L.J. Veen, Amsterdam [z.j.]
Wermeskerken – Langs de gordel, 42-43
Met een glimlach denk ik terug aan een foto, die jaren in mijn kamer hing, en waarop een neef tusschen hooge boomen afgebeeld was, leunend tegen de zware wortellijsten van een Canarium, met het onderschrift: “Piet in het oerwoud!”
Hier bleek me, dat die Canarium een zwaar met harten en letters besneden boom in den... Plantentuin was. Ik bedoel maar... zulke uien kunnen verkocht worden, en jaren lang voor citroenen geslikt worden, zonder dat het bedrog begrepen wordt. Het illustreert ònze kennis van Indië. Om maar te zwijgen van de sprookjes, die ons op school verteld worden, dat een Inlander van één cocospalm leven kan, en dat het er nooit schemert en het, als de zon onder is, ineens nacht wordt... alsof je een kaars had uitgeblazen... En nog zooveel meer!
Wermeskerken – Langs de gordel, 44-45
Je hebt net tijd, na door de douanen ondervraagt te zijn, om een kaartje te koopen en eens te lachen om een souschef van het station, die zijn pet zeer onbeholpen bovenop zijn hoofddoek heeft staan en dan zit je in een gewonen trein, die je naar Batavia … of beter gezegd, naar Weltevreden voeren moet. Want, – dit voor degenen, die het niet weten – de boot komt niet te Batavia aan, maar op een lieve tien kilometer afstand van het door Europeanen bewoond gedeelte van Batavia, Weltevreden! De eerste teleurstelling van een echt-groene ‘totok’ oftewel ‘baar’ is, dat hij in de palmen langs den spoorweg geen apen ziet, die ‘met klappers naar den trein gooien en leelijke gezichten tegen den machinist trekken’. Dan stap je in een doodgewoon station af, dat ook in Zaandam of Gorkum had kunnen staan, ‘reeds’ doodgewone koelies helpen je aan je bagage… en dan sta… of liever zit je ineens midden in het Indische leven, dat wil zeggen in een taxi. Toen ik in 1913 Weltevreden bereikte, vond men aan stations nog geen taxi’s, maar alleen de meer Indische voertuigen, die men Ebro’s noemde. Toen de duivel hoorde, dat er auto’s zouden worden uitgevonden, schopte hij de ‘Ebro’ in de wereld. En omdat geen ander land of stad zich die zou laten welgevallen, knapte hij er te Batavia mee op, omdat daar menschen woonden, die zich reeds gelaten verheugden in het bezit van… sado’s.
Zoo’n ebro is een voertuig op vier wielen, waarvoor twee kwart-hitten gespannen zijn. Het wagentje houdt het midden tusschen een tentwagen en een vuilniskar en beweegt zich even vlug als de laatste, tenminste als de paarden willen. Willen de paarden werkelijk, en loopt een der wielen er niet af, dan bereik je daarin veiliger je hotel dan in een sado, om de enkele en eenvoudige reden, dat die maar twee wielen heeft, en er dus niet zoo gemakkelijk een missen kan.
Een sado lijkt evenwel op een fatsoenlijke dos-à-dos, als het woord sado op dos-à-dos, waarvan het is afgeleid. Het is laag gebouwd, gedegenereerde afstammeling van de dos-à-dos, met een tent tegen de zon, of regen daarboven. Je werkt je daar van achteren in, leunt lekker tegen den vetten en ‘belebten’ rug van den koetsier… en hoe je er uit komt, ja, dat heeft nog nooit iemand geweten, behalve wanneer het omviel. Alleen een zeer moedig en tevens levensmoe mensch waagt zich er in.
Wermeskerken – Langs de gordel, 48
Ik ontdek inmiddels een ebro, waarvan de paarden er bijzonder op gesteld schijnen te zijn in de richting van Hôtel des Indes te draven, stap daarin over, en rijd naar Molenvliet, waar het hotel, in avondstemming, tusschen boomen schuilt, de gasten in krossimales liggen en je langs de oprijlaan eenige dozijnen bloote voetzolen toonen, waarmee ze ijverig wuiven! Heel vriendelijk en koel.
Wermeskerken – Langs de gordel, 49-50
Noordwijk is Weltevreden’s boulevard. Wel flaneert er zelden iemand, want een fatsoenlijk mensch in Indië loopt alleen ’s ochtends, heel vroeg, wel is er weinig vertier… maar toch is het de Boulevard.
