De laatste waarnemingen zijn gedaan in 2017.
De informatie in PDF formaat.
1ste gaanderij, balustrade – boven.
Alvorens de voortreffelijkheid van het Buddhaschap te bereiken moeten er natuurlijk talloze levens voorafgegaan zijn, waarin die latere Buddha gelegenheid had door een menigte van zelfopofferende daden zich te vervolmaken: in die vroegere levens, alsmede in het historische leven vóór de bereiking van het Buddhaschap, noemt men hem Bodhisattwa. Enerzijds weet men dus van allerlei vroegere vormen, waarin de historische Buddha als Bodhisattwa leefde, te vertellen, anderzijds bestaan er ook op het ogenblik in verschillenden vorm andere Bodhisattwa’s voor wie het is weggelegd na reeksen van jaren ook eenmaal zelf Buddha te worden. [Korte Gids, 10-12]
De beroemdste verzameling van daden door de Buddha verricht in zijn vorige levens is de Djatakamala of “Krans van djataka’s” van Aryaçura, een dichter uit de 4e eeuw na Chr. Het is een bundel van 34 djataka’s in uitgesproken literaire bewerking. Eeuwenlang was deze collectie bijzonder geliefd ook als grondslag voor illustratie. We vinden haar in India in de wandschilderingen van Adjanta en ook op Borobudur zijn aan de balustrade van de 1e gaanderij een 135-tal kleine reliëfs aan de 34 verhalen van de Djatakamala gewijd. [Borobudur, 81, 83]
De voor de rondgang overgenomen teksten uit Korte Gids, 42-55 zijn hertaald en aangevuld met teksten uit Borobudur.
De rondgang begint bij de oostelijke trap.
I. De geschiedenis van de tijgerin.
1. De Bodhisattwa wordt als kind in een brahmanenfamilie geboren; hij ondergaat de gebruikelijke ceremoniën,
2. en ontvangt zorgvuldig onderricht.
3. Als asceet met een leerling in de wildernis zijnde, biedt hij zijn eigen lichaam als voedsel aan voor een hongerige tijgerin, die haar jongen niet voeden kan (op het reliëf is de tijgerin weggeslagen, doch één der jongen nog zichtbaar).
4. Zijn overblijfselen worden daarop vereerd.
De Bodhisattwa is voorgesteld als de zoon van een Bhramaan en biedt zijn lichaam een hongerige tijgerin, die hare welpen niet zoogen kan ... [Couperus – Oostwaarts, 204] |
II. De geschiedenis van den koning der Ҫibri’s.
5. De Bodhisattwa, herboren als koning der Ҫibri’s,
6. ontvangt allerlei smekelingen en doet weldadigheid.
7. Om hem op de proef te stellen vraagt de god Ҫakra, als bedelaar vermomd, hem om zijn ogen, welke hij krijgt.
8. Als beloning ontvangt de koning later beide ogen weer terug.
9. waarop hij door zijn hof wordt gelukgewenst.
Als de zoon van een vorst, geeft de Bodhisattwa zijn oogen een blinden bedelaar, die de god Çakra blijkt te zijn en hem beloont... [Couperus – Oostwaarts, 204] |
III. De geschiedenis van het hapje brei.
10. De Bodhisattwa heeft in een vorig bestaan als huurling aan vier zwervende bedelmonniken een portie brei te geven.
11. Desgelijks heeft eenmaal een slavin een restje eten aan een monnik geschonken.
12. Tot loon daarvoor zijn ze nu herboren als koning en koningin.
13, 14. De koning preekt dan over het nut van aalmoezen geven.
IV. De geschiedenis van het gildehoofd.
15. De Bodhisattwa, die gildehoofd is, verzoekt zijn vrouw eten te geven aan een bij den ingang staande Pratyeka- buddha (iemand die voor zichzelf de Buddha-wijsheid verworven heeft, maar deze niet aan anderen kan verkondigen).
16. Zij begeven zich met het eten daarheen,
17. doch zien in de tussenruimte de open hel, welke de Boze heeft doen verschijnen.
