Uitgeverij Atlas, Amsterdam / Antwerpen 2001

Zikken – Indische Jaren, 24-26

[Jakarta 7 – Rendez-vous] 

Zo ontvangt Johan een dag later een vriendelijk briefje waarin zijn aanzoek beleefd wordt aanvaard, maar op een voorwaarde waaraan hij zeker zal willen voldoen. Wat die voorwaarde is, daar kan ze nu niet op ingaan, ze praten daarover wel als ze elkaar weer zien in de stad. Johan ligt er lang van wakker. Wat voor voorwaarde kan het zijn? Het enige wat hij weet te bedenken is dat ze hem zal vragen het meestershuis dat hem is aangeboden bij zijn eerste baan in de provincie, te delen het haar moeder en de vijf opgeschoten stiefbroertjes en -zusjes. Dat wordt een hok vol; zal hij dat kunnen? Is het mogelijk dat hij het niet zal kunnen?
Wat het ook is, hij zal erin moeten toestemmen. Hij kan haar niet laten gaan. Hij is volkomen aan haar verslingerd geraakt en zal dat bijna een leven lang blijven. Pas in hun beider ouderdom zal, zo lang achteraf nog, door wat er eens in Tjisaroea gebeurde, een dramatische breuk komen in hun relatie. Zij zal niet op zijn begrafenis verschijnen.
Het is daarom geen wonder dat, als er bij hun eerste samenkomen na de briefwisseling geen sprake blijkt te zijn van opgedrongen inwoning, de opluchting haast merkbaar is op zijn gezicht. Elke andere eis van haar lijkt hem dan makkelijk aanvaardbaar.
Jannetje wil alleen maar weg. Ze wil trouwen, dan geen huwelijksreis maken, maar de koffers pakken en emigreren naar Indië. Ze wil ergens wonen waar geen dorpsgenoten haar met de vinger zullen nawijzen. Om die paar dagen met Ruben? Hij voelt een steek, maar glimlacht. Hij zal altijd in zijn hart een romantische jongen blijven en haar tekortkomingen zien in het licht van zijn verliefdheid. Dat hij lijdt door wat hem is aangedaan, maakt hun band in zijn ogen nog inniger. En dat hij haar moet beschermen tegen een onwelwillende buitenwereld is voor hem geen zware taak; hij wil niets liever. Het maakt haar nog dierbaarder. Het spreekt vanzelf dat ze naar Indië gaan, al heeft hij daar eerder nooit enige behoefte aan gehad.
Heel wat jaren later, tijdens een avondwandeling rond het Koningsplein in Batavia, vraagt zijn oudste dochter hem of het waar is dat haar moeder het plan om naar Indië te gaan het eerst heeft geopperd. Dat lijkt haar zo vreemd want uit alles blijkt toch duidelijk dat haar moeder in de tropen niet kan aarden en dat haar vader hier zijn bestemming heeft gevonden.
'En dan die voorwaarde,' zegt de dochter tegen Johan, 'blijkt daar eigenlijk niet uit dat ze niet werkelijk om je gaf?'
Haar vader antwoordt daarop door zijn arm uit de hare te trekken. 'Dat kon mij toen geen snars schelen,' zegt hij verbeten. 'Geen snars!'

 

Zikken – Indische Jaren, 32-33

[Bandung 2 – 1e School A] 

Terwijl de vrouwen de meest noodzakelijke benodigdheden uit de koffers pakten, gingen de mannen met elkaar naar het departement van Onderwijs. Daar moesten zij hun papieren overleggen en kregen zij pas de naam van hun standplaats te horen. Hadden zij dat bericht niet al aan boord moeten krijgen? Alles ging hier nog altijd niet zoals was gepland, kreeg hij te horen, hij kon daar beter maar meteen aan wennen. Werd hij op zijn vingers getikt? Maar nee, men behandelde hem met respect, alsof het vanzelf sprak dat hij hier de leider was, iemand die het woord voerde voor hen allen. Het was hier anders dan in Holland. Daar was hij steeds de achtergrondfiguur geweest. De veranderingen grepen om zich heen. Je had dat niet meer in de hand. Je paste je gewoon aan.
Niemand van het groepje dat aan boord bevriend was geraakt, bleef in de hoofdstad Batavia. Sommigen moesten meteen verder naar de buitenbezittingen. Alleen Johan bleef op Java. Hij had het neusje van de zalm geserveerd gekregen: Bandoeng, op een hoogvlakte, een koele stad, omringd door bergen. Maar van zijn hoofdacte was voorlopig geen notitie genomen. Hij werd aangesteld als gewoon onderwijzer. Hij kwam echter niet op een Hollands-lndische school, verzekerde men hem met een schouderklopje, hij kwam te werken op een A-school. Uitsluitend Nederlandse kinderen. Was dat een aanbeveling? Het leek minder interessant maar hij nam het zoals het kwam, hij zou wel zien.
Bij terugkomst in het hotel vond hij Jannetje op bed. Haar migraine was teruggekomen en zij informeerde alleen naar de functie van onderwijzer. Waarom was hij niet aangesteld als schoolhoofd? Had hij daar niet recht op het zijn acte?
Nee, eigenlijk niet. Hij was officieel nog niet bevorderd tot schoolhoofd maar dat was een kwestie van tijd, daar was hij zeker van. Intussen gingen ze toch maar naar een van de beste standplaatsen, het hooggelegen Bandoeng. Je had er de huizen voor het uitkiezen, had men hem verzekerd.

