een. Thuis was de voordeur niet op slot en mijn vrouw lag klaar wakker en met grote ogen in bed. Ik vertelde haar in het kort mijn wedervaren en zocht toen de slaap, die ik ook vond.

 

Walraven – in boevenpak, 23-24

[Surabaya 1 – Straf-Gevangenis] 

Een Europese hoofdagent van politie bracht mij op 8 oktober 1941 van Malang over naar Soerabaia.
Toen het eenmaal kwam tot executie van het vonnis, scheen ik plotseling niet meer te zijn wat ik tot dan toe was geweest, nl. een mens, waarmee men afspraken kon maken, die dan ook werden nagekomen. De vorige dag had dezelfde hoofdagent nog een afspraak met mij gemaakt, nl. dat ik mij zou ‘melden’ om half zeven op het politiebureau. Ware de afspraak geweest, dat ik mij twee dagen later zou melden aan de gevangenis te Bandoeng, ik zou haar nog even stipt zijn nagekomen. Maar nadat ik mij in vrijheid had ‘gemeld’ op het politiekantoor, begon men jegens mij te acteren als in een ouderwets drama.
Voorlopig ging het vrij gemoedelijk. De hoofdagent was in burgerkleding en in de trein praatten wij over wederzijdse kennissen, als oude vrienden. Te Soerabaia gingen wij in een ‘Amco’ naar de gevangenis in de Werfstraat, waar de hoofdagent mij, en de stukken, afleverde bij de administrateur. Hij ontving voor alles een ontvangstbewijs, voor de stukken en ook voor de menselijke bijlage. Het kantoor van de administrateur was een warme zaal, waar inlandse gevangenen in bruine pakjes op schrijfmachines tikten, in boeken schreven en enveloppen dichtplakten. Van de hoofdagent nam ik afscheid met een handdruk, waarna de administrateur vroeg ik geld bij me had. Ik had ruim ƒ11,– aan geld en postwaarden. Ik kreeg gelegenheid op mijn eigen schrijfmachine een paar briefkaarten te schrijven, waarin ik meedeelde aan mijn vrouw en iemand in Bandoeng, dat ik de volgende vrijdag naar Bandoeng zou worden overgebracht.
Voor het afgedragen geld ontving ik geen kwitantie.
Ik kreeg later voor alles kwitanties: voor mijn koffertje, mijn schrijfmachine, de zak waarin mijn kleren waren verpakt, mijn horloge, zakmes, aansteker en voor een stukje scheeraluin, dat ik los bij mij had gestoken. Alleen voor het geld ontving ik geen kwitantie en bij het verlaten van Soekamiskin ontving ik ook geen afrekening. Men had enkele dingen voor mij betaald, zoals was, porti een lontaansteker, en ik kreeg ongeveer twee gulden minder terug dan ik te Soerabaia had afgedragen, doch uitleg of specificatie werd daarvan niet gegeven,

 

Walraven – in boevenpak, 28-29

[Surabaya 1 – Gevangenis]

De gevangenis in de Werfstraat te Soerabaia zag ik slechts gedeeltelijk en zo zal het elke gevangene wel vergaan. De schildwacht op de uitkijktorens hebben een beter overzicht van het geheel dan de gevangene, die daar moet verblijven. Deze gevangenis is minstens een eeuw oud; men mag wel aannemen, dat zij staat op de oude plaats van het gestraftenkwartier uit de Compagnietijd. Het geheel lijkt overigens meer op een werkplaats, dan op een gevangenis. In het middengedeelte is een groep oude gebouwen, waaruit het geluid van zaagmachines en smederijen komt. Men kan alleen naar binnen zien door een hier of daar openstaande deur. Doch de zaagmachine huilt de ganse werkdag lang. Dikke djatistammen liggen op hoge stapels overal langs de kale, grijze, met een soort cementstof bedekte wegen. Geen grassprietje valt er te ontdekken binnen dit emplacement. Waar de wegen niet met grijze stof zijn bedekt, heeft men alles gecementeerd. De cellen voor Europeanen schijnen voornamelijk te liggen naar de zijde van Kali Sossok, aan de noordzijde. Daar ligt ook de rij cellen voor preventieven. Ervoor is een door een hoog ijzeren hek afgesloten erf, waarop een paar verkommerde bomen hun bestaan voortslepen. Deze bomen zien er even noodlijdend uit als de bomen in een apenhok van de diergaarde, welk effect door de traliehekken nog wordt verhoogd. De preventieven zitten op bankjes onder die bomen en spelen met een oud damspel. Zij kunnen eten ontvangen van buiten, wanneer er althans iemand is, die het hen toezendt. Ook dragen zij nog hun eigen kleding, naar het schijnt. Het komt voor, dat mensen hier maanden lang verblijven, wachtende op berechting van hun zaak, al meen ik, dat velen dit te wijten hebben aan hun eigen houding in het vooronderzoek. Wie bekent en behulpzaam is bij het onderzoek, wordt tegenwoordig niet meer lang preventief gevangen gehouden.

