De laatste waarnemingen zijn gedaan in 2017
De wandeling in PDF formaat.
Begin van de wandeling Jl Pejambon 3 (Hertogspark).
Het Hertogspark herinnert aan Bernhard van Saksen Weimar, die van 1849 tot 1851 Legercommandant was en er inderdaad als in een park woonde, want de brug van hier naar het terrein der Willemskerk is van vrij wat later datum. [Oud Batavia I, 445] Niet ver van het Koningsplein ligt een ander, zijn tegenhanger in aanzien en karakter, het idyllische Hertogspark vol schaduw, geur en groenigheid.[De Wit – Java, 34-36] |
Jl Pejambon 3, Kamenterian Luar Negeri – Gedung Garuda. (Gebouw Raad van Indië – 1927, Kühr, Landsgebouwendienst.)
Raad van Indië![]()
Meer informatieEr zyn personen die byna even zoveel tyd in Nederlands-Indië doorbrachten, zonder ooit in aanraking gekomen te zyn, noch met de bevolking, noch met inlandse Hoofden, en ’t is bedroevend, dat de Raad van Indië zeer dikwyls geheel of grotendeels uit zodanige personen is samengesteld, Multatuli: “Zeer moeilijk is voor de landvoogd de samenwerking met de Raad van lndië geweest. Zoals hij haar vond, miste ze alle zedelijke en verstandelijke eigenschappen om ontzag in te boezemen.” In de Indisch-mensen-maatschappij is tot wet verheven de gewoonte enkel aan een lid van de raad van Indië het dragen van het hoofddeksel “hoge hoed” te veroorloven. Misschien kwam het alleen door een lid van de Raad van Indië, die vroeger vóór de Eerste Wereldoorlog, in het Nederlands elftal of minstens in het eerste van HVV speelde. Hij vormde een clubje en hij holde heel ernstig als rechtsbuiten langs de lijn. Hij maakte waarachtig nog ruzie met de scheidsrechter ook. Z. Exc. Luitenant-Generaal H.N.A. Swart, Vice-President van den Raad van Ned.-Indië, [was] second in command in deze kolonie [...]; verscheidene malen fungeerde Z. Exc. als waarnemend Gouverneur-Generaal. [Het Indische Leven, 3-10, 191 / 3-11, 204-206] Aan de te Batavia gevestigde Vereeniging tot bevordering van inlandsche ziekenverpleging is voor den tijd van 10 jaren kosteloos in bruikleen afgestaan het in het Herzogspark gelegen gebouw, vroeger gebezigd als kantoor van den chef der 2de afdeeling van het departement van oorlog met het bijbehoorend erf. [De Locomotief, 4 April 1917]
Het eerste groote Gouvernementsgebouw dat na de moeilijke jaren verrijst; het eerste groote werk van den Landsgebouwendienst in Batavia. Het project is werk van Ir E. Kühr. [Indisch Bouwkundig Tijdschrift-30, 61-65] 16 April j.l. [1927] werd het nieuwe gebouw, bestemd voor den Raad van Indië door de bouwers Les en van den Heuvel opgeleverd. In verband met de groote urgentie werd de bouwtijd gesteld op slechts 200 dagen, Zon- en Feestdagen inbegrepen. Het is den bouwers mogen gelukken dit bouwwerk binnen dien termijn te voltooien. [Het Indische Leven-8, 773] Toen in de Raad van Nederlands-Indië een plaats open kwam werd hij [De Graeff] tot lid van dat college benoemd; hij eindigde zijn ambtelijke loopbaan als vice-president ervan, de naaste medewerker van de landvoogd. De resultaten van Van Limburg Stirums vrijzinnige regeertechniek imponeerden hem en in oprecht idealisme werkte hij van harte mee. De Indische Staatsregeling voegt den Gouverneur-Generaal een van hem onafhankelijk, zelfstandig lichaam, den Raad van Ned.-Indië, toe, dat bestemd is hem van advies te dienen of in sommige bestuursaangelegenheden zelfs met hem mede te werken. [Geïllustreerde Encyclopaedie van N-I, 1214-1215] Afgezien van zijn bemoeienissen met de toepassing der exorbitante rechten was de Raad ook in andere opzichten méér dan een adviserend lichaam: naarmate het gouvernement met ingewikkelder kwesties te maken kreeg en het aantal departementen en diensten toenam, werden vaker zaken door leden van de Raad in studie genomen of gingen onder hun voorzitterschap coördinerende commissies aan de slag. Zij namen daarmee de zwaar belaste gouverneur-generaal veel werk uit handen. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 156-157] Tenslotte past in dit kader de vermelding van het feit dat in de uit vijf personen (een vicepresident en vier leden) bestaande Raad van Nederlands-Indië in mei '41 aan de ene Indonesiër, die er van begin '40 af zitting in had, Raden Adipati Ario Soejono, een tweede Indonesiër werd toegevoegd: Hoesein Djajadiningrat; deze, die al van '35 tot '39 lid van de raad was geweest, werd nu herbenoemd en als directeur van onderwijs en eredienst opgevolgd door zijn jongere broer, Raden Loekman Djajadiningrat. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 576-577] Soenojo werd in 1915 benoemd tot regent (bestuurshoofd) van Pasoeroean, een deel van de provincie Oost-Java. Dat hij het vertrouwen van de Indonesische stemgerechtigden bezat, bleek in ’20 toen hij door hen voor de eerste maal tot lid van de Volksraad gekozen werd; dat lidmaatschap bleef hij tot ’35 uitoefenen. [...] Begin ’40 repatrieerde hij naar Indië en daar kreeg hij met ingang van 29 februari ’40 de hoogste van de ambtelijke functie welke in die tijd voor Indonesiërs bereikbaar waren: lid van de Raad van Indië. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 9, 352-355] Vandaar vertrokken de resident, burgemeester, 2 assistent-residenten, 2 regenten en Bogaardt naar 't gebouw van de Raad van Indië waar ze in de vergaderzaal stoelen kregen met uitzondering van Bogaardt en de 2 assistent-residenten die bleven staan. Ze moesten een buiging maken toen generaal Harada binnenkwam, die ongeveer 5 minuten in het Japansch sprak, wat in 't Nederlandsch werd vertaald. ... maar op die dag moet de botsing met de overgavecommissie in de vergaderzaal van de Raad van Indië gebeurd zijn. Hogewind, Abbenhuis en Gronewold traden volgens hem tegen de Japanners met onbegrijpelijke arrogantie op. [Generaal-majoor Josjikazoe Harada is sous-chef van Imamoera’s staf.] |
Ga in noordoostelijke richting.
Links: nr. 83a Dharma Wanita Tingkat Pusat Unit Dep. Keunangan (o.a. Clubhuis Padvinders)
[Augustus 1920] “Instructie van den groepleider aan padvinders bij het clubhuis in het Hertogspark Batavia”. [Indië geïllustreerd weekblad]- → [1916] Zaterdag werd in hotel ‘de l’Europe’, te Utrecht, onder voorzitterschap van den oud-gouverneur-generaal van N.-I., J.B. v. Heutsz, een drukbezochte algemeene vergadering gehouden van afgevaardigden en leden van den Nederlandschen Padvinders-Bond en de Nederlandsche Padvinders-Organisatie. [Uit naam van de majesteit, 288-290] |
Rechts: Kamenterian Luar Negeri – Gedung Pancasila.
(Gebouw van de Volksraad, voordien de woning van de Legercommandant – 1829, Tromp – verbouwing 1918, BOW).