De rijweg is ongeveer zoo breed, als de Kalverstraat ‘op zijn breedst’…, met het trottoir misschien juist even breeder, maar Noordwijk is slechts aan een kant bebouwd. Aan de andere zijde stroomt de Kali. Aan den bebouwden kant zijn behalve groote winkels, kantoren en bankfilialen, de twee grootste café’s. Beide hebben een strijkje. Vooral Zondags veel publiek. In die café’s zitten in den vooravond kooplieden en ambtenaren uit te blazen van de vermoeiende dagtaak, meestal geflankeerd door echtgenooten, dochters, zusters… of andermans vrouwen en zusters. Het gaat er hoe langer hoe meer mondain worden. Je ziet er de laatste snufjes uit Parijs – vooral wanneer de eigenares er het mooiste al in Concordia af heeft laten kijken… er is een geroezemoes van stemmen – nooit kwaadsprekers, – en gerinkel van glazen met splitjes en pait.
Je ziet er zoo goed de dames, die den mattenklopper met het tennisraket verwisselen, als de werkelijke dames der beau monde. Doch… de eerste het meest.
Op feestdagen ziet het er wit van de menschen. Vanwege de witte pakjes natuurlijk. Langs den Kali-kant staan nieuwsgierige inlanders te gluren, en deelemans, equipages en auto’s te wachten.
Daar zijn ook de groote modewinkels, die niet voor Amsterdamsche magazijnen behoeven onder te doen… maar een veel grooter brutaliteit hebben in het vragen van prijzen.
Wermeskerken – Langs de gordel, 50-52
Evenwijdig met Noordwijk loopt Rijswijk, met zijn departementen, zijn groote zilver- en goudsmidswinkels, en… o, zaligheid, de Harmonie. Ik zeg daarom zaligheid, wijl daar alles wat jonggezel is of zijn vrouw liefheeft (en haar thuislaat) van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat een kennis kan vinden.
Soosleven hoort nu eenmaal bij Indië, als trassi bij rijsttafel.
Prachtige ruime en koele zalen, veel schommelstoelen en inlandsche jongens, die rondloopen met de pait, oftewel borrelflesch. Daarmee loopen ze ’s morgens… (bittertje vóór de rijsttafel) en ’s avonds (bittertje vóór het avondeten).
Weliswaar, loopen ze er minder mee dan vroeger, temeer daar de whisky als long drink een grootere plaats in de samenleving heeft weten te veroveren, maar de vierkante pot en het bolskruikje hebben nog lang niet afgedaan.
Het is de zoete inval voor planters, die van buiten komen, om weer eens een paar dagen mensch te zijn, voor heeren, wier kantooruren geëindigd zijn en voor ambtenaren, die geen kantooruren hebben… Maar overdag meest voor oude heeren, die hun pensioen verdienden en hier bleven hangen. Zijn de sobats er nog niet, dan zitten ze in de leeszaal met een ‘Journal Amusant’, ‘Le Rire’, of ‘La Vie Parisienne’. Die tijdschriften zijn meestal, voor ze er drie dagen liggen, uit elkaar gelezen. En de oude ambtenaarsoogen glunderlachen stil, staren vaag naar jonger jaren… en Parijs, waar ze ‘enkel-het-Louvre-gingen-zien’… zonder vrouwlief. Daarna wippend in de stoelen, meest met een zakdoek in de hand, vanwege de warmte, worden de benoemingen en overplaatsingen besproken… en als dit onderwerp uitgeput is, komt de chronique scandaleuse aan de beurt.
Dat onderwerp is nooit uitgeput, vooral hier niet.
Tegen zevenen in den vooravond loopt het er voller… en het blijft er vol tot ver in den nacht, vooral Zaterdags.
Alleen ’s Zondagsavonds worden er dames toegelaten, wanneer de stafmuziek speelt, en de geheele beau-monde van Batavia, leden van den Raad van Indië, resident en assistent-resident incluis, zich in den tuin vereenigen en mondain doen in donkere wandelcostuums, die hen smoren.
Daar en in Concordia is menig druppeltje weggevloeid in slap boord. En dat is de plek, waar bij feestelijke gelegenheden, als races, verjaardagen van het vorstenhuis, etc. gefuifd wordt. En hoe! Of ruzie gemaakt wordt. Ook en hoe! Je zoudt raar opkijken, als je wist hoeveel families hier ruzie met elkaar hebben.