 

Walraven – in boevenpak, 37-38

[Surabaya – Gevangenis]

Er zijn veel Indische gevangenen in de Werfstraat. Zij dragen het bekende bruine pakje en werken in de werkplaatsen, die ik niet zag en dus niet kan beoordelen. Hun voeding is nog primitiever dan die van de Europeaan, zoals ik ook in Soekamiskin kon opmerken. Waarop de stelling berust, dat een inlander met minder voedsel kan volstaan dan een Europeaan, is mij niet duidelijk, maar men schijnt dat te menen. Geheel beoordelen kan ik echter de zaak niet. Gekookte mais voor ontbijt, of pap, waarbij wat thee, zag ik vaak voorbijdragen. De inlanders kregen sajoer bij hun rijst, grote pannen vocht, groen van het blad, dat ergens van een pagger leek geplukt. De Europeanen kregen soep, eenmaal per dag, en alleen zondag ook nog sajoer. Maar het eten is een onderwerp, waarover men in de gevangenis nooit is uitgepraat, doch de behoefte aan eten is bij de een dan ook veel groter dan bij de ander.
Persoonlijk was ik 54 jaar en goed doorvoed, zoals het heet. Ik heb minder honger dan jongeren, die dikwijls nog arbeid verrichten in de open lucht. Later kom ik hierop terug.
Als in de Werfstraat alle gevangen na beëindiging der werkzaamheden en na het baden in hun cellen zijn, is er eerst een verward geraas van vele stemmen door elkander. Men roept naar andere cellen, want er zijn vele getraliede openingen, die het geluid doorlaten. Dan komt er enige rust en begint de Noor Engelse spreekles te geven aan een kleine jongen in een andere cel.
“I like, you like, he likes, she likes”, en de jongen herhaalde het alles precies en getrouw. Dan zei de Noor: “She is a girl”. Ik begreep dat hij daarmee wilde zeggen, dat ‘she’ het persoonlijk voornaamwoord is voor vrouwelijk. Maar de jongen herhaalde trouw: “She is a girl”, en daar de Noor geen Javaans of Maleis kon spreken, zag hij maar verdere uitlegging af en begon aan de telwoorden. Als de Engelse les was afgelopen, waarbij de anderen zich behoorlijk stil hielden, uit eerbied voor de wetenschap, begon het gezang. De Noor zong de gehele dag met een zeer goede stem Engelse en Amerikaanse songs van de film, maar zodra de schemering viel, begonnen de Javanen en imiteerden een volledige gamelanvoorstelling. Er waren allerlei stemmen, waaronder een heel zware, die de donkerste gonggeluiden kon nabootsen. Daarnaast was er een hoge jongensstem, die het vrouwelijk element in het concert voorstelde. O, de vrouw! Ook in Soekamiskin zong elke avond een jongen met een vrouwenstem, en praatte ook met een vrouwenstem. Dan was het stil en luisterden allen blijkbaar in een zwijgende aandacht. Het gemis van de vrouw onder gevangenen zal wel nooit iemand, die zelf nimmer gevangen is geweest, kunnen beseffen. Naast de verveling is dit het ergste. Het huwelijk van de gevangene is voor de duur van de gevangenschap ontbonden en hierover moet men niet licht denken.

 

Walraven – in boevenpak, 43-44

[Surabaya – Station Kota] 

De zwarte gevangeniswagen stond klaar voor de nog gesloten poort en wij stapten in met ons vieren. Toen wij zaten, vroeg de hoofdagent of wij alles bij ons hadden, wat wij moesten meenemen. Ik zat in gedachten en antwoordde niet. “Ik spreek tegen u,” viel de hoofdagent kribbig uit. Ik maakte mijn verontschuldiging en de deur ging dicht. De wagen stommelde de poort uit. Het begon licht te worden en door een kier zag ik Passer Besar, nog zonder verkeer, en in de verte het gebouw van de Raad van Justitie, het huis der zuchten, waar de deurwaarder mij had gezegd: “Niemand komt hier met een lachend gezicht binnen.” Hij moest toegeven dat ik veel gelachen had althans.