18. Toch stapt hij voort, waarop de hel voor een lotus plaats maakt en de Pratyeka-buddha verheugd in de lucht verdwijnt, door hemelingen omringd.
V. De geschiedenis van Awisahya.
19. De Bodhisattwa wordt geboren als gildehoofd Awisahya,
20. welke zeer weldadig is
21. en daarmede zelfs voortgaat, als hij, tot den bedelstaf gebracht, door gras- snijden in zijn onderhoud moet voorzien.
22. Ter beloning krijgt hij van Ҫakra al zijn vroegere rijkdom terug.
VI. De geschiedenis van de haas.
Eens leefde de Bodhisattwa als haas in een liefelijk woud. Zijn beste vrienden waren een jakhals, een otter en een aap. Herhaaldelijk hield hij hun de gastvrijheid voor als een bijzonder belangrijke plicht, maar wanneer hij dat deed vroeg hij zich af hoe hijzelf in staat zou zijn deze plicht naar behoren te vervullen. God Ҫakra besloot hem eens op de proef te stellen en in de gedaante van een brahmaan, die in het bos verdwaald was, zocht hij de vier vrienden op. De otter bracht hem zeven vissen, de jakhals een kom met zure melk, de aap vruchten. Alleen de haas had niets te bieden; niets althans dan zijn eigen lichaam en dat offerde hij gaarne voor zijn gast in het vuur. Ter herinnering aan deze edele daad werd zijn beeld opgenomen in de maan. Ons “mannetje in de maan” is voor de Indiër een haas. [Borobudur, 87b] |
23. Ҫakra betreedt, als brahmaan vermomd, een woud,
24. waar de Bodhisattwa als haas leeft met een otter, een jakhals en een aap, welke dieren Ҫakra om voedsel vraagt. De drie laatstgenoemden geven vissen, zure melk en manga’s.
25. De haas heeft echter niets en offert, na een gesprek met Ҫakra, zich zelve op, door in het vuur te springen. (De zelfopoffering van de haas komt enigszins gewijzigd nog tweemaal op het monument terug.)
Het grote wonder had zich in hen voltrokken, maar tegelijkertijd waren ook kleine wonderen gebeurd. Want daar was ook het haasje dat niets meer had om aan de goden te offeren. Hij had zich zelf gegeven en gedacht dat hij nu alles kwijt was. Maar de goden hadden hem beloond en van de aarde naar de maan gedragen, waar hij voor altijd het 'haasje in de maan' was geworden. [Gomes – Sudah, laat maar, 93-94] |
VII. De geschiedenis van Agastya.
26. Bodhisattwa, na een weldadig burger geweest te zijn, wordt asceet, als hoedanig hij den als brahmaan vermomden Ҫakra vijf dagen lang zijn eigen eten aanbiedt.
27, 28. Deze beloont dat door zijn gastheer overvloed van spijzen ter verdeling te bezorgen, waarvan vele Pratyeka-buddha’s (op het reliëf slechts één) komen genieten.
29, 30. Zelf betoont de god eveneens zijn verering.
VIII. De geschiedenis van Maitribala.
31, 32. Vijf wildemannen, die tevergeefs hun boze kunsten trachten uit te oefenen, horen van een koeherder, dat dit komt door de verdienste van den koning Matribala.
33, 34 Zij vragen den koning als voedsel zijn eigen vlees en bloed, hetgeen hij hun schenkt.
35. Daarop komt Ҫakra zijn hulde betuigen.
IX. De geschiedenis van Wiçwantara.
36. De Bodhisattwa als prins Wiçwantara is zeer weldadig;
37. zelfs geeft hij zijn prachtige olifant weg.
38. Vervolgens gedwongen zich in een kluizenarij terug te trekken, schenkt hij ook zijn kinderen en zijn vrouw weg,
39. maar door Ҫakra’s hulp komt alles weer in orde en wordt hij in triomf maar zijn land teruggebracht.