 

Zikken – Indische Jaren, 36-38

[Bandung 2 – Kan] 

Een huis zoeken in de bergstad Bandoeng was haast een feestelijke aangelegenheid. Per liet zich rondrijden in een sado en stopte bij elk aantrekkelijk huis dat te huur stond. Altijd was er een djaga in de buurt, een bewaker, die meestal te vinden was op een matje in de lege voorgalerij of in de schaduw van een bladerrijke boom in de voortuin. Je vond hem door je te laten leiden door de geur van zijn kreteksigaret.
Overal stonden huizen te huur. Je liep er in en uit. Als het je niet in alle opzichten beviel, stapte je weer in je wachtende sado en liet je naar een ander huis brengen.
Eerst reed hij een paar uur rond door de stad om zich beter te kunnen oriënteren en een idee te krijgen van de sfeer van elke wijk. Hier en daar praatte hij met buren of het hun bedienden. Hij zocht een stille, brede laan uit en vond daar een leegstaand huis met witgekalkte muren, een behoorlijk stukje tuin en een paviljoentje ernaast. Voor het huis stond een alles overschaduwende mangaboom vol mieren en in de achtertuin was een put met behoorlijk drinkwater en een djamboe-ajerboom vol witroze vruchten aan takken die tot op de grond hingen. Hij huurde het zonder aarzelen.
Het aannemen van bedienden was Manna's terrein. Ze volgde de aanwijzingen van het departement. Ze zat in het voorgalerijtje van hun hotelkamer, het grijze boekje met zwarte rand, de Indische lessen voor beginnende Indiëgangers, in de hand. De rouwkaart van Allah noemde ze het oneerbiedig, maar Per vroeg haar om niet zomaar van alles eruit te flappen waar de inlanders bij waren, zij begrepen meer van de Nederlandse taal dan Per en Manna van de Maleise.
'De bijbel van het oosten, bedoel ik,' bond Manna in, en ze glimlachte naar de mannen en vrouwen die beurtelings aan haar voeten hurkten en zich aanboden als kok of djongos, als wasbaboe of tuinman. Het waren jonge mannen en vrouwen. De vrouwen in sarong en kabaja, de mannen in een gesteven wit linnen jasje en stijf gevouwen gebatikte hoofddoek. Zij hurkten met gebogen hoofd aan de voeten van Manna, die in een rotanstoel zat. Ze hadden een zachte stem.
Ze moest een kokkie kiezen om te koken, een baboe om te wassen en te strijken, een dlongos om te serveren en de leiding te kunnen nemen, en een jongen, haast een kind nog, om te wieden in de tuin.
Op het lijstje van het departement stond ook nog de post van chauffeur, maar Per was daar nog niet aan toe. Het leek hem een overdreven luxe en hij en Manna lachten half ongelovig, half vermaakt om de situatie die zich haast buiten hen om afspeelde: zij waren nu twee ambitieuze jonge mensen die naar de koloniën waren getrokken om daar een voor hen tot nu toe ongebruikelijk grote staat te gaan voeren. Maar zonder bedienden kon je hier niet leven. Op dit gebied waren er strikte orders van het gouvernement. Het werd elke Hollandse huisvrouw sterk ontraden zelf de huishouding te doen. Wie dwars ging liggen en toch zelf de touwtjes in handen wilde nemen. kwam van een koude kermis thuis. Een berisping of slechte aantekening kon het gevolg zijn. Het beschikken over een groot aantal bedienden was geen kwestie van mogen maar van moeten.
Er was iets in dit land, in de warme lucht, de zoele wind die van de bergen kwam misschien en ook de lankmoedige houding van de huisbedienden, die maakte dat iedereen zich meteen schikte naar de omstandigheden.