Wermeskerken – Langs de gordel, 52-53
[Jakarta 4 – Tramway]
[Jakarta 10 – Verkeers-Maatschappij]
Maar tegenover die soos… daar ligt, grijs en stoffig, kaal en zon-verbrand, de weg, die naar de benedenstad voert, de weg, waarlangs het verdiende goud naar Weltevreden vloeit. Molenvliet !
Dien weg gaan bijna alléén mannen, op de zacht-gebruinde typistesjes na, die nog géén man vonden.
Over dien weg liggen tramrails en daarop bewegen zich alle voertuigen die naar Rome voeren, van auto tot tram.
Er was een tijd, dat Molenvliet alleen door sado’s en vleeschkarretjes (bijnaam voor uit de mode rakende wagentjes, waarin kantoormenschen zich vervoeren lieten) bereden werd.
Nu is er de tram, en jagen auto’s en motorfietsen, door den wirwar van sado’s, grobaks (vrachtkarren), lastdragende koelies en stofwolken.
’s Morgens van 7 tot 9 voeren die trams ladingen vol zakenmenschen omlaag, ’s avonds tusschen 4 en 6 dezelfden weer omhoog.
Schouder aan schouder, twee rijen wit, zitten de zakenlui op de trambanken, ieder een portefeuille op de knieën… te staren! Dat is het rechte woord… staren en zwijgen. Vanwaar die gewoonte gekomen is, en hoe ze ontstond, en waarom ze nog bestaat, weet niemand, maar een fatsoenlijk man in de tram staart en zwijgt. Als je iets te zeggen hebt, doe je dat met gedempten stem.
Een prettige aanblik is dat.
Ik weet warempel niet, wat me meer opgevallen is, meer indruk op me maakte, toen ik voor het eerst mijn voeten in Batavia zette: het Oostersche landschap of de dramatisch zwijgende, witte gestalten in die tram, elk met een donkere portefeuille op den schoot.
Dat zijn de Kali Besar-menschen, de moderne roofridders van de twintigste eeuw, die hun burchten aan de Kali Besar en daar rondom hebben, met hun vazallen, leenheeren en lijfknechten, gereed elkaar te steunen als het eigenbelang dit meebrengt… gereed voor zelfde doel, elkaar uit te roeien.
Het wapen, de dreigende portefeuille, ligt gereed.
In auto’s stuiven de machtigste of meest gewetenlooze ridders voorbij, ook portefeuilles op den schoot. Daarmee wordt de felle strijd om goud gestreden… om enkel goud. Altijd dezelfde norsche gezichten, altijd hetzelfde zwijgen… nooit een prettige lach of gezellige kout.
Soms mis je er een. Hij is weggevallen, gesneuveld… geruïneerd, door het klimaat genekt of… binnen! Een ander neemt zijn plaats in… Maar het leven, dag in, dag uit, heen en terug, gaat zijn ouden gang…, in de tram, zwijgend. Het gaat langs kleine onaanzienlijke krotjes en huisjes, waarin de nijvere Chineezen hun zaakjes drijven tot in de benedenstad.
Wermeskerken – Langs de gordel, 53-54
Bij het groote, mooie gebouw van de Javaschee Bank zwermt de tram halfleeg… en op het Stadhuisplein wordt de rest gelost.
Daar en langs de Kali-Besar, heel nabij, zijn de kantoren… Enkele haastige stappen om uit de zon te zijn, en dan verdwijnen ze in de donkere, oude gebouwen, waarin eenmaal de vorsten der Compagnie de millioenen verdienden, die Neêrland groot maakten…, om nijver aan hun schrijftafels, aan de tikmachines, of met de handen in rijst en koffiemonsters, zich bijna onafgebroken tot vijf uur bezig te houden en te vechten in den meedoogenloozen kamp… om goud… en een villa aan den Scheveningschen Weg of in Arnhem.
Elke tien minuten braken trams en bijna elk kwartier treinen een lange sleep witte gestalten uit.
Dat zijn de zwoegers, die in hitte een stof werken en ploeteren voor eigen beurs, maar ook… voor Neêrland’s grootheid en rijkdom.
Wermeskerken – Langs de gordel, 55-57
[Jakarta 6 – Sociëteit Concordia]
Een groot gedeelte van het Bataviasche leven draait om Concordia.