X. De geschiedenis van het offer.
40. De Bodhisattwa, als koning, verneemt, dat nood het land teistert en dat volgens de brahmanen slechts een offer van levende wezens helpen kan.
41. Hij besluit, dat alle schurken, die opgepakt zullen worden, voor dat offer bestemd zijn,
42. en laat dat besluit overal proclameren.
43. Uit vrees daarvoor zijn alle onderdanen even deugdzaam, zodat het rijk bloeit en de koning zeer geprezen wordt.
XI. De geschiedenis van Ҫakra.
44-46. Als Ҫakra, de godenkoning, herboren geniet de Bodhisattwa van muziek en dans.
47a. Bij een strijd tegen de demonen beveelt hij zijn wagenmenner een boom te ontwijken, waarop jonge adelaars zitten, die nog niet vliegen kunnen, en deze onverwachte beweging doet de vijanden verschrikken, zodat hij overwint.
[Zuidoost hoek]
XIII. De geschiedenis van Unmadayanti. (De twaalfde geschiedenis ontbreekt.)
48. De Bodhisattwa als koning verneemt van een beeldschoon meisje, Unmadayanti, en beveelt twee brahmanen een onderzoek in te stellen.
49. Deze, door het meisje bediend, komen zó onder den indruk,
50. dat zij, uit vrees dat de koning, als hij haar huwt, de staatszaken zal verwaarlozen, hem ongunstig bescheid geven.
51 Op een tocht door de stad ziet de koning de inmiddels met een ander gehuwde Unmadayanti op het dak van haar huis zitten en wordt dadelijk door haar bekoord.
52. Dit bemerkend biedt haar man haar den koning aan, wat deze echter standvastig weigert.
XIV. De geschiedenis van Suparaga.
53. Enige kooplieden verzoeken den Bodisattwa, thans den ouden stuurman Suparaga, hen te vergezellen.
54. Uit een storm op zee redt hij het schip en vervolgens raadt hij aan zand en stenen van de verre zeeën in te laden.
55. Bij thuiskomst blijken het schatten geworden te zijn, waar allen hem voor danken.
Het reliëf is zeer beschadigd, zoodat we niet kunnen zien hoe de achtersteven van het vaartuig verloopt. De romp is [evenals bij het vorige schip] versierd met een rij blokken. De bewogen zee is volgens oud recept weer gestoffeerd met visschen. Het dreigende gevaar wordt gesymboliseerd door een zeemonster, dat in den rechter benedenhoek zijn vervaarlijken muil openspert. In de linker bovenhoek een wolkenpartij. In het beschadigde bovengedeelte vinden we nog de aanduiding van een mast en een sterk bollend vierkant zeil, op welks beneden-ra een matroos staat. We zien een enkele vrouw onder de schepelingen. Sommigen hebben pakken in handen. Achter den voorsteven staat een man die een bronzen offervaas vasthoudt; mogelijk Soeparaga zelf, die een offerhandeling verricht en den zegen inroept van den hemelheer. In dit verband zij er op gewezen dat de voorsteven de gewijde plaats is van het schip. Daar hebben de ceremonies plaats, daar wordt de wijlamp bewaard en de heilige kinkhoorn [Nederlandsch Indië – Oud & Nieuw-8, 227-245 – 4] |
XIV. De geschiedenis van de vis.
56, 57. De Bodhisattwa als hoofd van een school vissen weet, als in den drogen tijd de vijver uitdroogt, door zijn verdienste regen te veroorzaken, waarvoor Ҫakra hem komt prijzen.