 

Zikken – Indische Jaren, 38-39

[Bandung 2 – Schaken] 

De voorgeschreven dagindeling uit 'de bijbel van het oosten', die op Per bij eerste lezing, nog thuis in het vaderland, de onaangename indruk had gemaakt van een militaristisch regime, leek nu een vanzelfsprekendheid. Je stond om vijf uur op, en ging met behulp van een gajong, een schepemmertje, sirammen in de badkamer, kleedde je aan, en om zes uur zat je in de voorgalerij waar de djongos je de koffie bracht. De hele familie ontbeet om halfzeven en daarna ging het familiehoofd naar zijn werk, de kinderen naar school en de vrouw des huizes ging in haan rotanstoel zitten en gaf de aan haar voeten gehurkte kokkie instructies en geld voor de boodschappen op de pasar.
Het was een strakke tijdsindeling, je kon er niet van afwijken. Het voeren van de grote staat leidde niet tot meer vrijheid van beweging maar bestond uit het nauwkeurig opvolgen van een reeks voorgeschreven verplichtingen.
Als Manna daartegen al eens mocht rebelleren, dan liet zij dat in het begin nog niet zo merken. Per zelf schikte zich makkelijk. Hem viel het licht de dagindeling te volgen omdat hij die dagindeling zelf gekozen zou kunnen hebben. Hij hield van het koele ochtenduur, fietste op zijn gemak door de nog lege straten naar de A-school, waar hij collega's trof die hem lagen en een schoolhoofd met wie hij wekelijks kon schaken. Ook Manna leek zich snel neer te leggen bij haar nieuwe rol. Als de kokkie met wat geld naar de pasar was gestuurd, trok ze zich terug in het kantoortje van Per, waar een groot bureau stond en een divan waarop zij ging liggen lezen. Ze begon een talenstudie en toen zij op een vendutie, de verkoopdag van vertrekkende Indiëgangers, een viool zag die tegen de lage prijs van onwetende verkopers van de hand ging, schafte zij het instrument aan en adverteerde voor een vioolleraar.

 

Zikken – Indische Jaren, 61-62

[Surabaya 2A – Kemoeningstraat] 

Het huis aan de Kemoeninglaan in Soerabaja was niet te vergelijken met het houten huis op palen in Lahat. Je zou die twee niet naast elkaar moeten zetten. Het zou dan lijken of het luis in Lahat maar een primitief bouwsel was en je zou niet meer zien dat het witte villaatje in Soerabaja een pretentieus onderdeel was van een hele rij gelijke huizen in de Kemoeninglaan. Maar het was natuurlijk van steen, niet gewoon van hout.
De tuinen moest je ook niet naast elkaar leggen. Het oude houten huis in Lahat was gebouwd op een groot stuk grond dat al volstond met palmen en assembomen en een doerianboom waarbij je uit de buurt moest blijven want een zware vallende vrucht kon met gemak een mensenschedel verpletteren. In korte tijd had Per er een lusthof van gemaakt. Hij had dahliaknollen uit Holland laten komen en ze geplant in tonnen die aan de voet van het voorgalerijtrapje waren neergezet. Een rij lege petroleumblikken was groen geverfd en gevuld met balsemientjes. De voortuin liep glooiend af naar de beek waar wilde eenden zwommen tussen waterslangen en visjes die alleen de bedienden aten. Bijna het hele middenveld was ingenomen door een perk theerozen, de lievelingsbloemen van Manna. In deze tuin reikten het vaderland en het moederland elkaar de hand. Tussen de dahlia's en de rozen groeide de kembang sepatoe en zag je overal de roodoranje bloemen van de kembang ragbol. Langs de oprijlaan stonden tjempakastruiken tussen het rode hout van de soerianbomen. Leg daar nu eens die tuin uit Soerabaja naast: een flink stuk grond, dat wel, maar de voortuin bestond uit verdord gras en een paar waaierpalmen tegen de witte huismuur. In de achtertuin stond een gedongdongboom en dat was alles. Per liet er alle rommel weghalen maar daarna keerde hij zich af. De tuin bleef wat het was, verwaarloosde grond waar de nieuwe hond gaten in groef, dat gaf niet, er viel hier niets te vernielen.