Niet de Concordia, die ‘eendracht’ beduidt, …de Heere beware mij… maar om de soos ‘Concordia’. Gelegen aan het Waterlooplein, in een lommerijken tuin, biedt die, niet alleen ’s avonds, wanneer er het meest van geprofiteerd wordt, maar ook overdag, een heerlijk koel zitje.
Van de Concoor kan ieder lid zijn, die een salaris van circa ƒ500 geniet en er geen winkel op na houdt. Oorspronkelijk bedoeld als militaire societeit, is langzamerhand het civiel element er ook in toegelaten, wijl de officieren de groote kosten ervan niet alleen konden dragen. Thans is het militair element verre in de minderheid.
’s Woensdags in den vooravond, ’s Zaterdags in den na-avond, is er concert, dikwijls maandbal, vaak kinderbal… soms symphonieconcert. En om die avonden concentreert zich het Bataviasche leven.
Daar worden de nieuwste Parijsche modes getoond, de meeste damesoogen ‘uitgestoken’, de liefste en de hatelijkste dingen gezegd, daar ontstaan verlovingen en echtscheidingen.
Men gaat er heen om gezien te worden, en om zelf eens te zien, om wat te babbelen, wat ‘goed’ te spreken… om een splitje te drinken, te omberen en te whisten… En ook wel eens om de muziek te hooren.
Alle vrouwen schijnen daar engelen, alle mannen brave menschen… ieder schijnt daar in goeden doen.
Het is een sleur, een gewoonte geworden, zich zeker eenmaal per maand in de Concoor te laten zien, om te toonen, dat men er nog is, ook al staan de gezichten dáár, evenmin als op de concertavonden der ‘Harmonie’, vroolijk… (Een Nurks onder de Waringins zei eens: “Kijk goed rond, allemaal lust!”) Het is tenminste het beste uitje dat men hier (betrekkelijk goedkoop) hebben kan. En de Bataviaan, in tegenstelling met de Soerabajaan, houdt van alles wat goedkoop is! Vooral goedkoope kunst, hij kan daarover (ik bedoel die kunst), tot in den treure toe, doorkwijlen… doch de hier komende tooneelgezelschappen straal negeeren, omdat die entrée heffen. Iets wat deze meestal tot hun schade ondervinden. Tot excuus krijgt dan de kunst de schuld, en wordt als zeer minderwaardige kunst bestempeld.
Het hoogste genot van Concordia is zeker wel, om een tafeltje (bij dansavonden), langs den dansvloer en (bij concertavonden) langs het wandelpad te hebben, en dan te critiseeren!
– Wat danst het jonge X-je mooi… kijk die lompe beenen en dikke enkels van mevrouw IJ eens. En heb je Z. zien dansen? Die is ook met zes paarden uit de klei getrokken en wil het turftrappen ook hier nog beoefenen.
En langs het wandelpad gluren de dames of de nieuwste costumes van haar beste vriendinnen ook gek zitten. Om dan met het liefste muiltje te beweren…
– Wat zit dat kleedje snoezig… Aan je lijf gegoten, doddig, zeg… Alleen dat ééne plooitje! Of hoort dat zoo? Is dat nu mode?
En het slachtoffer, dat zoo gelukkig was met iets nieuws te kunnen geuren, heeft een geheel bedorven avond… alle genot is weg… ze denkt alleen maar aan dat ééne plooitje, meent voor spot te loopen en drentelt niet meer.
Máár zult ge zeggen, dat is niet speciaal Indisch… tout comme chez nous en reeds alle eeuwen door.
Het is waar…, maar ik bedoel er dit mee: in Indië is het méér dan elders. Omdat het leven er zoo weinig afleiding geeft, omdat de menschen er gewoonlijk meer kregel zijn dan in koele landen en daaraan spoediger uiting geven. Voilà tout.
Wermeskerken – Langs de gordel, 57-58
Hem, die langer in Indië is, valt dat niet zoo op, maar de ‘baar’ staat er paf van, hoe het toch mogelijk is, dat de menschen in Indië elkaar allemaal zoo kennen. Ik geloof zeker, dat het een uiting van hoogste zaligheid is, hier namen op een rijtje te leeren… en daarbij… zooals wij op school leerden… 1600: Slag bij Nieuwpoort, zich in het hoofd te prenten alle slechte eigenschappen, die iemand maar hebben kan, Louter uit landziekigheid.