XVI. De geschiedenis van het kwarteljong.
58. De Bodhisattwa als kwarteljong stuit door zijn verdiensten een hevige bosbrand.
![]() Midden in het reliëf het kwarteljong in zijn nest, daarboven zijn vluchtende broers, links boven een aap, rechts beneden gazellen, hier en daar andere vogels. Het is een paneeltje dat in een voorgeschiedenis van de dierentekenfilm op zijn plaats zou zijn. [Borobudur, 87] |
De verschillende Boeddha-incarnaties zweemen soms naar een theatrale decadentie. De geheele conceptie van den Boeroeboedoer is de versteening eener, tot den hemel hymne-zingende, verrukking; de details dezer friezen rukken terug tot de aarde. Misschien is de materie – het poreuze steen – hiervan de schuld. Het kon zich niet altijd genoeg vergeestelijken of de beeldhouwer was te veel kunstenaar en te weinig Bhramaan. [Couperus – Oostwaarts, 203-204] |
XVII. De geschiedenis van den pot.
59. De Bodisattwa, als Ҫakra herboren, begeeft zich in brahmanengestalte met een pot geestrijk vocht tot een koning, die evenals zijn volk aan den drank is.
60. Hij brengt hem de nadelen van geestrijke dranken onder het oog
61. en geneest zoo allen van hun drankzucht.
Dit beeldhouwwerk is mollig van modelé en getuigt van groote rijpheid. Het is dunkt mij, niet archaiesch naïf. Het is wel eens zeer wereldsch: het geeft geen primitieve schoonheid weer; de extaze's en aanbiddingen zijn te veel bewerkelijke apotheoze's. [Couperus – Oostwaarts, 203-204] |
XVIII. De geschiedenis van den kinderloze.
62. De Bodhisattwa, als kinderloos burger, verlaat vrouw en huis en wordt asceet.
63. Hij legt zijn motieven uit aan een hem bezoekende vriend van zijn vader.
[64. Ontbreekt]
XIX. De geschiedenis van de lotusstengels.
65, 66. De Bodhisattwa leeft met zijn broers en zusters als asceet.
67. Dagelijks legt de meid voor elk hunner een portie lotusstengels in een blad neer.
68. Vijf dagen lang neemt Ҫakra heimelijk de portie van den Bodhisattwa weg, welke niettemin standvastig blijft en daardoor Ҫakra’s lof inoogst.
Een Brahmaan met zes broeders en een zuster in het oerwoud levend, die iedere dag ieder één bosje lotusstengels aten, en anders helemaal niets! [Dermoût – Boeddha-ring, 79] |
XX. De geschiedenis van den schatmeester.
69. De vrouw en de schoonmoeder van den Bodhisattwa in diens leven als schatmeester hebben een gesprek, waaruit door misverstand het gerucht ontstaat, dat hij asceet is geworden.
70. Juist uit het paleis komend, hoort deze dat gerucht en geëerd, doordat de mensen zulk een idee van hem hebben,
71. vraagt en verkrijgt hij van den koning verlof het gerucht waar te maken.
XXI. De geschiedenis van Cuddabodhi.
(72. De voorstelling van twee vorsten met lotussen en gevolg, is uit den tekst niet te verklaren.)
73. De koning bezoekt het woud waar de Bodhisattwa met zijn vrouw als asceten leven,
74. Hij doet iets met een pijl, waarvoor de tekst geen verklaring geeft,
75. en laat vervolgens de vrouw afvoeren naar zijn harem.
76. De wijze woorden van den Bodhisattwa doen hem daar echter van afzien.
XXII. De geschiedenis van de zwanen.
77. De Bodhisattwa is koning van een schaar zwanen.
78. De koning van Benares geeft bevel te trachten deze te vangen.
79. Als de Bodhisattwa in een strik zit, vliegen de andere zwanen op, doch één blijft bij hem als de jager nadert.
80. Deze rapporteert het geval aan den koning, welke zich door den zwanenvorst laat onderrichten.
De Bodhisattwa wordt geboren als de Koning der Zwanen... Steeds is zijn buitengewone liefdadigheid het overheerschende motief [Couperus – Oostwaarts, 204] In het meer Manasa heerscht de Verlichte als koning over vele honderdduizende zwanen. [Dermoût – Boeddha-ring, 79] Dan gebeurde er soms iets met hem – hij begreep het niet – hoe kon het dat hij daar in dat kleine snikhete slaapvertrek het harde geruis, het geklepper, de waaiende koelte voelde van vele honderdduizende witte zwanevleugels, overal om hem heen? Hij wist niet hoe een zwaan er uitzag, hij had er nooit een gezien in zijn leven. [Dermoût – Boeddha-ring, 80-81] |
XXIII. De geschiedenis van Mahabodhi.
81. Een koning verneemt de nadering van Mahabodhi, een beroemd zwervend asceet.
82. Deze, welke de Bodhisattwa is, namens den koning uitgenodigd,
83. vestigt zich in diens park.