 

Zikken – Indische Jaren, 62-63

[Surabaya 2 – Soos] 

Per had in de stad geen A-school kunnen krijgen. Hij was nu hoofd van een kleine HIS, een Hollands-lnlandse school, in de buitenwijken. Het maakte voor hem geen verschil maar Manna bleef erover praten.
'Het ontbreekt er nog maar aan dat ze je weer gewoon onderwijzer maken,' zei ze, maar Per lachte dat weg: 'Dat kan helemaal niet. lk blijf schoolhoofd nu ik eenmaal bevorderd ben.’
'Je zou inspecteur kunnen worden,' hield Manna vol. 'Kijk maar naar Kamminga, die was vroeger toch ook gewoon onderwijzer. Nu reist hij het hele land door.'
'Die is hier al vijftien jaar,' zei Per glimlachend. 'En bovendien ambieer ik dat niet. lk hou niet zo van rondreizen.'
'Jij wilt elke dag hetzelfde,' zei Manna.
'Precies,' zei Per. Hij deed alsof hij niet hoorde dat haar stem van oppervlakkige opmerkingentoon was gezakt naar het niveau van neerbuigende kritiek. En alsof hij niet wist dat iedereen aan zijn gedrag kon merken dat hij toch niet lekker in zijn vel zat, fietste hij elke dag fluitend naar zijn school.
De nieuwe hond ging jankend midden op de Kemoeningweg zitten als de overbuurman zijn vioollessen gaf. Die trok zich daar niets van aan maar Manna legde haar viool weg en lag met hoofdpijn op bed. Het leek of Soerabaja geen stad was waar je makkelijk gelukkig kon zijn, tenminste als je daarvoor in Lahat had gewoond. In Bandoeng waren ze afgeleid geweest door al het nieuwe van het Javaanse leven. In Lahat hadden ze tot de upper ten behoord. De assistent-resident, de controleur, de kapitein van het garnizoen. Dan had je de dokter en de hoofdingenieur van de tunnelbouw en de familie Keasberry natuurlijk. The upper seven, zeiden ze zelf. Dat dit toch iets meer was dan alleen een grapje, merkten ze pas toen ze weer in de anonimiteit van een grote stad terechtkwamen. In de soos daar waren het de rijke planters die er de regels van het spel uitmaakten en als vrouw van een schoolhoofd van een B-school kwam Manna er niet aan te pas. Ook was ze gewend geraakt aan aandacht en bewondering die verband hielden met haar mooie stem. In Lahat had ze, met pianobegeleiding van de vrouw van de hoofdingenieur, recitals gegeven in de soos van Lahat en van kleinere plaatsen in de omgeving: Moeara Enim, Pagar Alam. Ze hadden met de happy few en een paar luitenantjes een toneelclub opgericht en als een gevierd gezelschap waren ze tot in Palembang uitgenodigd om in de plaatselijke sociëteiten te komen spelen. Manna dacht in de nieuwe standplaats hetzelfde te kunnen doen maar hier bleef ze de oprichtster van een amateurclubje en in de soos waar men de groten uit Europa op tournee ontving, was geen belangstelling voor een onbekende zangeres van Schubertliederen. De warmte van Soerabaja leek drukkender dan die van Zuid-Sumatra. De migraine van Manna kwam in verhevigde vorm terug.

 

Zikken – Indische Jaren, 63-65

[Surabaya 2A – Toelatingsexamen] 