Aan het station Kotta stapten wij uit. De kaartjescontroleur, een jonge Javaan, kende mij van gezicht en keek mij verlegen aan. Mijn Javaanse lotgenoot droeg weer mijn koffertje. Plaatsen waren voor ons besproken in een 3e klasse wagon. Eigenlijk moet het 4e klasse zijn, maar daar de eendaagse slechts drie klassen heeft, was het derde klasse.

 

Walraven – in boevenpak, 49

[Bandung 1B – Station]

Het was nog volop daglicht, toen de expres in Bandoeng aankwam. Wij verlieten het station door een zijuitgang. De gevangeniswagen, die in Bandoeng bruin van kleur is, stond op korte afstand en wij stegen in. De deur ging dicht en er heerste schemerdonker. Reeds zat daar een lotgenoot van Semarang en de man van de 6 mille begroette hem dadelijk als een oude kennis. Twee recidivisten weten wat het gevangenisleven is. Zij hadden heel wat met elkander te bespreken. Later hoorde ik van twee mijner vrienden, dat zij daar ook waren geweest en buiten op de wand van de wagen hadden geklopt, maar ik geloof dat zelfs geen bomexplosie mij zou hebben kunnen schokken. Geluiden buiten lieten mij op dat moment onverschillig; ik had me daarvoor afgesloten.
De wagen reed, doch ik was niet bij machte na te gaan waarheen, ook niet of wij snel of langzaam reden. Deze wagen bood geen enkele gelegenheid naar buiten te zien. Het duurde vrij lang, zodat het al donker was, toen wij uitstapten binnen het poortgebouw van Soekamiskin.

 

Walraven – In boevenpak, 80-81

[Semarang 3 – Gevangenis] 

In de verschillende gevangenissen van Java schijnt geen uniformiteit te bestaan op het punt van eten. Semarang werd geprezen. Gevangenen beweerden, dat men daar het eten van de Landstorm kreeg. En zelfs belegde boterhammen! De inspecteur in Soekamiskin geloofde daar niets van. Misschien kreeg de gevangene dat eten, toen hij nog preventief gevangen was. Onder gevangenen zijn ook veel mensen, die niet in staat zijn de waarheid precies weer te geven. Sommigen worden sensationeel en maken de dingen erger dan zijn, maar er zijn ook gevangenen, die de neiging hebben alles ‘schitterend’ te noemen – vooral als het door de toehoorders niet te controleren is – en de indruk wekken, als ware de gevangenis een buitenverblijf, waar zijn hun vacantie hebben doorgebracht.
Het eten in Soekamiskin is wellicht goed genoeg voor een gezond mens. Doch is men ziek, heeft men een kwaal, of is men oud, dan lijkt het eten mij een groot bezwaar. Er is natuurlijk een dokter. Elke morgen is er gelegenheid medicijnen te gaan vragen aan de gevangeniskliniek, zoals boorzalf, boorwater, kinine, aspirine, enz. En twee dagen per week is de dokter zelf te spreken. Ik sprak een gevangene, die een breuk bleek te hebben en naar het militair hospitaal te Tjimahi was gezonden om daar te worden geopereerd. Hij was zodoende 5 weken buiten de gevangenis en noemde het “boffen”,

 

Walraven – in boevenpak, 85

[Malang - Hoenkwee-huis]

In het kantoor [van de Soekamiskin gevangenis] waren om zes uur de lichten al aan; ook daar begint men vroeg en eindigt laat, want werk en vrijheid van bewegen, zij het slechts binnen de eigen werkplaats, zijn een geluk voor de gevangene. Ik sta voor een van mijn celramen en zie het aan. Nu en dan kijkt er iemand naar boven en zegt: "Móóóge!" Een van de eerste dagen kwam er een voorbij en riep: "Je kunt ook beter bij Hoen Kwee op Malang zitten dan hier!" Ik keek hem eens goed aan en herkende in hem een marinier, die mij een hevig sentimenteel verhaal heeft gedaan over zijn beminde, die hem eerst veel geld uit de zak had geklopt en hem toen een afscheidsbrief 'in zijn maag had gesplitst'. Het was een beminde, die ook nog met iemand anders was getrouwd, en dan kun je je zulke dingen verwachten. Hij heeft het zich zodanig aangetrokken, dat hij vele dagen te laat van verlof terugkwam. Het liep helemaal mis, en nu zit hij hier, wegens desertie in tijd van oorlog. Een man als een lam.