Volksraad![]() Op 1 juni kwam Soekarno met een voorstel tot een nationale ideologie op de proppen. Didactisch als hij was, stelde hij vijf gewichtige beginselen voor: het behoren tot één staat (nationalisme), het verbonden zijn met de gehele mensheid (internationalisme), het streven naar consensus via overleg (democratie), het billijk verdelen van de welvaart (sociale rechtvaardigheid) en het geloof in God (monotheïsme). Dat geheel noemde hij Pancasila, letterlijk ‘de vijf zuilen of pijlers’ in het Pali. De term was afkomstig uit het boeddhisme en sloeg op de vijf morele voorschriften van de gelovige, maar deed ook denken aan de vijf zuilen van de islam. ‘Pantja Sila’: de Vijf Beginselen. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11b, 989, 990-992] In de eerste zitting van de Volksraad was, in Augustus-September, door verscheidene Indonesische sprekers bij de algemene beschouwingen over de begroting blijkgegeven van ernstige verbittering over het regeringsbeleid en van diep ingevreten wantrouwen ten aanzien van Nederlands bedoelingen. De gouverneur-generaal, voor wie dit een zeer pijnlijke openbaring was geweest, was onder de indruk geraakt van die van grote algemene ontevredenheid sprekende stemmen. Meer informatieEr werden tal van aanmerkingen gemaakt op het beheer van Hoofdingenieur Tromp betreffende de civiele werken. In een brochure dienaangaande uit 1851 vermeldt het volgende. Hertog Bernhard van Saksen Weimar Eisenach, was toen Legercommandant en het repareren van zijn woning ging zo traag, terwijl voor hem slechts een paar vertrekjes overbleven en bergen met puin maanden lang bleven liggen, dat de Generaal terecht 'op eene waardige wijze zijne gevoeligheid daarover te kennen gaf in een schrijven aan de regeering. [Indisch Bouwkundig Tijdschrift-9, 145] Onder de telegrammen wordt de benoeming van generaal Van Daalen tot legercommandant meegedeeld. Deze benoeming behoeft geen verwondering te geven, behoort tot den natuurlijken gang van zaken. De Kamerdebatten van 1908 over de min of meer beruchte Atjeh-rapporten hebben toen tot resultaat gehad, dat men Van Heutsz én Van Daalen wilde sauveeren; de een als bewindsman ondanks zijn persoonlijkheid, de ander als persoonlijkheid ondanks zijn bewind. [De Locomotief, 3 Augustus 1910] Mijn ouders namen mij mee uit logeren bij mijn oom de generaal. Hij was een forse man met een zware stem, wallen onder de ogen en grijze snorren, het type van de oude brombeer en voor mij in uniform dus bewonderenswaardig; op een dag stroopte hij zijn batik-broek voor mij op en liet mij inde huid onder zijn knie een grote zachte ster zien: ‘Die heeft een atjehse kogel in oom geslagen!’ Toch werd de vraag naar inspraak ter harte genomen. In 1916 kondigde de gouverneur-generaal de oprichting van een Volksraad aan. Een echt inheems parlement was dat nog lang niet: de raad had een louter adviserende functie, werd niet rechtstreeks gekozen en telde maar 15 Indonesiërs op 39 leden. Tot de oprichting van die Volksraad was in december ’16 door het Nederlandse parlement bij de wet besloten. Hij zou een adviesorgaan zijn met betrekking tot alle onderwerpen die bij ordonnantie vastgesteld moesten worden en hij zou medewetgevend worden op begrotingsgebied. Hij miste een aantal wezenlijke parlementaire bevoegdheden: het recht van initiatief, het recht van interpellatie, het recht van enquête. Wat kon hij wèl doen? ’s Lands zaken in het openbaar bespreken (voor Indië iets volslagen nieuws); dat doende, zouden de leden immuniteit genieten. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 245-249] Hoe dan ook, een aantal Nederlanders in Indië, naderhand in het moederlandse parlement gesteund door Democratische Bond en S.D.A.P., begon in Indië de noodzakelijkheid te bepleitten van een vertegenwoordiging der staatsburgers in de regering van het land. De gedachten gingen hierbij uit naar lokale raden en naar een koloniale raad, die op een bescheiden wijze deel zou moeten hebben aan het landsbestuur. Aan dit laatste verlangen werd ten slotte in december 1916 vorm gegeven door de aanvaarding – door het parlement in Nederland – van een wijziging in het Regeringsreglement (zogezegd de Grondwet) van Nederlands-Indië, waardoor de Volksraad tot stand kwam met een in hoofdzaak adviserende bevoegdheid. In de Volksraad kregen Nederlanders en Indonesiërs zitting. Een deel der leden werd gekozen, een deel benoemd. De Javabode deelt mede, dat f 50.000 is toegestaan voor de inrichting van een gedeelte van het voormalig hotel van den legercommandant voor vergaderzaal van den Volksraad. [De Locomotief, 18 Mei 1917] Het kon een monument worden, indrukwekkender dan het Vredespaleis. Maar wij leven in oorlogstijd, wij zijn nuchtere Nederlanders, en wij willen zeer verstandig de gelden van het land bestieren. En dies is goedgevonden en verstaan, dat de Volksraad zal vergaderen in de oude woning van den legercommandant in het Bataviasche Hertogspark. [De Locomotief, 22 Mei 1917] De Javabode meldt, dat de G.G. hedenmorgen het oud-hotel van den legercommandant bezocht, in verband met de plannen voor den Volksraad. Hij was vergezeld van den ingenieur Hoytema, den algemeenen secretaris en adjudant Bouwmeester. [De Locomotief, 29 Mei 1917] Met name de vergaderzaal diende toch iets deftigs en imponeerends te hebben. Wat nu hiervoor aan hoogte ontbrak (de deftige Indische woningen zijn in verhouding tot de groote oppervlakte gewoonlijk te laag) mocht in de diepte worden gevonden, en zoo zitten de leden dus in een ‘inzinking’ (welk feit naar we hopen en allen grond hebben te verwachten geen profetisch omen zal zijn), waardoor voorzitterszetel, troon voor den gouverneur-generaal en publieke tribune op den begane grond konden blijven. [Indië, geïllustreerd weekblad, 2, 629 / 652] De Volksraad van 1918 telde 39 leden, van wie 19 (onder wie 5 Indonesiërs) door het gouvernement benoemd en 19 (onder wie 10 Indonesiërs) door de sinds het begin van de eeuw bestaande lokale raden gekozen werden: de voorzitter, tevens lid, werd benoemd door de Kroon. Na enkele andere regelingen kwam in 1931 de z.g. inlandse meerderheid tot stand: 30 Indonesiërs, 25 Nederlanders, 5 Chinezen of Arabieren. Toen had de Volksraad ook de bevoegdheid gekregen, wettelijke regelingen betreffende de inwendige aangelegenheden van Indië vast te stellen. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 1, 169, noot] Het actief kiesrecht, slechts door mannen uit te oefenen, werd toen aan voorwaarden gebonden: kiezers moesten drie-en-twintig zijn, Nederlands kunnen lezen en schrijven en een zuiver inkomen hebben van minstens f 600 per jaar' – die laatste twee bepalingen betekenden dat een deel van de Indische Nederlanders, een groot deel van de Chinezen en Arabieren en het overgrote deel van de inheemsen geen stemrecht hadden. Al dezulken konden dus ook op geen enkele wijze invloed uitoefenen op de samenstelling van de Volksraad, voorzover deze uit gekozen leden zou bestaan. Den 20en Mei heeft de G.G. ’s ochtends te negen uur de zitting van den Volksraad geopend. In zijn rede heeft hij o.m. gewezen op het bedenkelijke van de buitengewoon heftige taal van de inlandsche pers, waarvan voor een deel de onjuiste beoordeling van Indische toestanden en van de toekomst van Indië moet worden toegeschreven. Allerminst deed dat van Limburg Stirum die in november ’18 de pas-geïnstalleerde, eerste Volksraad wilde gaan omvormen tot een ‘integrerend deel van de regering, met daadwerkelijke medezeggenschap in en controle op het bestuur’. Maar het was geen toeval dat deze landvoogd èn in Den Haag èn bij de Nederlandse gemeenschap in Indië onvoldoende steun vond; geen toeval dat de Volksraad wèl, en in toenemende mate, ‘daadwerkelijke medezeggenschap in’, maar nimmer wezenlijke politieke ‘controle op het bestuur’ kreeg. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 1, 169] De Gouverneur-generaal stelt de begrootingen vast, voor zoover hij zich met het gevoelen van den Volksraad vereenigt. Om te kunnen werken behoeven de betrekkelijke besluiten van den landvoogd goedkeuring bij wet, dus van koning en Staten-Generaal. [Geïllustreerde Encyclopaedie van N-I, 1477-1480] Toen uit Nederland de eerste berichten kwamen omtrent de ‘staatsgreep van Troelstra' en men in verband daarmee ernstige gevolgen voor Indië meende te kunnen verwachten besefte Van Limburg Stirum de noodzakelijkheid van een geruststellende en voor de Indonesiërs hoopgevende verklaring. Deze kwam er op neer, dat met het oog op de gewijzigde verhoudingen nieuwe bevoegdheden toegekend zouden moeten worden, die door een in te stellen commissie ontworpen zouden worden. En toch zou naderhand, toen de aangekondigde stroomversnelling weer veilig was ingedamd, de Indonesische nationalistische beweging spreken over ‘de schending van de november-belofte’. Deze terminologie levert in zekere zin het bewijs, dat, zo in 1918 de Indonesische nationalisten nog hadden willen samenwerken met een vooruitstrevende Indische regering, dit nadien zodanig is veranderd, dat de wezenlijke voorvechters van een vrij en onafhankelijk Indonesië het stelsel van non-coöperatie zijn gaan aanhangen. De groep der Indonesische leden had maar geringe invloed, en zijn eerste werk was, hen tot samenwerking te brengen in de Nationale Fraktie, die gedisciplineerd optrad. Die Nationale Fraktie vormde een blok, dat invloed kreeg. Thamrin was de leider en woordvoerder ervan. Hij zag het maatschappelijk onbehagen, en om Soekarno de wind uit de zeilen te nemen wilde hij gematigde nationalisten meer inspraak geven. Zeer tegen de zin van de Europese bovenlaag zorgde hij ervoor dat de Volksraad vanaf 1931 een Indonesische meerderheid kreeg: van de zestig leden waren er voortaan dertig Indonesiërs, vijfentwintig Nederlanders en vijf Vreemde Oosterlingen (voornamelijk Chinezen). Evenzo als hij de Volksraad behandelt en de instelling daarvan prijst, niet om de‘schoonheid van het gebaar’, maar om de politieke handigheid ervan: ‘een tegenstander is minder gevaarlijk in een woelige vergadering dan achter de schermen’ In die Volksraad had het IEV een steeds sterkere fractie: in ’21 voor het eerst twee leden (van wie één gekozen was), in '24 vier (allen gekozen), in '27 en '31 zes (allen gekozen), in '35 en '39 acht (van wie in '39 één tot de door het gouvernement benoemden behoorde). Daarmee was de IEV-fractie van '31 af de grootste van alle Nederlandse fracties. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 352-354] Welnu, een dergelijk schijnparlement was de Volksraad. Er was geen sprake van, dat die Volksraad iets te maken had met een werkelijke regering. Er bestond niet eens een ‘regering’ in de Europese en democratische betekenis van het woord. Er waren geen ministers, er waren slechts directeuren van Departementen en die directeuren werden door de G.G. naar welgevallen benoemd en ontslagen. De laatste jaren vóór de oorlog waren overvuld van kortzichtige domheden van de zijde der regering, met als onvermijdelijk gevolg stijgende verbittering aan Indonesische zijde. En de regering, zich niet bewust van het onheil dat zij stichtte, liet de gemachtigde voor algemene zaken bij de Volksraad lange redevoeringen afsteken, die bedoelden de leden te doen geloven dat wij feitelijk het summum van democratie beleefden. Geen der Indonesische afgevaardigden vloog er in, – maar de belediging werd gevoeld. Er was geen haast bij en het moest niet radicaal. Gedacht werd aan een soort commonwealth zoals die onlangs tussen de VS en de Filipijnen was ontstaan. De petitie kon op zeer brede Indonesische steun rekenen, maar het officiële antwoord uit Den Haag liet twee jaar op zich wachten. Toen het kwam, kon het in één lettergreep worden samengevat: nee. In 1936 is nog een laatste poging gedaan om de verschillende uit elkaar gedreven groeperingen bijeen te brengen door het formuleren van een gemeenschappelijk verzoek: de door de meerderheid van de Volksraad aanvaarde petitie-Sutardjo, ‘strekkende om te bevorderen, dat een conferentie van vertegenwoordigers van Nederland en Nederlandsch-Indië worde bijeengeroepen, welke conferentie op den voet van gelijkberechtigdheid een plan zal hebben op te stellen, teneinde aan Nederlandsch-Indië langs den weg van geleidelijke hervorming binnen een zoodanigen tijd als de conferentie voor de uitvoering van de gedachte mogelijk zal achten, den staat van zelfstandigheid toe te kennen binnen de grenzen van artikel 1 der Grondwet’. Dit was bepaald geen revolutionair voorstel. De Indonesiërs die de resolutie steunden brachten als argument naar voren dat de materiële en ideologische belangen van Nederland en Nederlands-Indië nauw met elkaar verweven waren en dat een breuk in de verhouding tussen de twee landen voor beide ernstige gevolgen zou hebben. De resolutie werd door de Volksraad met een kleine meerderheid van zes stemmen aangenomen, maar door de Nederlandse regering verworpen in november 1938. Het lot van de Petitie Soetarjo betekende een kentering in de politiek van Indonesië. En voorzover er sprake was van een zwak geheugen, was dat geheugen opgefrist door het feit dat in 1940, in februari, dus nog voor de inval van de Duitsers in Nederland, opnieuw een motie in de Volksraad was ingediend, ditmaal door de Indonesische afgevaardigde Wiwoho, waarin een soortgelijk plan naar voren werd gebracht. De regering was zeer verontwaardigd als dergelijke vanzelfsprekende opvattingen in de Volksraad hun uitdrukking vonden. Ze verweet de Indonesische nationalisten, dat ze een koehandel wilden maken en dat ze de verdediging van Indonesië vanzelfsprekend moesten aanvaarden, daarbij genoegen nemend met de vooruitzichten die in de loop van 1941 dan toch eindelijk vanuit Londen en Batavia werden geopend. Het gevolg was dat de Europeanen in de Volksraad wel een heel droevige figuur sloegen, en eigenlijk was er in 1940 in de hele Volksraad slechts één Europeaan aanwezig die politiek gesproken voor vol kon worden aangezien, dat was de afgevaardigde van de Indische katholieke partij, de heer Piet Kerstens. De door de Japanners in te stellen 'Volksraad' – 'Tyuuoo Sangi-In' – die in het begin van de vorige maand [augustus 1943] werd aangekondigd, zal bestaan uit 23 door de Japanse opperbevelhebber benoemde leden en 1 uit iedere residentie en 'bijzondere gemeenten' gekozen lid, plus 1 vertegenwoordiger van elk van de 4 Vorstenlanden, in totaal dus 45 leden. De nieuwe residentie-raden komen overal op Java dezer dagen voor de eerste keer bijeen. De 'Volksraad' zal van 15 t/m 20 oktober [1943] a.s. in Batavia zijn constitutionele zitting houden. Het eerste dat de Centrale Adviesraad moest doen toen hij op 16 oktober '43 in Djakarta in het gebouw van de vroegere Volksraad bijeenkwam in een gewone zitting die vijf dagen zou duren, was candidaten te kiezen voor de functie van eerste, tweede en derde voorzitter – zij moesten door generaal Harada benoemd worden. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11b, 905-909] De 8e zitting van de 'Tyuuoo Sangi-In’ is maandag in Batavia geopend onder het door de Japanse propaganda bedachte motto: ‘Een zelfstandig land wordt voor de ogen van de vijand geschapen'. Het eerste wat de raad deed, was vice-voorzitter R.A.A. Koesoemo Oetoyo te wippen. In zijn plaats is gekomen Mohammed Hatta en weer is daarmee een stuk op het Japanse politieke schaakbord gezet. President en vice-president van het zelfstandige Indonesia hebben de hun toegedachte plaatsen ingenomen: Soekarno en Hatta. Drie dagen na die toespraken, 11 september, kwam de Centrale Adviesraad in buitengewone zitting bijeen. Harada sprak de raad toe en verzocht voorzitter Soekarno en de leden, zich er over te beraden hoe meer steun gegeven kon worden aan de Japanse oorlogvoering. Het antwoord was diezelfde dag gereed: een dankbetuiging aan Japan (‘duizendmaal dank’) en een betuiging van steun: ‘Wij zijn bereid om op leven en dood naast Japan te strijden. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11b, 956-958] [Juni ‘45] De tekst van de motie was: Overwegende dat de Geallieerden in de vorm van de Netherlands-Indies Civil Administration een koloniale regering in het vooruitzicht stellen die tot de verdeling van ons als oorlogsbuit gezien land wil overgaan juist op het moment dat wij bezig zijn met de opbouw van een onafhankelijke staat, zijn wij vastbesloten om te midden van het gekletter der wapenen bij de keuze tussen vrijheid en onderdrukking trouw te blijven aan ons standpunt: onafhankelijk zijn of sterven.’ [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11b, 965-966] Aan de ontbijttafel hoor ik, door het plechtige uitleggen van onze reisleider heen van de betekenis van het wapen van Indonesië dat aan de wand hangt, het gekakel van de dames. |
Ga rechtsaf: Jl Abdul Rachman Saleh (Hospitaalweg).
Links: Een terrein waarop drie lichtgekleurde appartementencomplexen staan en vervolgens een kazernecomplex.
Dit gebied was tot na WO II militair terrein: o.a. het 10de Bataljon, tijdens de oorlog een bekend krijgsgevangenenkamp.