Op school ging het de kinderen ook niet voor de wind.
'Spuit elf geeft ook modder,' zei een leraar van de eerste klas van de hbs. De oudste dochter had die uitdrukking nog nooit eerder gehoord, meende dat het op haar leeftijd sloeg en voelde zich diep vernederd. Ze maakte voortaan geen opmerkingen meer als haar iets werd gevraagd. Veel kinderen bij haar in de klas waren veertien, zelfs vijftien jaar. Het waren wat achtergebleven kinderen van mensen op de buitenbezittingen die tot dan toe thuis les hadden gekregen. Alle anderen hadden meer recht van spreken dan zij.
Aan het einde van het eerste schooljaar, de dag waarop de dochters Gembyr en Jampie hun rapporten konden laten zien met de aantekening 'bevorderd ', hoorden ze dat ze met hun orders naar Nederland zouden gaan. De eerste zes jaar waren voorbij, ze hadden nu een halfjaar vakantie. De kinderen moesten wel naar school in Holland waar ze dat verlof wilden doorbrengen maar Per en Manna waren vrij en konden doen wat ze wilden. Per wilde het verlof eigenlijk gebruiken om heel Indië beter te leren kennen. Hij wilde naar Madoera en Celebes en Borneo. Als er genoeg tijd was wilde hij ook naar de Molukken. In zijn vrije tijd had hij zelfs een heel reisplan opgesteld. Ze zouden de Boroboedoer gaan bekijken, het Tenggergebergte beklimmen, zeilen door de baaien van Bali, een lijkverbranding zien en naar schelpen duiken in de Bandazee. Per had er kaarten en platen van. Voor zijn kinderen ging een veelbelovende en nog ongekende wereld open. Maar Manna stelde daar oude grootmoeders tegenover en winkels vol vers wittebrood dat je in de hele straat kon ruiken en sneeuwballen gooien in de winter. Maar dat alles was toch iets van vroeger? Dat hadden ze toch al gehad? De keus leek niet moeilijk.
Manna keerde zich af. Haar gezicht zag heel wit. Ze ging maar even liggen.
De hond werd door Per naar de buren gebracht. Hij kreeg een afscheidsklopje op zijn kop. Het was een lastige, ongezeglijke hond, niemand was echt van hem gaan houden en hij had al die tijd vast ook wel geweten dat Per zich niet aan hem wilde hechten. Hij beet naar de hand die hem wel had gevoed maar die hem nu zo makkelijk los kon laten. Per seinde naar Holland dat ze eraan kwamen.
Boeken moesten met aandacht worden uitgezocht. Je kon ze niet allemaal meenemen. Er zat altijd maar één enkele boekenkist bij de hutkoffers, en die was gauw vol met de boeken van vier mensen.
'Je moet eraan wennen,' zei Per, 'je moet hier niet wortelen, niet hechten aan bezit, je moet leven voor nu. Alles is alleen voor even.'

 

Zikken – Indische Jaren, 66-67

[Jakarta 7 – Jl Musium] 

Het was of ze wakker werden na een korte droom toen ze, na zes maanden, terug waren op de kade van Tandjoeng Priok. Ze hoefden niet verder te trekken.
De standplaats was ditmaal Batavia. Voor Per was het vreemd hier voor de tweede maal aan te komen. Even verwonderde het hem dat hij een ander Priok zag dan de vorige keer. De schok, de verrukking was er weer zoals de eerste maal. maar het was anders omdat de man die nu aankwam een heel andere man was dan die hier zeven jaar geleden was geland. Hij was geen baroe meer, geen nieuweling. Hij kwam nu aan op de plek waar hij thuis was en in de vreugde van het weerzien van het land waar hij hoorde, zat ditmaal iets wat bijna op benauwenis leek: hij had dit alles zo makkelijk kunnen mislopen als alles vroeger anders was gegaan.
Als hij bij het dobbelen om het eerst een aanzoek te mogen doen, verloren had bijvoorbeeld. Als zij nee had gezegd. Uit zichzelf had hij niet geweten dat hij weg moest uit Holland, dat ergens een ander land op hem wachtte. Hij legde een arm om haar schouder. Hij had alles aan haar te danken.
Per kreeg een school toegewezen in het nabijgelegen plaatsje Tanggerang. Manna wilde daar niet wonen. Ze koos voor het centrum van de grote stad.
Per vond het niet erg om elke dag vijfentwintig kilometer heen en terug te fietsen. Ze vonden een huis in het centrum, dicht bij de grote aloen-aloen, het Koningsplein. Ze woonden in de Museumlaan nummer zeven, het huis waar een blanke mevrouw was vermoord door haar inlandse djongos. Ze spookte daar nog steeds en niemand wilde het huis hebben. Ze konden het goedkoop krijgen.
De school in Tanggerang bleek een mijlpaal in Pers leven. Het was weer een Hollands-lnlandse school met gemengde leerlingen, meer bruin dan blank. Er woonden wel wat Europeanen in het plaatsje maar die lieten hun kinderen liever naar een A-school gaan in Batavia, al ging daar veel tijd mee verloren doordat het vervoer niet altijd goed geregeld bleek. Maar Per beviel het daar nu juist bijzonder. De bevolking leek hem rustig en praktisch en vergeleken bij zijn andere scholen meer dan middelmatig intelligent.
De school in Tanggerang werd wel een punt van discussie bij het thee-uurtje. Je zou het een twistpunt kunnen noemen maar het viel niet mee te twisten met Per. Hij gaf niet om twisten en waar hij niet om gaf, daar begon hij niet aan.
'Je hoeft dat toch niet te nemen,' vond Manna, 'in Soerabaja heb je ook al een HIS toegewezen gekregen. Je bent nu wel aan een A-school toe.'
'lk zou er een kunnen krijgen,' zei Per, 'maar ik heb een plaats aangevraagd met een middelbare school. Daar zijn er hier in Indië een stuk of vijf van. We moesten kiezen tussen de buitenbezittingen met de kinderen op kostschool in de stad of allemaal bij elkaar met een HIS in plaats van een school met alleen Europese kinderen.'