84. Na ten gevolge van lasterpraatjes veronachtzaamd te zijn, weet hij den koning
85. door een gesprek naar aanleiding van de apenhuid waarop hij zit, weer op den goeden weg te brengen.
XXIV. De (eerste) geschiedenis van de grote aap.
86. De Bodhisattwa als een grote aap in het bos,
87. redt een man uit een afgrond, welke later in zijn ondankbaarheid hem doden wil.
88. Hoewel de Bodhisattwa hem vergeeft, wordt hij ziek van berouw; zoo treft hem de koning aan,
89. wien hij zijn lotgeval verhaalt.
(Evengoed kan dit reliëf den koning van het volgend verhaal voorstellen, het plan makend op jacht te gaan.)
De Bodhisattwa wordt geboren als een groote aap, en redt een verdwaalde in het woud van diepen afgrond. Den geredde, die ondankbaar den Bodhisattwa vermoorden wil, vergeeft hij daarna... Steeds is zijn buitengewone liefdadigheid het overheerschende motief. [Couperus – Oostwaarts, 204] |
XXV. De geschiedenis van den çarabha (een hert met acht poten, vier op den rug.)
90. Een koning begeeft zich te paard op jacht en
91. valt, een çarabha vervolgend, in een afgrond.
92. De çarabha, welke de Bodhisattwa is, redt hem eruit
93. en spreekt hem toepasselijk toe.
De Bodhisattwa was ditmaal geboren als een hert met acht poten, waarvan er vier op zijn rug in de hoogte staken. Werd hij vermoeid dan kon hij zich omwerpen en met het tweede viertal verder gaan. Eens werd hij achtervolgd door een koning, die daarbij zelf in een ravijn viel. In plaats hiervan misbruik te maken redde het dier zijn achtervolgers. Reliëf 91 toont ons de koning in de kloof, rechts het hert (de poten op de rug zijn onduidelijk), links ’s konings paard. [Borobudur, 87a] |
[Zuidpoort]
XXVI. De geschiedenis van het hert.
94. Als de koningin gedroomd heeft van een schitterend hert met menselijke stem, laat de koning daarnaar navraag, waarop een man hem aanbiedt, dat hert aan te wijzen.
95, 96. Die man was namelijk eenmaal in het bos door zo’n hert uit het water gered.
97 Met zijn gids aangekomen hoort de koning van het hert, dat hij op het punt staat te schieten, de toedracht der zaak.
98. Vervolgens predikt het hert aan het hof.
De Bodhisattwa wordt geboren als een hert met een melodieuze stem en predikt ten hove de waarheden... Steeds is zijn buitengewone liefdadigheid het overheerschende motief. [Couperus – Oostwaarts, 204] |
XXVII. De (tweede) geschiedenis van den grooten aap.
99, 100. Nadat ’s konings vrouwen bij het baden een met den stroom meegedreven heerlijke vrucht gevonden hebben en hij die gegeten heeft, besluit de koning de plaats waar zulke vruchten groeien te gaan opzoeken.
101. Hij begeeft zich op weg en komt
102. bij den vruchtboom, door apen bewoond, wier koning, de Bodhisattwa, zijn onderdanen doet ontsnappen door uit een boomtop een langen stok naar een nabijgelegen berg (hier boom) te spannen en daarmede en met zijn eigen lichaam een brug te vormen. Hij valt dan uitgeput op een op ’s konings bevel uitgespreide doek neer en sterft na enige stichtelijke woorden.
XXVIII. De geschiedenis van Ksantiwadin.
103. In het woud in slaap gevallen,
104. mist de koning bij het ontwaken zijn vrouwen en gaat die zoeken.