Xde Bat![]() Bovendien zou men er een kampement maken en den benoodigden grond van den eigenaar koopen. [Oud Batavia I, 410-411] Zoo’n kazerne is niet meer of minder dan een groot dorp, waarin verschillende ruime, luchtige gebouwen staan, te midden van lommerrijke lanen en omgeven van grasvelden en tuinen. Groote pendoppo’s (een soort van op palen rustende loodsen), van inlandsche kookfornuizen voorzien, bieden aan de soldatenvrouwen, gelegenheid om voor haar lakies (mannen), allerlei toespijzen voor de rijst te bereiden, kleederen te wasschen en te verstellen of wapens te poetsen. Als ik me nu het kamp voor de geest tracht te halen dan zie ik vóór alles steen en stof, een dikke stoflaag waar alles mee bedekt was. Als het waaide, joeg de wind de stofwolken tot zelfs in de zalen. Het was een totaal verouderd complex met een afvoersysteem van open goten waarin elke nacht kanjers van zwarte ratten hun weg naar de keukens zochten, dwars door de slaapzalen. Het stikte er ook van de kakkerlakken en wandluizen die onuitroeibaar bleken. Van de dakspanten hingen zwarte slierten spinrag omlaag. Ze kwamen elke dag in vlokken naar beneden. [Mei 1942] De gouverneur-generaal en de hoofdofficieren van het voormalige K.N.I.L. zijn, in afwachting van hun transport naar Formosa, in Batavia voorlopig in de kazernes van het 10e Bataljon ondergebracht. En de Indonesische bevolking vond dat de Toean Besar niet erg groot was, wanneer hij van zijn uiterlijke luister was ontdaan en dat de Japanners, die hem konden behandelen als een gevangene, veel en veel groter waren. Meer informatieHet Xde Bat. Toen klagen niet hielp zijn dezer dagen tweeëndertig soldaten ‘gedrost’ en, door iemand – wie weet ik niet – aan reisgeld geholpen, naar Buitenzorg gereisd om hun grieven voor te brengen bij den landvoogd. [De Locomotief, 8 Maart 1917] In het oude, uitgewoonde complex, waar ’s nachts soms grote zwarte ratten rondrenden en waar het dag èn nacht stikte van wandluizen en kakkerlakken, kregen van Starkenborgh en ter Poorten een eigen kamertje dat zij meer dan acht maanden zouden bewonen; er bevond zich niet meer in dan een ledikant met een vuile matras. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11b, 649-650] Op Java werd begin juli het afleggen van de verklaring waarin de woorden ‘trouw zweren’ voorkwamen, gevergd van alle krijgsgevangenen die in het kampement van het Xde bataljon in Batavia opgesloten waren. Bij de militairen van het Knil was aanstonds de algemene opinie: weigeren te tekenen. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11b, 584-587] Hij begon midden september [‘42] en de eersten die werden heengezonden (naar de Birma-spoorweg), waren Britse, Australische en Amerikaanse krijgsgevangenen, allen afkomstig uit het kamp van het Xde bataljon te Batavia. Daar werden de lege plaatsen opgevuld door krijgsgevangenen die uit kampen elders op Java werden aangevoerd. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11b, 645-646] [December 1942] In de kampen worden kerstvoorbereidingen getroffen. Het schijnt dat de behandeling van de krijgsgevangenen na de komst van een andere commandant (1e luitenant) wat beter is geworden. Op 6 december bracht generaal Saito een bezoek aan het kamp van het Xde bataljon om mee te delen dat de gevangenen ‘naar elders’ zouden worden overgebracht. Hij werd door Japanse journalisten vergezeld die van Starkenborgh vroegen, wie de oorlog zou winnen. Zijn antwoord was even prompt als kort: ‘De Geallieerden’. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11b, 650-651] [Januari 1943] De hoofdofficieren en ook de G.G. werden gemillimeterd, waartegen Van Starkenborgh protesteerde. Hij kwam Muramaru tegemoet met de woorden: 'lk wensch niets met uw propaganda te maken te hebben.' Iets was Muramaru zeer onbehoorlijk vond van een gevangene, die vriendelijk behandeld werd! Het staat nu vast, dat de G.G. en de anderen vertrokken zijn. [1943] De meesten van deze krijgsgevangenen zijn als heiho's oostwaarts gezonden, een aantal weigeraars is naar de vroegere kazerne van het Xde bataljon te Batavia, dat krijgsgevangenenkamp geworden was, teruggevoerd en daar zijn die weigeraars door de Japanse kampcommandant, Kenitsji Sonei, ernstig mishandeld. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11b 592-593] Daarna ben ik naar Batavia getransporteerd. Het 10de Bataljon. De dag tevoren bleek mijn vader naar Ambon te zijn getransporteerd. Hem heb ik nooit meer teruggezien. Bij het 10de Bataljon was die gek. Sonai heet hij. (Altijd als ik SONY zie staan moet ik aan deze gemene kerel denken.) Hij liep op tennisschoenen met de karwats de barakken door. Als je niet slaapt gaat hij slaan. Na de oorlog hebben we deze Sonai om zeep geholpen. Berucht maakte zich vooral de Japanner die van april '44 af als commandant van Tjideng optrad: luitenant Kenitsji Sonei. Hij had zich eerder als commandant van het krijgsgevangenencomplex in het kampement van het Xde bataljon te Batavia hoogst grillig gedragen; [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11b, 755-757] Ja, een wrede kerel is dat. Hij heeft jou ook geranseld toch, Tjok. Weet je, hij is christen geworden eerst. Ik heb gehoord van oom Tes. Die Jap had zoveel respect voor de nonnen in het kamp. Hij vroeg hen, toen zat hij allang knijp hoor: “Welk geloof hebben jullie? Dat wil ik ook hebben”. Op zijn verzoek hebben ze hem gedoopt. Op een dag moeten we op een rij, broek naar beneden, vooroverstaan, en stopt een Japanse arts één voor één bij ons een bamboe-pen in ons achterwerk. Als er bloed aan zit ben je afgekeurd. Ik ben blij dat ik geen dysenterie heb, en mee mag. Ik wil altijd mee als er iets nieuws is. We moeten lopen naar het station Senen. Degenen die niet verder kunnen omdat ze te moe zijn moeten hun spullen achterlaten, maar doorlopen moet. Overeenkomstige verschijnselen deden zich voor in het kamp van het Xde bataljon te Batavia, waar talrijke, uit Bandoeng en Tjimahi aangevoerde krijgsgevangenen belandden voordat zij Java verlieten. De nabijheid van dat vertrek kon er toe leiden dat men extra-risico’s nam: er waren er die zich tijdens een corvee enkele vingers van de linkerhand lieten afknellen, ‘maar de gebruikelijke methode’, aldus Nieuwenhuys, ‘was het opzettelijk infecteren van opgelopen wonden ... [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11b, 720] De ‘Joenio Maroe' had, toen zij op 16 september '44 Priok verliet, ca. twee-en-veertighonderd romoesja’s, onder wie jongens van twaalf en dertien jaar, en ca. drie-en-twintighonderd krijgsgevangenen aan boord. Die Nederlanders en Indische Nederlanders waren goeddeels afkomstig uit het kamp van het Xde bataljon te Batavia, waar de Japanners, bevreesd dat zich na aankomst op Sumatra verzetsgroepen zouden vormen, voor het betrokken transport ook bejaarden, zieken en invaliden hadden aangewezen. [...] De ondergang van de ‘Joenio Maroe’ had ca. vijfduizendzeshonderd mensenlevens gevergd; het is de grootste scheepsramp geweest die zich ooit heeft voorgedaan. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11b, 660-663] Op heel Java was de voedseltoestand van maand tot maand slechter geworden, in verschillende streken was zelfs hongersnood *]. Ook bij ons was de voedselschaarste duidelijk merkbaar. In januari 1945 werd het rantsoen nog eens sterk verminderd. Ook de kwaliteit verslechterde. Toen kwam, voor het eerst na Tjilatjap, de acute honger weer terug, de absolute ondervoeding, met nog meer zieken en bijna elke dag een paar doden. *] In een van de rijkste landbouwgebieden ter wereld kwam naar schatting 5 procent van de Javaanse bevolking om van de honger, één op de twintig inwoners. In absolute aantallen ging het om 2,4 miljoen doden. Ter vergelijking: in de Hongerwinter in Nederland stierven 22.000 mensen, 0,24 procent van de toenmalige bevolking. Vele tientallen boeken zijn gewijd aan de interneringskampen, maar de grote hongersnood op Java, een van de grootste uit de geschiedenis, kreeg beduidend minder aandacht. Onder de krijgsgevangenen van het kamp van het Xde bataljon te Batavia kwam het tot verdeeldheid: het bericht van de uitroeping van de Republiek leidde, aldus later Rob Nieuwenhuys, ‘tot verhitte discussies, die telkens weer oplaaiden. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11c, 533] Ik besloot onze repatriëring te bewerkstelligen en ging daarvoor met een corvee naar ons oude kamp bij het Waterlooplein dat als een soort Nederlands militair centrum fungeerde een klein bolwerk, waar ook de repatriëringscommissie zetelde. Andere soldaten dan wij liepen nu het kamp in en uit. Ambonnezen en Timorezen die in Australië opgeleid waren en die in Tarakan (Borneo) tegen de Japanners hadden gevochten. Wanneer de tiende Bataljon onze gevangen genomen jongens, niet terugstuurt, wanneer Nica steeds rondrijdt met een gewapende macht door de, straten, dan zal het oogenblik straks aanbreken: Het 10de bataljon bestond uit ex-krijgsgevangenen, die thans wat wapenen voor hun eigen bescherming hadden verstrekt gekregen en meteen voor de veiligheid in de onmiddellijke omgeving van hun kamp zorgdroegen. Tusschen hen en de pemoeda’s was het oorlog, en wanneer er eens ergens in de buurt geplunderd werd, grepen de mannen van het 10de Bataljon hardhandig in. Misschien soms wat héél hardhandig. In het voorbijgaan reden we nog even bij het zoogenaamde ‘Tiende Bataljon’ aan, een aan het nabije Waterlooplein gelegen infanteriekazerne, Japansch gevangenkamp voor Nederlandsche militairen, die nu langzamerhand weer actief werden ingeschakeld. Wij hoopten hier nog wat informatie te kunnen krijgen, maar stuitten weer eens op een gezond wantrouwen tegen de pers. Men wist van niets. Zóó, was er hier dicht in de buurt gevochten? |
Rechts hoog gebouw; links: schuin-lopende scheiding tussen de twee kazerne complexen, die voormalige loop van de Kali Lio.
![]() Bovendien zou men er een kampement maken en den benoodigden grond van den eigenaar koopen. Het is waar dat pas onlangs in 1794 Meester Cornelis, waar al lang troepen hadden gelegen, tot kampement was bestemd, maar Commissarissen-Generaal vonden Meester Cornelis thans minder geschikt, ook omdat de Gouverneur-Generaal er te ver van af woonde – Van Overstraten had een zwak voor het militaire. Aldus werd nu voor 10.000 Rds. het deel van Weltevreden benoorden de Kali Lio door het Gouvernement aangekocht. [Oud Batavia I, 410-411] |
Links: Mako Pasmar II. (Artilleriekazerne Afdeeling Houwitsers).
Ga met de weg mee naar links: Jl Kwini II (Nieuwe weg).
Ga rechtsaf: Jl Senen Raya (Senen).