 

Zikken – Indische Jaren, 67-69

[Jakarta 6 – PHS] 

'Je bent zo gauw tevreden,' zei Manna, 'je capaciteiten komen toch beter tot hun recht op een school met intelligente kinderen?'
'Die kinderen in Tanggerang zijn lang niet gek,' zei Per. 'Misschien zijn ze iets achter wat kennis betreft maar aan intelligentie ontbreekt het ze niet. Wat mij hindert is alleen het feit dat er zo weinig kinderen bij zijn die iets zullen hebben aan het examen voor een middelbare school. lk zie ze straks niet naar de PHS in Batavia gaan, laat staan naar de CAS. Veel arme gezinnen, veel kinderen die nodig mee moeten gaan verdienen zodat hun ouders het hoofd boven water kunnen houden.'
'Ze moeten dan naast hun baantje maar een schriftelijke cursus volgen die hun opleidt voor het staatsexamen. Maar straks zeg je dat ze toch niet willen studeren aan een universiteit.' Manna greep een tijdschrift, bladerde er verstrooid in.
'Dat zeg ik zeker niet. Het zijn er meer dan je zou denken.' Per staarde Manna een ogenblik aan. 'Je zegt dat nu zo terloops maar er zit wel wat in.' Peinzend roerde hij in zijn thee.
Manna schonk weinig geïnteresseerd de kopjes weer vol uit de Chinese theepot met de rode draak.
'Nou, dat is dan opgelost,' zei ze.
'Welnee,' zei Per, 'zoiets los je niet zomaar op. Toch is het misschien wat. Schriftelijke cursussen zijn hier toch helemaal niet. Die heb je alleen in Holland. Maar misschien zou ik er hier een kunnen beginnen. Niet speciaal voor Tanggerangse kinderen maar voor al de kinderen uit de kampongs die niet dicht genoeg bij de vijf grote steden wonen. Voor alle kinderen van Java en Sumatra, van Celebes en Borneo en van de Molukken. lk moet er eens over denken.'
Niet lang daarna begon Per met het organiseren van zijn levenswerk, een schriftelijke cursus, bestemd om het mogelijk te maken het eindexamen van een middelbare school af te leggen, zonder er een te hebben bezocht.
Er ging een lange persoonlijke studie aan vooraf. Er waren veel besprekingen met het Gouvernement, er was veel verplicht papierwerk, er moesten docenten worden aangesteld voor de verschillende vakken: wiskunde, talen, geschiedenis, aardrijkskunde, biologie en scheikunde. Per voegde er een verplicht vak aan toe: algemene ontwikkeling, en dat werd zijn troetelkind.
Er gingen jaren mee heen. En het kostte geld. Pas na lange tijd begon de cursus vruchten af te werpen in de vorm van geld dat, zij het haperend, begon binnen te vloeien. Er kwam waardering want niet alleen jongeren uit de kampongs schreven zich in maar ook Nederlandse jongens en meisjes die op de buitenbezittingen woonden en niet naar Holland konden of wilden gaan.

 

Zikken – Indische Jaren, 69-70

[Jakarta 11 – Zwembad] 

Toen de lening die Per was aangegaan eindelijk was afbetaald, werd die mijlpaal thuis gevierd in de kleine familiekring.
Een fles champagne van de allerduurste soort, non multa sed multum, dus het bleef bij een magnum, twee jaarkaarten voor het Tjikinizwembad voor de kinderen en een blauwdruk van een huis in de bergen bij Tjisaroea.
De plek voor dat huis stond al vast. Het bleef het stuk grond waarop nu alleen nog een eenvoudig vakantiehuisje stond. Het stond halverwege het pad dat begon bij het sanatorium aan de Poentjakpas en eindigde bij het grote landhuis van de familie die de Tjisaroea-theelanden in bezit had. Ze zouden nu een chauffeur krijgen en het was de bedoeling niet alleen de vakanties in de bergen door te brengen maar ook lange weekenden. Het volgende verlof zouden ze daar ook doorbrengen, zei Per. Want wat moest je in Holland waar je zelfs bij je eigen zuster geen raapjes kon kiezen voor een feestmaaltijd omdat de groenteboer wist dat de familie uit Indië te gast was zodat je geen raapjes kon bestellen, dat was de allergoedkoopste groente, het was armenvoedsel. Holland was een land waar je pas om tien uur in de ochtend je koffie kreeg. Bleekbruin, twee kopjes afgepast met een kaakje bij het eerste kopje terwijl je praatte over het buitenlicht van de overburen dat ze de hele nacht hadden laten branden, wat een verkwisters waren die mensen.