105, 106. Zij hebben zich intussen verder verwijderd en
107. bevinden zich onder het gehoor van den asceet Ksantiwadin, den Bodhisattwa, (die uit jaloersheid door den koning wordt gedood).
XXIX. De geschiedenis van den Brahmahemeling.
108. De Bodhisattwa, als bewoner van Brahma’s hemel, daalt neder,
109, 110. begeeft zich tot een koning, die op den verkeerden weg is, en
111. weet dien door zijn onderricht weder te bekeren.
XXX. De geschiedenis van den olifant.
112. De Bodhisattwa, als olifant in de eenzaamheid levend,
113. treft een troep hongerige bannelingen aan, die hem volgen naar waar hij hun voedsel beloofd heeft.
114. Hij verschaft hun dit door zichzelf op te offeren,
115. en geniet na zijn dood dan ook verering in een stupa.
... verdwaalde en uitgeputte reizigers, verbannen uit hun land, ontmoeten op hun weg in ’t woud een olifant. De olifant, de Verhevene, wijst hun met zijn slurf den weg naar een water – zelf stort hij zich van een rots dat zij voedsel zullen hebben. [Dermoût – Boeddha-ring, 79] De Bodhisattwa is een olifant ... Steeds is zijn buitengewone liefdadigheid het overheerschende motief. [Couperus – Oostwaarts, 204] |
XXXI. De geschiedenis van Sutasoma.
116. De Bodhisattwa, als prins Sutasoma, ontvangt bezoek van een brahmaan,
117. maar wordt dan juist door een wildeman meegepakt.
118. Hij vraagt verlof om vóór zijn dood den brahmaan te mogen gaan belonen,
119. en als hij werkelijk terugkeert is de wildeman zó geroerd, dat hij zich laat bekeren.
XXXII. De geschiedenis van Ayogrha.
120. De Bodhisattwa wordt als prins Ayogrha zeer zorgvuldig opgevoed;
121. hij ondergaat de gewone ceremoniën,
122. en groeit op tot jongeling.
123. Op een feest rondrijdend komt hij onder den indruk van het ijdele dezer wereld,
124. zodat hij besluit de wereld te verlaten,
125. waartoe hij, na vele tegenwerpingen van zijn omgeving, zijn vaders verlof krijgt.
126. Hij begeeft zich dus op weg
127. en wordt asceet.
XXXIII. De geschiedenis van den buffel.
128. De Bodhisattwa is een buffel in het bos,
129. die zich om zelf verdienste te verwerven door een aap laat plagen.
130. Op de vraag van een wildeman, legt hij dezen uit, waarom
131. hij alles met zich doen laat,
132. en wordt hooglijk door den wildeman vereerd.
XXXIV. De geschiedenis van den specht.
133. De leeuw, zijn onderhoud vindend in het bos,
134. raakt door een bot in zijn kiezen buiten staat zich verder te voeden. Hij vindt hulp bij den Bodhisattwa, die een specht is, en
135. het bot er uit haalt.
De Bodhisattwa verlost een leeuw van een been, dat hem dwars door zijn muil steekt... Steeds is zijn buitengewone liefdadigheid het overheerschende motief. [Couperus – Oostwaarts, 204] |
Verderop ziet men even vóór de Westpoort het verhaal van een wildeman, die vrouw en kind van den Bodhisattwa verslindt, [Korte Gids, 16a]
Heb aan de hand van Dr. C. N. Krom enkele details in het lange steenen tafereel getoond, het zoû te ver voeren alle deze bas-reliëfs aller deze hoogere en lagere galerijen te verklaren. [Couperus – Oostwaarts, 203-204] |
4de rondgang
1ste gaanderij van de westelijke trap via noordelijke naar de oostelijke trap
Balustrade boven en beneden 11 reliëfs.
en daarna
2de gaanderij van de oostelijke trap via zuidelijke tot de westelijke trap.
Hoofdmuur en balustrade boven en beneden 7 reliëfs.
5de Rondgang
Bovenste terrassen en terug naar de ingang.