Senen
Meer informatieEr staat dus wel eens op Senen een wonderdokter, die er ook lustig op los staat te prikken met kalkwater of zo. Maar dat mag niet van de politie. Deze kwakzalver heeft dus aan beide kanten van de straat een manneke, dat met tekens waarschuwt voor de naderende heilige Hermandad, bergt dan plechtstatig zijn spuit op en verkoopt alleen maar drankjes. Is het gevaar voorbij, dan komt de spuit weer tevoorschijn om zich als een nikkelen reuzenmuskiet likkebaardend op ontblote onderarmen te storten. Op de hoeken van de straten worden Europeesche vrouwen allerlei grofheden toegevoegd, die ze niet verstaan. Ciska zei me, dat de baliekluivers op Senen wanneer ze in een bedja passeert in spreekkoor roepen: ‘Je beenen uit elkaar'. Wanneer een Menadonees bij de politie komt om een fietsendiefstal aan te geven, dan is de eerste vraag: 'Bangsa apa?’ (Welke nationaliteit?) [25-9-44] Gisterochtend voor de eerste keer Geallieerde vliegtuigen boven West-Java, die pamfletten gooiden, o.a. hier in Batavia op Senen en Pegangsaän. De Keibodan (Burgerwacht) etc. was direct in de weer om ze op te rapen en ze huis aan huis op te halen. Talip wou me wijs maken dat 't gewone volk, toen ze de Nederlandsche kroon zagen en de woorden 'Hidoepla radja kita (Leve onze koningin), woedend zouden zijn geweest. |
Ga ter hoogte van links Jl Senen III, rechtsaf:
![]() ![]() ... den plattegrond, [Oud Batavia I, 408] ... langs den Grooten Zuiderweg werden officiershuizen gezet en bezijden de oprijlaan andere militaire gebouwen, zoodat de luister van het heerenhuis aanmerkelijk was getaand. [Oud Batavia I, 412-413] |
Links en rechts: Akademi Kebidanan (Subsistentenkader).
Bij het Subsistentenkader worden tijdelijk geplaatst de pas uit Europa gekomen, zoowel als de doortrekkenden militairen; daarbij zijn voorts administratief ingedeeld die militairen, welke niet tot een corps behooren, zoals het lagere personeel van den Topographischen Dienst. [Oud Batavia I, 387] Ik word overgeplaatst naar het Subsistentenkader, op Weltevreden, waar ik, na een kortstondig verblijf, ziek word en een poos lang met hevige koortsen – ik breng het tot 41°6 en denk nu en dan aan ‘kapitein Jas’ – in het militaire hospitaal kom te liggen. Van Weltevreden word ik geëvacueerd, eerst naar Batoe-Toelis, in de buurt van Buitenzorg, en vervolgens, naar Sindang-Laya, in het Bandoengse bergland. Zoals ik reeds zeide, zijn er enkele uitzonderingen op den regel van ‘slechte voeding’ en verdient daarvoor zeker het Subsistenten-kader te Batavia allen lof. Het eten is dáár, of was het ten minste in den jaren 1882-1886, uitstekend te noemen, waardoor het scherpe contrast met andere garnizoenen des te meer in het oog valt, waar het eten bepaald ‘zeer slecht’ is. [Brandt – Demarcatielijn, 105-107] |
Recht vooruit: Rumah Sakit Gatot Subroto (Militair Hospitaal).
Hospitaal![]() De zoogenaamde Kazerneweg is geenszins een der uitlokkendste oorden, die de fraaye villastad Weltevreden aan den nieuwsgierigen wandelaar heeft aan te bieden. Slechts ééne plek zou daar nadere kennismaking verdienen. ’t Is de plaats waar de uitgestrekte gebouwen van het groote militaire en burgerlijke Hospitaal zich uitstrekken. Volgens getuigenis van genoemde E. Netscher werkte Van der Tuuk de hele dag en zelfs tot diep in de nacht. Zo schreef hij in het Militair Hospitaal een studie over het 'Centralisatie-Maleis', die nooit gepubliceerd is en waarvan wij ook niet zeker weten of ze wel ooit voltooid is. Evenmin weten we wat Van der Tuuk precies met het 'Centralisatie-Maleis' bedoeld heeft. Militair Hospitaal, Hospitaalweg. Meer informatieHet Militaire hospitaal, waar ik, op een slaaptafel geklommen, door het tralievenster had gekeken naar de snelvlietende Tji Liwong, waarop ’s avonds vaak kleine, verlichte bamboevlotjes dreven, met een offer, bloemen of vruchten, aan de goden. Eenmaal binnen het hospitaal voelde ik me helemaal ongelukkig. Het rook er naar lysol, naar jodium en naar die medicijn voor mijnwormkuren. Er liepen verplegers en verpleegsters in lange witte jassen. Iedereen liep geruisloos en als men sprak of lachte gebeurde dat voorzichter dan buiten het hospitaal. De gangen waren schoon en glimmend, de tuinen netjes onderhouden en schoongeveegd. De vensters waren van onderen wit geschilderd en alles was onnatuurlijk vredig. Ik vond mijn moeder in een van de achterste paviljoens van het complex. We konden eerst niets zeggen, want kanonnen donderden vlakbij. De ruiten rinkelden en een oude vrouw verderop in het zaaltje krijste tot een verpleegster haar hoofd even onder het kussen hield. Al die tijd keken mijn moeder en ik elkaar aan. Ze glimlachte en zag er helemaal niet ziek uit. 'Dag schat,' zei ze, 'dit is de mooiste dag van mijn leven.' Hoewel het bouwwerk niet meer bestaat, willen wij toch een oogenblik stil staan bij het Huis Weltevreden, dat omstreeks 1750 door Gouverneur-Generaal Mossel werd gebouwd en door diens opvolger Van der Parra belangrijk vergroot en verfraaid. De naam Weltevreden is overgegaan eerst op een bepaald stadsgedeelte en daarna op de geheele [Boven]stad. Dit paleisachtige gebouw, dat met eere de vergelijking kon doorstaan met de prachtigste buitenverblijven in het moederland, is feitelijk geen buitenhuis meer te noemen. [Oude Hollandsche Bouwkunst, 56] De aanzienlijke woning waar o.a. G.G. Petrus Albertus van der Parra gedurende zijn gouverneurschap (1763-1775) woonde, althans veelmaals verbleef, waar later ook nog Pieter Gerardus van Overstraten (1797-1801) verblijf hield, werd met de daarbij behoorende uitgestrekte gronden, onder het bestuur van Daendels in 1809 voor 135000 Rds aan de Regeering verkocht. [Het Nederlandsch-Indisch Huis oud & nieuw-1, 120-121] |
Ga linksaf en volg de weg naar rechts en daarna naar links: Jl Abdul Rachman Saleh (Hospitaalweg).
Links: 49, 50, 51.
![]() [Couperus – De stille kracht, 226] |
Rechts: Museum Kebangkitan Nasional – Open: di-zo: 8.30-3 uur.
(Algemeene Middelbare School Afd. B.; 1e Gouvernements Muloschool. Voordien, tot 1920, School tot Opleiding van Inlandse Artsen: Stovia).