Dat gaat dan aldus: – Die lange daar, dat is Pietersen: “Vader vermoord”; Gerritsen: “Bank opgelicht”; Janssen: “Vieze perkara”.
Het is mij niet eens, maar meermalen gebeurd, b.v. als ik in de voorgalerij van Hotel des Indes zat, met iemand, die Batavia kende, dat hij bij elke auto, die nieuwe dineergasten aanbracht (want het behoort tot de bon ton, daar ’s Zondags te gaan dineeren), mij de personen met een slechte kwaliteit aanduidde. Natuurlijk enkel kwaadsprekerij.
– Ja, dat is mijnheer A… een parvenu zeg, die is hier als koloniaal uitgekomen en geurt nu in zijn auto. ‘Eerlijk’, verdient met stelen! – Die daar is mevrouw B (op fluistertoon), heeft vroeger heel wat Ceintuurbaantjes afgelegd… rijken Deli-vent getrouwd, nu te trotsch, dat ze kijkt. Die meneer bij haar is haar man niet. Die is op reis… Die vent is zijn compagnon… in zaken en… huwelijksleven. God, wist je dat nog niet. Pas op, kijk, daar komt mevrouw C… zoo noemen we haar hier, ze heet eigenlijk mevrouw G., maar haar kinderen zijn van meneer B., zie je, dat is de huisvriend, ook al heeft ze er meer… Wat ben je toch nog een baar, dat je dat niet wist. Weet je wie die meneer daar aan dat tafeltje is, dat is de beruchte P., die dat vieze zaakje gehad heeft met de firma L., oppassen hoor, fijn lid… een vriend van M., die van zijn vrouw gescheiden is. En weet je wie hier ook altijd komt? Meneer N… daar zal ik je straks nog wat van vertellen, ik zal hem je wel aanwijzen.
Wermeskerken – Langs de gordel, 61-62, 63-64
Een totok, die in den vooravond, – als de heete zon achter de palmen gedoken is, en een frisch koeltje aan komt strijken –, langs Noordwijk en door de Fransche buurt gaat, zou zich verbazen in Indië te zijn.
Groote en ruime, helder electrisch verlichte winkels, huis aan huis, waar van luxe-, tot de gewoonste verbruiksartikelen te krijgen zijn… precies als in Europa… feitelijk nog mooier winkels meestal nog ruimer…
Een glans van licht en luxe straalt ons tegen… reusachtige piano-magazijnen en bazars, groote comestibles-, sigaren-, boek- en meubelwinkels, mooie modemagazijnen, banketbakkerijen, juweliers, alles en alles is er… en alles en alles kan men er krijgen.
Duur, maar goed.
Doch helaas…
Het woord winkel-genot… staat niet in het Indisch woordenboek. Winkelen is eer een pestilentie… Je ziet er tegen op als tegen haarknippen.
In koelere Westelijke landen, waar de winkeliers met kleine winst, maar grooter omzet tevreden zijn… en met meer concurrentie… kom je een bazar binnen om een potlood of hoedenpen te koopen… en je komt er, bij wijze van spreken, met een lantaarnpaal uit.
Ik bedoel er dit mee. Een Europeesche winkelbediende zoo goed als de winkelchef of eigenaar, zien er een eer in, wanneer je om een kleinigheid een winkel binnenkomt… je te zien heengaan met nog een aantal àndere artikelen meer, die je toch binnenkort noodig zou hebben, en dan misschien elders zou koopen…
In Indië zien ze er een eer in, als ze je weer gauw kwijt zijn… en zelfs het artikel, dat je vroeg, niet hebben verkocht.
U kunt zeggen, wat u wilt… elke kooper hoort zich graag wat aanprijzen, de Europeesche ijver van personeel en chef, doen je sympathiek aan… je koopt er meer door, het spaart je een tweeden, derden gang naar den winkel, het overkomt je zeldzamer, dat je scheerzeep op is of de eau-de-quinine flesch leeg… je komt er éérder toe, je huisgenooten eens met een paar vazen blij te maken… een ‘nichtje’ het pruimemondje met wat pralines vol te stoppen…
Het vleit je, dat in een winkel je komst op prijs wordt gesteld, dat een winkelchef zich voor je inspant.
En winkel nu eens in Indië?
Loop een groote, liefst de grootste zaak binnen, zoo ’s morgens tegen elven.