 

Zikken – Indische Jaren, 70

[Jakarta 5 – Gerzon] 

Manna was het niet helemaal met Per eens. Er waren ook andere dingen in Holland, dingen die je hier miste: cultuur, een piano die niet door de rajabs werd opgevreten.
'Alles wordt hier met het jaar beter,' vond Per, 'tegen de tijd dat we met pensioen gaan is dit een ideale samenleving.’
En hij klapte in zijn handen. Er kwam een koelie het voorerfje op draven, een kist op zijn schouders. Die zette hij neer aan Manna's voeten. Het tafeltje met de theekopjes wend iets opzij geschoven. Met een gebaar als van een heilig ritueel deed de koelie de kist open en trok zich toen, buigend en achteruitlopend, terug naar het tuinhek.
Tussen zachtroze vloeipapier lagen daar de mooiste japonnetjes van Gerzon, de duurste modezaak van Batavia op dat moment. Het leek een bewijs dat het leven steeds beter werd, dat je hier nu langzamerhand alles kon krijgen wat je in Europa ook had.
Manna trok het ene kledingstuk na het andere aan. Met armen vol kleren verdween ze in de slaapkamer en ze kwam lachend de modellen showen. Wat paste werd in de kant gehangen, de rest ging terug in de kist en wend door de koelie weggehaald.
Die dag werd er niet meer gepraat over het huis dat in de bergen zou worden gebouwd. De blauwdruk zat in Pers portefeuille en de blauwdruk zat ook in Pers hoofd. Zelfs zijn geadoreerde Manna kon het daar net uitkrijgen. Dat kon alleen de oorlog met Japan.

 

Zikken – Indische Jaren, 114-115

[Jakarta 7 – Museumlaan] 

'lk weet wie je bedoelt: een beetje slungelig jongmens.'
'Je vergist je, Per. Kijk eens naar de ogen, naar die mond. Die slungelige houding van serviliteit, dat is toch een aanwendsel. Mensen hier nemen dat van elkaar over. Het bevordert het gemak in de omgang. Maar je ogen kun je niet zo licht veranderen. De gebogen schouders, de draai van een nek, het is maar tijdelijk. Zo stelt hij zich op tot het ogenblik is aangebroken dat hij de touwtjes in handen heeft. Dan passen rug en nek zich aan bij de ogen die altijd al "lk bepaal het" hebben gezegd. Eeuwenlang is dat de houding geweest van de mensen van dit land. Je zult het misschien nog mee maken: dat de schouders naar achter worden gegooid, de rug zich recht, elk haar op het opgeheven hoofd iets wint aan volume, niet meer te controleren uit de schedel lijkt te willen breken, de nek wordt kaarsrecht. Let op hun haren Per, die zullen het je vertellen als de tijd daar is.'
'lk hoop dat niet meer mee te maken,' zei Per somber. Hij dacht wel vaker over dit soort dingen na, met een benauwend voorgevoel van wat eens misschien zou komen. Hij had de ogen gezien van de kampongmensen die zijn cursus waren gaan volgen. Hun haren lagen nog glanzend van klapperolie plat over hun hoofd. Hij wilde de verandering niet meemaken. Hij kon er begrip voor opbrengen. Juist daarom wilde hij het niet meemaken, hij hoopte de loop van de geschiedenis voor te blijven. Toch ging hij door met cursisten die vragen hadden, bij zich thuis uit te nodigen. Hij ging dan met ze in de voorgalerij zitten tijdens het thee-uurtje en stond erop dat zijn vrouw en dochters erbij waren, de thee inschonken en beleefd: 'Silakan minoem' zeiden zoals het hoorde.
'Daar zit hij zich weer te verbroederen met de bevolking,' zeiden de Europeanen die op dat uur met een slakkengangetje door de smalle Museumlaan reden. 'Snapt er nog steeds geen steek van. Gedraagt zich als een baroe. Hij leert het nooit.'
Maar als ze onder elkaar over hem spraken en iets over hem tegen hun kinderen zeiden, dan was het toch altijd op een vrij gemoedelijke toon. Zijn gedrag ging buiten hun perken maar het werd hem door de een of andere oorzaak niet nagedragen. Misschien was het die jongensachtige argeloosheid in hem, zijn haast vertederende hinkpas, zijn onhandige bevlogenheid met de inheemse problematiek, die hun houding beïnvloedde zodat hij niet uit de kring werd gestoten maar eerder beschermend werd toegesproken. Hij was een lastig kind maar ze vonden hem verder best aardig.