Tot dokter wordt men – tenminste jongens – vrouwelijke leerlingen zijn er nooit geweest – geheel kosteIoos opgeleid. De studie voor dokter geschiedt geheel op ’s lands kosten. De leerlingen genieten vrije woning, eene maandelijksche subsidie, waarmede de kosten van voeding en kleeding bestreden worden, en vrije geneeskundige behandeling. [Gonggrijp – Brieven van Opheffer, 103] |
[Tijdens het laatste bezoek van de samensteller aan het ‘Museum van het Nationaal Bewustzijn’ was men bezig met een renovatie. Daardoor was niet mogelijk de rondleiding door het museum samen te stellen. De betreffende informatie is verdeeld in een historisch gedeelte waarin o.a. de geschiedenis van de school en van de vereniging Boedi Oetomo aan de orde komen en een aantal teksten bij enkelen van de helden uit de geschiedenis van Indonesië.] |
←Tot directeur werd toen benoemd de latere Utrechtsche hoogleeraar Dr. C. Eykman. [...] |
De Javabode verneemt uit Den Haag dat het verlof verleend aan den heer A.F. Roll, directeur van de School tot opleiding van Inlandsche artsen, met een half jaar is verlengd. De heer Roll keert waarschijnlijk wegens gezondheidsredenen niet terug hetgeen een groot verlies voor de school zou zijn. [De Locomotief, 17 September 1910] (Aneta) Het persagentschap kan met besliste zekerheid mededeelen, dat de overste-dokter Koch dezer dagen zal worden benoemd tot directeur van de S.T.O.V.I.A. [De Locomotief, 14 Mei 1917] |
![]() ![]() |
Stovia![]() Het Bat. Nbld. deelt mede dat de heeren Salie en Radjiman, docters-djawa, met gunstig gevolg te Amsterdam hebben afgelegd het theoretisch geneeskundig examen. [De Locomotief, 13 Mei 1910] Meer informatie
Van af 1913 bestaat dus de voorbereidende afdeeling uit 3, de geneeskundige uit 7 studiejaren. [Indië, geïllustreerd weekblad, 7, 73] Na 1913 komen dan ook, naast de reeds bestaande practische oefeningen, de practica in plant- en dierkunde, in natuurkunde, in physiologie en physiologische chemie, in parasitologie, in pathologische anatomie. Het gebouw aan den Hospitaalweg bleek echter al spoedig te klein, om naast de huisvesting der steeds in aantal toenemende leerlingen, voldoende gelegenheid tot practisch onderwijs te geven. [Indië, geïllustreerd weekblad, 7, 89-90] [1919] Gelukkig dat er nog Indische artsen zijn van ons eigen ras, maar het is jammer dat ze nog niet voldoende in aantal zijn, zoodat nog de toevlucht moet worden genomen tot vreemdelingen. [De Taak, 3, 158] Er is ook veel dat net zo goed anders had kunnen zijn. Waarom waren er niet meer dan 221 Indonesische artsen en 230 academici op een bevolking van 60 miljoen? Dat zijn de dingen die ik in mijn verbeelding probeer te veranderen. |
Boedi Oetomo![]() Op de 20ste mei 1908 werd te Batavia de vereniging Boedi Oetomo ('Het Schone Streven') opgericht. Promotors waren twee twintigjarige leerlingen van de STOVIA (school voor Opleiding van Inlandse Artsen), R. Soetomo en R. Goenawan Mangoenkoesoemo. Doel van de organisatie, die snel groeide, was: verbetering van het onderwijs, stichting van een studiefonds voor Javaanse kinderen, ontwikkeling van techniek en industrie, herleving van de inheemse kunsten en wetenschappen. Tot de belangrijkste inheemsche vereenigingen behooren Boedi Oetomo, Pasoendan, Sarekat Islam, Moehammadyah en Partai Indonesia. [Geïllustreerde Encyclopaedie van N-I, 469-470] Meer informatieBoedi Oetomo Vereeniging van Javanen, opgericht 20 Mei 1908 door leerlingen der voormalige artsenschol te Batavia, als gevolg van de door den Indischen arts Mas Wahidin Soediro Hoesodo gepropageerde denkbeelden over de middelen om het volk op te heffen. [Geïllustreerde Encyclopaedie van N-I, 155-156] Zoals bekend is, heeft dokter Wahidin ook den grooten stoot gegeven aan de opriochting van Boedi Oetomo, doch welke verdiensten hij hiervoor ook moge hebben, het is vooral de onbaatzuchtige naastenliefde, door hem als mensch en als geneesheer getoond, die hem aller sympathie heeft doen verwerven. De hem te beurt gevallen onderscheiding heeft dokter Wahidin dan ook zeker ten volle verdiend. [De Locomotief, 5 September 1910] In dat jaar namelijk werd de Boedi Utomo, het Schoone streven, opgericht: de kiem van het nationalisme. In zijn grote Groene-artikel ‘Debet en credit. Honderdvijftig jaar Nederland-Indonesië’ noemt Alberts niet alleen die beweging, voorbode van de non-coöperatie van de nationalisten, maar constateert hij ook dat de ethische politici die de weigering om mee te werken met het koloniale bestuur verkeerd beoordeelden. [Leven op de rand, 399b] De eerste inheemse vereniging die duidelijke algemene wensen aan het gouvernement kenbaar ging maken, werd in mei 1908 opgericht, zulks vooral als gevolg van het feit dat de Indische Chinezen begonnen waren, op Java een organisatie op te bouwen die zich toelegde op de oprichting van eigen scholen. Het initiatief tot de oprichting van die inheemse organisatie, Boedi Oetomo (‘Het schone streven’), werd in Batavia genomen door leerlingen van enkele scholen, vooral van de Dokter-Djawaschool, onder wie de twintigjarige Javaan Raden Soetomo; zij werkten daarbij o.m. samen met een onderwijzerszoon uit Semarang die als dokter-Djawa grote naam zou maken: Tjipto Mangoenkoesoemo; hij zou zich in 1911 bij de bestrijding van pestgevallen op Oost-Java zo verdienstelijk gedragen dat hem de onderscheiding van ridder in de orde van Oranje-Nassau werd verleend. [...] Daar op de Stovia ben ik nationalist geworden, net als Zenno die van Menado kwam en Amir, die een Menangkabauer is. Van alle eilanden van Indonesië kwamen we daar op school en werden er nationalisten. Het is verschrikkelijk om inlander te zijn, automatisch de mindere van iedere willekeurige Hollander. Dat gevoel brandt onder je huid, het vreet je aan, het nationalisme gaf ons een nieuwe houding.’ Hij zweeg. Een nieuwe waardigheid, dacht ik, maar zonder het hardop te zeggen. Op het stuk van godsdienst beoogt de partij Boedi Oetomo te zorgen voor handhaving van de godsdienstvrijheid. [De Locomotief, 10 Juli 1917] [1924] Naast de verzwakking van de S.I. is er een gelijke verzwakking van Boedi Oetomo, gevolgd door een splitsing; de nieuwe Javaansche Intellectueelen Bond stelt zich op nog exclusiever aristocratisch-intellectueel standpunt als Boedi Oetomo al deed. [Indië, geïllustreerd weekblad, 7, 779] |
Raden Adjeng Kartini (1879-1904).
KartiniAls voorloopster van die vrouwen-emancipatie kan men de in 1879 geboren regentendochter Raden Adjeng Kartini beschouwen. Haar vader was een verlicht regent, ‘die’, aldus Nieuwenhuys, ‘zelfs zijn dochters (iets ongehoords!) naar de Hollandse school’ (een school voor Europees lager onderwijs) ‘stuurde. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 218-221] De verschijning van de brieven, door Raden Adjeng Kartini gericht aan hare Europeesche vrienden tusschen 1899 en1904, heeft gewerkt als een electrische schok, niet alleen in Indië, maar ook hier te Lande. Het leed door haar gedragen, is gevoeld door duizenden, die zich tot plicht hebben gesteld verbetering te brengen in de toekomst der jongere en oudere meisjes behoorende tot de inheemsche maatschappij van Indië. Het wachtwoord voor die verbetering was door Kartini zelve aangegeven: opvoeding en onderwijs, ontwikkeling van geest en gemoed, medewerking der vrouw aan de belangen van het algemeen, eerbiediging der persoonlijke vrijheid in het huwelijksleven. Vóór alles scholen, waar de meisjes de noodige kennis zouden kunnen verwerven; zij vooral die krachtens den wil harer ouders niet gezamenlijk met jongens mogen schoolgaan.
↑ Kardinah, Kartini en Roekmini. ↑ Pogingen, in 1900 en 1901 in het werk gesteld om Inlandsche meisjesscholen op te richten hadden schipbreuk geleden. Niemand betreurde dit meer dan Kartini. Zij wanhoopte echter niet aan den eindtriomf. En zelve sloeg zij de handen aan het werk, eerst te Japara met hare zusters, later te Rembang, nadat zij gehuwd was met den Regent aldaar, om jonge meisjes om zich te verzamelen en haar de eerste beginselen van kunde bij te brengen. Meer informatieVeel moeilijker was het om het inlandsche meisje aan onderwijs te helpen. Het was in de Oostersche wereld niet gebruikelijk, dat vrouwen in het openbaar onderwijs ontvingen, en gering was ook het aantal meisjes, aan wie thuis eenige kennis werd bijgebracht. [Insulinde, 201-202] Ons streven heeft een tweeledig doel, mede te arbeiden aan de opheffing van ons volk en voor onze zusteren den weg te banen naar betere, menschwaardiger toestanden. Aan u allen, die veel gevoelen voor Java en den Javaan, richten wij een dringende bede: helpt ons ideaal verwezenlijken, dat het heil beoogt van ons volk en onze sekse! In 1900 stelt de Directeur van Onderwijs, [...] Mr Abendanon, een onderzoek in naar de behoefte aan meisjesonderwijs op Java en Madoera. De uitkomst is teleurstellend; geconstateerd wordt, dat die behoefte eigenlijk niet bestaat en dat de Javaansche adat zich tegen meisjesonderwijs verzet. [...] Als schrijfster zou ik op groote schaal aan de verwezenlijking mijner idealen en aan de opheffing, beschaving van ons volk kunnen arbeiden, als onderwijzeres slechts in kleinen kring, maar ik zou dan direct kunnen opvoeden, Onze plannen zijn, zoodra er gunstig op ons request geantwoord is, dadelijk naar Batavia te gaan. Roekmini om zich te bekwamen voor teekenen, handwerken, gezondheids-, zieken- en verbandleer. In teekenen zal ze les krijgen van een leeraar van het gymnasium, en voor hygiëne de lessen volgen der dokter djawa-school. O, als u eens wist, wat de laster van mij rondgestrooid heeft. Wat mij bereikt heeft vóór mijn huwelijk, was lof, vergeleken bij hetgeen ik na mijn trouwen te weten kwam. Al sinds een jaar heb ik wat van mijzelf gehoord, dat mij bedroeft. Ik ben coquet. Spaar mij niet, antwoord mij oprecht: ben ik coquet? En zoo ja, waarin dan? Ik ben er erg verdrietig om, want ik wil niets aan me of om me hebben dat wuft is. Iemand, geen kwaadspreker, zegt, dat ik met mijne oogen spreek. Is het waar? Is het absoluut onmogelijk een volk van 27 millioen zielen ineens op te voeden, niet alzoo om voorloopig de bovenste lagen er van zóó op te voeden en te ontwikkelen, dat zij de onderstaanden tot zegen worden. Het volk is innig verknocht aan zijnen adel; wat van dezen uitgaat, vindt makkelijk ingang bij het eerste. Welk profijt heeft men van deze omstandigheid getrokken, die gelukkig kàn zijn voor àlle partijen, èn Regeering, èn adel, èn volk? De kennis der Hollandsche taal is de sleutel, die de schatkamers van Westersche beschaving, wetenschappen, ontsluit; men heeft er te werken om zich wat van die schatten eigen te maken. Er moet een flink aantal beschaafden naar geest en hart gevormd worden, doorkneed in eigen taal en zaken, en daarnaast in 't Nederlandsch en de Europeesche wetenschappen. Die krachten moeten het Nieuwe verwerken voor andere landgenooten, dat het door dezen aangepast kan worden! Vollediger toegerust dan de gewone dokters-djawa, doorkneed in eigen taal en zaken, zouden in Europa opgeleide Inlandsche doktoren aan de medische wetenschap goede diensten kunnen bewijzen. Zij zouden grondig de Inlandsche medicijnen, die volstrekt niet alle kwakzalverij zijn, kunnen bestudeeren en ze, in een wetenschappelijk kleed gestoken de Europeesche wereld binnenleiden: zonder dat kleed krijgt men er geen toegang! Geconstateerd werd de toenemende drang om onderwijs te ontvangen, die zich bij de inlandsche meisjes openbaart. Dit uit zich niet alleen bij de Kartinischolen, maar ook bij de gemengd openbaar Hollandsch-inlandsche scholen. [De Locomotief, 19 Januari 1917] “Onzin. Jij gaat veel te ver in je haat tegen de Hollanders! Vergeet niet, dat zij, en zíj alléén, Raden Adjeng Kartini steunden bij de bevrijding van ons, inheemsche vrouwen! Zíj hebben scholen gesubsidiëerd voor meisjesonderwijs! Zij hebben de praji-dochter uit de kooi, waarin ouderwetsche ouders haar gevangen hielden, verlost! !" ‘Hoewel voor onze tijdgenoten Kartini het voorbeeld par excellence is van de feministische pionier uit die tijd dient men niet te geloven dat zij een uitzondering was.’ Dozijnen jonge vrouwen afkomstig uit hetzelfde milieu als Kartini ijverden voor beter onderwijs en lotsverbetering voor haar seksegenoten. Ook Raden Ajeng Kartini was de kolonisator welgezind. Het Westen moest volgens haar het Oosten helpen te emanciperen. In haar zwierige brieven gaf deze begaafde regentendochter tussen 1900 en 1904 uitdrukking aan haar grote verlangen naar vrijheid en onderwijskansen voor inheemse meisjes. Ze verslond Tolstoj, Tennyson, Kipling en Maeterlinck en was kritischer op Java dan Europa. |
Ernest Douwes Dekker / Dr. Danudirja Setiabudi (1879-1950).