Niemand ziet naar je om, achter de toonbank droomt hier en daar een meisje… van den dierentuin of bioscoop… ja, waar droomen Indo-meisjes, die Europa nog nooit zagen, al wel van.
Je komst in dien winkel is reeds een bron van ergernis.
– Juffrouw?
Loom staat de meest nabije op.
– Ja… m’nir!
– Ik wou pasta hebben om mijn scheermes aan te zetten.
– Is-ter-nit!
– Wat zegt u?
– Is-ter-nit! (Gaat weer gedecideerd zitten, met geste van hoepel-op).
– Juffrouw, en wat is dàt dan, daar onder het glas?
Een zucht, een ongeloovig kijken, dan een blik van: zie je niet, dat je me verveelt. Er wordt een sleutel gezocht, een slot wordt langzaam opengedraaid, met een gebaar van vermoeidheid je het voorwerp overgereikt en meteen komt het bonboekje al… “Op rèkkening, m’nir?”
De ijverigste juffrouw vraagt nog eens landziekig: “Nog iets m’nir?” maar schrijft al vast de bon.
Je zag nog een aardigen borstelhanger; een nagelschuier, dien je wel al vast meenemen kan, omdat de andere opraakt, maar je hebt de bon al vóór je, ter teekening, zucht ook eens, wil het lieve wicht het leven niet lastiger maken, en gaat maar weer heen.
Dat: “is ter nit”, hetwelk je naar je hoofd krijgt als je om dingen vraagt, die je er de vorige week pas zag liggen, of als je toevallig om iets anders vraagt dan een hoed en parapluie, schoenen, vazen, odeur en meer gevraagde artikelen, breekt je den kooplust, jaagt je den winkel uit.
Wermeskerken – Langs de gordel, 66-68
[Jakarta 5 – Grammofoon- en radiohandel Luyks]
Ik wil platen koopen voor de gramophone voor ’n kennisje. Ze heeft beweerd, dat je de ouverture van Guillaume Tell hier nergens krijgen kunt. Zij is overal geweest.
– Ben je al bij de firma X… geweest?
Ik noem de grootste zaak, zeker met een frontbreedte van 30 M. aan de straat, waar ik die ouverture nog geen week geleden heb hooren afdraaien.
– Ja, gisteren was ik daar, maar die juffrouw zei… Geloof nie, m’nir! Ze heeft nog gezocht, maar kon het ook niet vinden! Maar je weet hoe ze hier ‘zoeken’!
Ik stapte den volgenden dag dien winkel binnen. Het is een zeer goed gesorteerde zaak op dit gebied.
Een donkerkleurige juffrouw ontvangt me met een Oostersch-zuur gelaat… staat pas van haar stoel op, als ik vraag:
– Heeft u het sextet uit Lucia di Lammermoor?
– Wat zegt-u m’nir? (Ze denkt, geloof ik, dat ik tegen haar vloek).
Ik herhaal mijn vraag! Lucia di Lammermoor.
– Geloof nie, m’nir!
– Maar ik geloof toch, dat u het hebt!
Zij doet even of ze zoekt, komt dan terug:
– Is-ter-nit, m’nir!
– Weet u dat zeker?
– Betoel, m’nir!
– Zoo? En heeft u dan misschien de ouverture van Guillaume Tell?
Ze ziet mij met een blik van: Heb je nou nógal wat, wat een soesah, wâh!
– Wat zeg-u, m’nir!
– Guillaume Tell, juffrouw.
– Geloof nie, m’nir! Nee, is-ter-nit!
Mijn bloed kookt.
– Is de chef hier niet, juffrouw!
– Is-ter-nit! (Triomfantelijk).
– Dus u heeft Guillaume Tell niet?
– Geloof nie, m’nir!
– Zoo, hoort u dan eens, juffrouw, dat hebt u gisteren tegen juffrouw X. ook gezegd, maar nu wil ik u toch eens wat zeggen: Hier hebt u een lijstje en nu kom ik over een uur terug, en dan ligt alles netjes klaar, begrepen? U bent te lamlendig om te zoeken; als ik uw chef was, had ik u er dadelijk uitged…
De juffrouw viel bijna flauw.
Maar een uur daarna lag alles klaar, geloofde ze alles wèl.
En om me op haar te wreken, heb ik toen de platen nog eens contant betaald op den koop toe…, en met een papiertje, opdat ze nog wisselgeld had terug te geven ook.