 

Zikken – Indische Jaren, 150-152

[Jakarta 6 – Kali] 

Even later kwam Per de voorgalerij op in een schoon wit overhemd waarin weer te veel stijfsel was gedaan. Hij miste Wong, de Chinese wasman die in de stad zijn hemden waste in de kali. Soms fietste hij erlangs op Noordwijk en meende zijn eigen hemden te herkennen die op rekken in de gekanaliseerde rivier lagen te bleken. Er ging wat stijfsel in, maar niet zoveel als baboe Minah meende te moeten gebruiken toen zij mee verhuisde naar Tjisaroea. Was het haar stilzwijgend protest omdat haar man moest achterblijven in de stad? Hij was huisjongen bij de buren en die gingen met vakantie altijd naar Tretes. Per had hem wel willen aannemen voor de tuinen, waarin hij altijd hulp kon gebruiken. Hij was zelfs in de verleiding gekomen de man van Minah meer geld te bieden voor het baantje van tuinjongen dan hij kreeg voor zijn werk als huisjongen van de buren in de stad. Maar zo werkte dat niet. Zelfs al werd het beter betaald, de positie van kebon die onkruid wiedde, was heel wat lager dan die van huisjongen die door het huis liep of hij er thuis hoorde. Die status was met geen geld te betalen. Ook was het tuinwerk iets voor kleine jongens zoals Tikkel. Je kon een volwassen man niet tot een halfwas maken. Bovendien golden er verbodsregels in het blanke Indische wereldje. Het niet begeren van de bedienden van je naasten was er een van.
Terwijl hij op de voorgalerij stond en uitkeek over tuin en bergen, meende Per zijn hemd te horen kraken bij elke beweging. Zulke kleinigheden konden zijn dag vergallen en hij was zich er hinderlijk van bewust dat het niet meer dan een onbeduidende kleinigheid was en dat hij aan zulke ergernissen niet moest toegeven.
Hij zag Manna in haar roze ochtendkimono met pas geborsteld glanzend haar dat tot op haar schouders hing, door de nog nevelige tuin lopen.
In de stad ging zij nooit de tuin in. Verder dan de potten met planten op de lagere stoeptreden van de voorgalerij kwam zij niet. Toch was de tuin ook in de stad de moeite waard. Die tuin was een hobby van hem waaraan zij op een afstand deelnam door nieuwe zaden te ontdekken en zelfs te bestellen in Europa en Australië. Ze leek blij het de manier waarop hij reageerde als ze hem verraste met een nieuwe catalogus en hem allerlei suggesties aan de hand deed. Haar fantasie was zoveel groter dan de zijne. En het was niet alleen die grotere fantasie die hem stimuleerde, hem zelfs in ogenblikken van mislukking en misère in leven leek te houden. Het waren vooral de ideeën en initiatieven die elke dag opnieuw zonder moeite bij haar boven leken te komen. Ze was een overstromende rivier die land bevruchtte. Met een gevoel van nederigheid besefte hij dat hij dat land was. En toch. Ze lette niet op wat hij met haar bijdragen deed. Ze rook nooit aan de gele theeroos die hij speciaal voor haar had geplant in hun stadstuin, ze plukte nooit een bloem. Per was degene die een roos afsneed of een bosje gerbera's uitkoos en ze in een vaasje zette aan haar kant van het bed. Hij wist niet of zij het wel opmerkte.
In Tjisaroea was de situatie anders. Ze had zich nauwelijks bemoeid met de tuinaanleg, maar van het begin af aan was zij in alle vroegte het trapje naar de tuin afgelopen en was rondgegaan door de nog jonge aanplant. Ze had altijd gevonden dat je in alle vroegte door je eigen tuin moest lopen …..