Douwes Dekker![]() In Bandung woonde en werkte lange tijd E. F. E. Douwes Dekker, Multatuli's achterneef, die zoveel heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van het vakonderwijs, en tot de bewustwording van Indonesische intellectuelen. Douwes Dekker kende dit land en de psyche van de bevolking. Hij had vele Indonesische vrienden, onder wie de jonge Soetomo, die aan de School voor Opleiding van Inlandse Artsen studeerde, in 1908 een der oprichters was van de vereniging Boedi Oetomo (Het Schone Streven), en in later jaren de bekende Moehammadijah-leider te Soerabaia en oprichter van de Partai Boeroeh Indonesia werd. Te Bandoeng overleed op 29 augustus 1950 in zijn woning aan de Lembangweg E. F. E. Douwes Dekker, kleinzoon van. Multatuli's broer Jan, die in de oosthoek van Java tabaksplanter was geweest. Dat einde, op zeventigjarige leeftijd, sloot een veelbewogen en moeilijk leven af; hij had in de nationalistische beweging op Java jarenlang een belangrijke rol gespeeld en zijn naam was op veler lippen geweest. Meer informatieDouwes Dekker betoogde, dat de Indo-Europeaan evenzeer als de Indonesiër slachtoffer was van de koloniale exploitatie. Dit was in elk geval juist voor zover het de Indo’s in ondergeschikte betrekkingen betrof: het geval der z.g. kampong-Indo’s was in Midden-Java relatief groot. Het IEV was niet de eerste organisatie geweest die voor de Indo-Europeanen was opgekomen – eerder noemden wij al de Indische Bond, de Vereniging Insulinde en de Indische Partij, die respectievelijk in 1898, 1907 en 1912 waren opgericht. Van die drie had de Indische Partij van E. F. E. Douwes Dekker, die voor Indië’s volledige autonomie was opgekomen, het meest van zich doen spreken. Toen die Indische Partij, die aanvankelijk bij veel Indo-Europeanen groot enthousiasme had gewekt, na Douwes Dekkers verbanning (1913) was verlopen, had een deel van zijn aanhang zich meester gemaakt van de Vereniging Insulinde die aansluiting ging zoeken bij de eerste min of meer anti-gouvernementele organisaties der inheemsen. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 352-354] Tenslotte las de heer Dekker een motie voor waarin in verband met de tijdsomstandigheden om een duurtetoeslag werd gevraagd, welke motie onder geestdriftig applaus met algemeene stemmen werd aangenomen. [De Locomotief, 10 April 1917]
Wat de Indische Partij betreft, die voor het eerst de revolutionaire richting in Indië voorstond, deze kreeg van dien G.G. zulk een klap dat zij ineenstortte. Verder zullen de Indische kinderen zijn naam niet vergeten, omdat daaraan zijn verbonden de maatregelen krachtens art. 47 R.R. genomen tegen Douwes Dekker, Tjipto en Suardhy, de drie voormannen die voor het eerst het zaad der vrijheid alhier wilden planten, terwijl ook niet vergeten zullen worden de aan D. Dekker toegevoegd: ‘Nederland zal aan Indië de vrijheid niet schenken’. [De Taak, 3, 153] Het Comité ’Autonomie voor Indië’ organiseerde een Al-Indië-Congres dat op 3, 4 en 5 Juni 1922 te Bandoeng plaatshad. Het werd een evenement. Afgevaardigden van alle delen van Indië waren aanwezig: er heerste een laaiend enthousiasme, zoals wij daar sindsdien zelden of nooit hebben waargenomen. Het is wel zonderling, dat juist op Java, in de kern der Vorstenlanden, en trots deze reorganisatie de revolutie, door de ophitsing van slechts ten deele ontwikkelde volksleiders, wil worden gewekt. Dr. Tjipto Mangoon Koesomo, Hadji Misbach, Douwes Dekker zijn de revolutionnaire elementen. Dr. Koesomo werd op voordracht van Rezident Harloff verbannen uit tien gewesten, dus uit geheel Midden-Java. Hadji Misbach werd door den Landraad te Klaten veroordeeld tot twee jaren tuchthuisstraf; Douwes Dekker, wegens opruiing aangeklaagd bij den Raad van Justitie, werd, trots verklaringen van veertien getuigen, vrijgesproken, maar is sedert te Bantam veroordeeld wegens majesteitsschennis. Hij [Soekarno] studeerde in normaal tempo – belangrijker voor zijn latere ontwikkeling was dat hij in en vanuit Bandoeng in nauwe aanraking kwam met de drie oprichters van de Indische Partij: Douwes Dekker, Tjipto en Soewardi, nu als Dewantoro leider van de Taman Siswo-scholen. Het was vooral de principieel en zuiver denkende Tjipto die hem won voor het denkbeeld van de non-coöperatie: politiek-aktieve inheemsen dienden zich verre te houden van elke vorm van deelneming aan de vertegenwoordigende organen welke het koloniaal gezag in het leven had geroepen, en ook verder in geen enkel opzicht aan dat gezag steun te verlenen. Had ik niet nog vier dagen tevoren tot diep in de nacht met hem, de schrijver van Siman de Javaan zitten discussiëren over het ‘wekken van de geknechte Indonesische broeders’, over wat er in China en Rusland gebeurde. God, ik zie nog zijn verwonderde blik, achter die brillenglazen, de leidsman wiens woord voor mij het laatste woord was geworden – Deze vroeg Thamrin medio '40 of hij iemand kon aanbevelen voor het schrijven van rapporten over de economie van Nederlands-Indië, zulks tegen betaling – Thamrin gaf toen het advies, contact op te nemen met de gewezen voorman van de Indische Partij, E.F.E. Douwes Dekker die, politiek geïsoleerd en verbitterd, in Bandoeng een onderwijsinstelling leidde waaraan hij zelf sinds '37 niet langer les mocht geven. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 571-576] Ik ben op weg naar Dr. E.F.E. Douwes Dekker, die aan de Lembangweg, bij ‘kilometer 4½’ woont. ‘Langs het hek aan de weg staan rode bloemen’, heeft Du Perron gezegd, want hij is het, die mij bij D.D. introduceert. Het is avond, na etenstijd, maar de maan schijnt. De chauffeur van de ‘Opelette’ heeft nooit van toean Douwes Dekker gehoord, maar als ik begin te vermoeden dat wij er nu zo ongeveer moeten zijn, laat ik hem stoppen bij een waroeng en doe navraag. ‘Oh, toean goeroe!’ zegt de vrouw uit de waroeng en zij licht de chauffeur in. Een ogenblik later zijn we er. |
Haji Umar Said Cokroaminoto (1883-1934).