Wermeskerken – Langs de gordel, 74-75
Men heeft mij gezegd, dat er veel corruptie heerscht in Indische kringen, maar “men" zegt altijd veel..., en, zooals reeds gezegd, ik heb er zelden iets van gemerkt en indien er werkelijk een poel bestaat, daarin liever niet geroerd.
– Maar het ligt er dik bovenop, kerel, zei mij eens iemand in Concordia. Jij ziet ook niets. Kijk, daar wandelt meneer X. met mevrouw IJ.; weet je waar meneer IJ. zit? Op zee; hij is naar de Molukken. En mevrouw X.? Weet je waar die zit? Neen? Meneer X. weet het ook niet. Je zet wéér een ongeloovig gezicht. Nou, kijk dan maar eens het lijstje van de scheidingen na, het lange maandelijksche lijstje. Er is geen land ter wereld waar relatief zooveel echtscheidingen voorkomen als in Indië en waar men dit zóó licht opneemt. Dat pleit, amice!
Ik haalde de schouders op. Hij werd nijdig!
– Heb je P... gekend?
Ik zei dat ik hem gekend had.
– Nou, daar heb je een van de ongeloofelijke voorbeelden. Zij harmonieerden niet. Hij was een heele goede vriend van mevrouw D., jeweetwel, en zij de heele goeie vriendin van verscheidene zijner vrienden. De afspraak was deze: zij zouden bijeen blijven tot zij een goeien man had gevonden, dan zouden ze scheiden en de nieuwe huwelijken aangaan.
Uit de vele vrienden viel de keus op één, die er goed uitzag en een goed inkomen had. De “stille verloving" werd gesloten, 's avonds kwam de verloofde bij het echtpaar op visite, de echtgenoot speelde piano, de “verloofden" zaten in de zijgalerij en bespraken hun toekomstplannen. Alles klopte, en de echtscheiding werd aangevraagd.
Op een dag kwam P... woedend bij me binnenloopen... drie knoopen... dat domme wijf van me, nu had ze een goede verloving, de vent zat er goed bij, en nu begaat ze de onvergeeflijke stommiteit wat te druk met G... te coquetteeren. Haar “verloofde" maakt het uit... en het echtscheidings-proces loopt al, potverdrie...
– Maar dan ben je toch spoedig van haar af?
– Ja, dat is het juist ! Maar nu zal ik veroordeeld worden om haar te onderhouden. Dat zijn bovendien nog dubbele kosten, want wij kunnen na gescheiden te zijn voor ons “fatsoen" toch niet meer samen gaan wonen... en het wordt des te lastiger haar uit te huwelijken. Ik moet ook altijd pech hebben. Weet jij soms ook een goeie man voor d'r?...
Wermeskerken – Langs de gordel, 77-78
Weltevreden had den geheelen dag liggen trillen in fel-heeten zonneschijn, die stàk, omdat het den vorigen avond geregend had. Nu was de zon bloedrood achter de sawahs ondergegaan. De te heete dag was omgekomen en wij zaten op het terras van restaurant Versteeg, op Noordwijk, in geestloos doodslaan van den Zondag vóóravond.
Een van ons had er gezegd, dat het “warm” was en dat de “kentering” toch feitelijk al voorbij behoorde te zijn…
Een gaapte!
Dan zei een ander: “Wat wordt dat huis aan de overzijde, aardig door die verbouwing!”
“Ja, heel aardig,” beaamden wij verveeld.
Dan was het een tijdlang stil. Wij rookten, luisterden indolent naar gesprekken aan een tafeltje achter ons, zochten iets nieuws, om het discours op te houden. Het wàs er niet.
Dan zei een ander nog: “Hoe komt toch dat trottoir langs de kali zoo stuk?”
“Gebroken.”
“Of weggezakt.”
“Nee, gebroken, dat kan je zien.”
“O, ze zijn daar een boom aan het omhakken, zeker een tak op gevallen.”
“Ja, beslist een tak op gevallen… een tak.”
Het was aller-interessantst ! Een tak !
“Kan er misschien een ebro tegenop gereden zijn?”
“Nee, want dan zou de ebro stuk zijn.”
“Ja, dan was beslist de ebro stuk.”
Wermeskerken – Langs de gordel, 86-87
Kromo is nu opgeheven.
Zijn kalotje van fluweel scheef op het hoofd, een gepommadeerde lok zwierig naar de slapen gekamd, een wit toetoepjasje en broek, geheel zooals de Europeaan, een paar zware schoenen aan de voeten, waarmee hij zich onbeholpen tracht voort te bewegen... een zwarte parapluie onder den arm... Indien hij heel deftig is: een blauwe bril op den neus... Als hij dien machtig kan worden nog een stroohoed, en losjes tusschen de lippen zijn strootje of eindje sigaar... Ziedaar de moderne, opgeheven Kromo van Batavia.
Een of meer vrouwen bij zich, die zich hullen in een wolk van parfums, in te lange sarongs en met kant afgezette kebajas, liefst precies als van de Njonjas. Moderne Adindas!
En dan maar wandelen... of naar de bioscoop, vooral als er moordgeschiedenissen zijn.
Heeft Kromo het warm, dan zet hij daar zijn kalotje af... in bijzijn van Europeanen... en zit met zijn gepommadeerden kop, de haren in felle scheiding, te geuren... te schreeuwen en... als 't portret van onze Koningin vertoond wordt, te fluiten, dat hooren en zien je vergaan.
Wanneer er gekust of gezoend wordt (tusschen die twee werkwoorden is een niet klein verschil); als er een dametje in négligé verschijnt... dan gaat er een gebrul op, en als er een Europeaan een moord doet of steelt... dan wordt er op alle voorste rijen door inlanders gejuicht... Zie je, zoo zijn die blandas nou!
O, die opvoeding, die opheffing welke van films voor den inlander uitgaan.
Hier kent Kromo den Europeaan nog op de manier, waarop die zich hier voordoet. Maar wat moet hij wel van den Europeaan in Europa denken, (waar die films vandaan komen) waar hij inbreekt, moordt, steelt, verkracht en hoereert...
Is het wonder, dat die arme Kromo daar zijn hoofd niet meer gedekt houdt, en hij de zusters van op de film halfnaakte Europeesche vrouwen op straat met een blik aankijkt, alsof zij, nou ja, ook van dat soort zijn en zich hier alleen maar zoo'n beetje netjes voordoen!
Arme Kromo! Vooral wanneer die met Europeanen in aanraking kwam, vooràl wanneer hij Christen werd.
Nu rijdt hij fiets, en chauffeert... Is heelemaal opgeheven. Voor ethisch aangelegden een zaligheid, een verheuging des harten... Nog niet opgeheven genoeg.
Of ik ethisch ben, vraagt gij?
O, ik ben ethischer dan ethisch naar Indië gekomen, met innig verlangen mijn bruinen broeder, mijn Saïdjah, aan mijn blanke borst te drukken.
Saïdjah heeft me bekeerd.
Wermeskerken – Langs de gordel, 103-104
Op Noordwijk, Welevreden’s boulevard, waar de groote café’s zijn, waar de muziek speelt, waar geïllumineerd is, waar de confetti dwarrelt, de serpentines schieten, waar carnavalspret heerscht en… niemand alleen hoeft te zijn… daar is het goed op Sint Nicolaasavond.
Daar viert heel Batavia het St. Nicolaasfeest.
Zonder afspraak stroomt alles daarheen, alles wat niet eenzaam kan zijn, komt daar vergeten.
Noordwijk, ten minste dat deel, en vogue, is niet lang, enkele minuten gaans, maar daar heerscht ten minste leven, daar kunnen geen weemoedsstemmingen ontstaan, daar klatert de vroolijkheid.
Dat is de remedie.
Kijk die sliert vroolijke menschen, arm in arm, hossend als…. herleefde de Kalverstraat; om hen warrelt en dwarrelt een wolk confetti, uit en over de groep schieten als kleurige vuurpijlen serpentines op, en de lucht is gevuld van zang en het lawaai van slagen met varkensblazen en klappers, op bekende en onbekende hoofden… in Bataviavreemde verbroedering.
Stoeiend, lachend, juichend en gillend gaat het verder… van Versteeg naar Stam en dan weer terug… nu eens tegen den stroom in, dan weer daarmee mede. “Rije, rije, rije in een wagentje… hi-ha-ho!”… zingt men ook vreemd antiek…Telkens weer nieuwe zwermen, jongens en meisjes, en ook veel ouderen, die er in slagen, onverwacht een schuchter groepje deftigen mee te sleepen in blijden overmoed, en een: “…kom, wees nu ook eens vroolijk in den Oost!”