CokroaminotoDe Sarekat Islam, de Islamitische Nationale Beweging (omstreeks 1912 in Solo opgericht, met de bedoeling de belangen van de Javaanse batikhandelaren te beschermen tegen de toenemende concurrentie van kooplieden uit China en India), groeide onder leiding van Umar Said Tjokroaminoto aanvankelijk uit tot een beweging ter bevordering van de sociale belangen van de kleine man. Op de conferentie werd met verscheidene afgoden der Inlandsche beweging gebroken. Zoo werd van Tjokro Aminoto gezegd, dat hij een aartsdobbelaar was, enz., terwijl ook omtrent Tjipto, en anderen verschillende staaltjes werden gemeld. De landvoogd maakte o.a. de opmerking: ‘Is dat alles nu wel waar?’ De algemeene indruk , dat de landvoogd inzake de Inlandsche vereenigingen, ondanks de duidelijke taal van de residenten toch zijn eigen inzicht blijft handhaven.’ [De Taak, 3, 99] Meer informatieSarekat Islam: In September 1912 werd de vereeniging opnieuw, thans te Soerabaja, opgericht door R. Oemar Said Tjokroaminoto, destijds handels-geëmployeerde, mede namens eenige Soloneezen, w.o. Hadji Samanhoedi. De beweging breidde zich over geheel Java uit, maar ook daarbuiten. Talrijke kringen vormen zich onder leiders, wier actie plaatselijke ongeregeldheden veroorzaakte. Daar het verenigingsbestuur niet bij machte bleek om de beweging binnen wettelijke perken te houden, werd ingevolge Regeeringsvoorschrift de organisatie op deze wijze ingericht, dat verschillende Sarekats Islam zoude worden gevormd, elke voor een beperkt ressort, terwijl een centraal lichaam voor de onderlinge samenwerking zou kunnen zorgen. Voor de plaatselijke organisaties werden modelstatuten vastgesteld, volgens welke het doel der Sarekat Islam naast bevordering van het godsdienstig leven zou zijn: behartiging van de belangen der bevolking op het gebied van landbouw, handel en nijverheid, gezondheid, opvoeding en onderwijs. In 1913 kwam een Centraal Sarekat Islam tot stand. Aan het 1ste Nationaal Congres, dat in 1916 te Bandoeng plaats vond, werd deelgenomen door afgevaardigden van een 80-tal dier vereenigingen, vertegenwoordigende 360.000 leden. [Geïllustreerde Encyclopaedie van N-I, 1268-1271] Het Indo-element is in de IP altijd veel sterker geweest dan het Indonesische deel van het ledental. De Indonesiërs die, als dr Tjipto Mangoenkoesoemo en de heer Soewardi Soerjaningrat, tot de partij van Douwes Dekker toetraden behoorden tot de verst zienden. Maar de Sarekat Islam van Raden Oemar Tjokroaminoto kreeg onmiddellijk na haar oprichting, medio 1913, in Midden-Java een groot aantal leden. Gouverneur-generaal van Limburg Stirum mocht veertien Europeanen en vijf inheemsen benoemen. Onder de Europeanen nam hij twee voormannen van de Indische Sociaal-Democratische Partij op, ir. Ch. G. Cramer, een gouvernementsingenieur, en Z. Stokvis, inspecteur van het middelbaar onderwijs, en onder de inheemsen zowel Tjipto als Tjokro, voorzitter van het Centraal Comité van de Sarekat Islam. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 245-249] Het is dus hoog noodig, dat door den Javaan meer energie aan den dag wordt gelegd, wil hij in den zwaren strijd om het bestaan ten slotte niet geheel het onderspit delven. (Geestdriftig gejuich) [De Locomotief, 20 Februari 1917] In de Indiër schrijft de heer Tjipto Mangoenkoesoemo indrukken neer zijn tocht naar Buitenzorg – o. a. ook dezen van een ontmoeting op het kruispunt Padalarang, die later wel eens kan blijken historische waarde te bezitten: Tjokroaminoto, die dezer dagen met eenige andere Sarekat Islam-voormannen op audiëntie te Buitenzorg is geweest voor de bespreking van den toestand op de particuliere landerijen te Soerabaia, de woningverbetering op Madoera en den willekeur welke de bevolking in het Boesoekische van de zijde der tabaksplanters ondervindt, kreeg van den landvoogd de toezegging, dat naar een en ander een onpartijdig onderzoek zal worden ingesteld. [De Locomotief, 19 Februari 1917] Soekarno was nl. een van de omstreeks vijf-en-twintig inheemse jongeren die opgenomen waren in het kosthuis dat gedreven werd door de vrouw van Tjokroaminoto, en hij deed daar zijn intrede in de jaren waarin de Sarekat Islam een massabeweging was en Tjokro de aanbeden voorzitter. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 322-324] [1921] Semarang, 9 Sept. De Locomotief gelooft niet, dat de inlandsche beweging dood is, omdat Tjokro in verzekerde bewaring is gesteld. [Indië, geïllustreerd weekblad, 5, 403] Diens opvolger, jhr. Mr. A. C. D. de Graeff, hoopte het vertrouwen, dat G.G. Van Limburg Stirum in zo ruime mate genoten had, te herwinnen en benoemde Tjokroaminoto en Soetomo tot leden van de Volksraad. Eerstgenoemde kon die benoeming niet aanvaarden omdat de Sarekat Islam, waarvan hij voorzitter was, in overgrote meerderheld het non-coöperatiebeginsel aanvaard had. Soetomo riep zijn Studieclub bijeen om haar over aanneming of verwerping van het aanbod te laten beslissen. |
Haji Agus Salim (1884-1954).
Agus Salim![]() En een weinig talrijke links gerichte groep, waartoe de heer Hassan Djajadiningrat, hadji Agus Salim en ook Cramer en ik behoorden, zag in, dat met behoud van het overheersingsbeginsel geen compromis tussen de verlangens der nationalisten en die der koloniale Europeanen mogelijk zou zijn, Hadji Agoes Salim werd ongeveer terzelfdertijd hoofdredacteur van de ‘Neratja’, een Maleis dagblad, bij de uitgifte waarvan de regering financieel geïnteresseerd was. Beide bladen werden als spreekbuizen van de regering beschouwd: de G.G. hechtte er waarde aan, dat zijn maatregelen en bedoelingen zowel aan het Indonesische als aan het Nederlandse publiek duidelijk gemaakt zouden worden. [Koch – Batig slot, 130-131] Meer informatieDe heer Salim woonde in die dagen in Batavia, waar hij iedere zondagmorgen open huis hield voor ieder, die hem maar wilde komen bezoeken. De wachtcommandant vertelde ons, dat hij, uit de trein gekomen, rustig zijn beurt had willen afwachten. Hij had wèl van een van de Nederlandse soldaten een guitaar geleend en hij was op een kist gaan staan om liedjes van Speenhof te zingen. Het peloton had hem bijna niet willen laten gaan. Langzamerhand ondervonden de door Tjokroanimoto en zijn medeleiders, w.o. Hadji A. Salim en Abdoel Moeis, aangewende pogingen om de breede volksmassa te omvatten krachtige tegenwerking door nieuwopgetreden leiders, die communistische beginselen onder den S.I.-aanhang predikten. [Geïllustreerde Encyclopaedie van N-I, 1268-1271] [1919] Indische Nationalisten en Intellectueelen! Abonneert u op de NERATJA, Onafhankelijk Maleisch Dagblad dat Indiës onbelemmerde ontwikkeling voorstaat naar spoedige zelfstandigheid. Redacteur Hadji A. Salim. [De Taak-3, 32 adv] Als eerste algemene, in beginsel de hele archipel omvattende jeugdorganisatie werd in '25 door hadji Agoes Salim de Jong-Islamietenbond opgericht – wéér een organisatie met een Nederlandse naam; de bedoeling van die bond was, de Islam op een moderne, voor Nederlandse lezers toegankelijke wijze te verdedigen; dat geschiedde o.m. in een in het Nederlands verschijnend tijdschrift. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 329-330] Een zeer voorname plaats in de jeugdbeweging neemt de in 1924 door Hadji August Salim opgerichte “Jong Islamieten Bond” (J.I.B.) in, welke bij de Inheemsche jeugd groote belangstelling heeft mogen verwerven. [Nieuw Soerabaia, 58] Juist zijn woorden maakten een diepe indruk en wekten onder het grootste deel van het uit Nederlanders bestaande publiek, dat nooit een Indonesisch spreker had aangehoord, verbazing: dat ‘een inlander' zó spreken kon had men niet verwacht.... Agus Salim werd na de onafhankelijkheidsverklaring de minister van buitenlandse zaken van de republiek. |
Raden Dewi Sartika (1884-1947).
Als voorbeeld kan strekken de reeds sedert 1903 bestaande Raden Dewi-School te Bandoeng en de onlangs door den Regent en de Raden-Ajoe te Tegal opgerichte huishoudschool. [Nederlandsch Indië – Oud & Nieuw-1, 309-310] ←Te Bandoeng werd de Zilveren Ster van Verdienste uitgereikt aan Raden Dewi Sartika, hoofd van de Sekolah Kaoetamaän Istri. [Het Indische Leven, 4-14, 271] |
Cipto Mangunkusumo (1886-1943).
Cipto Mangunkusomo![]() Het was vooral de principieel en zuiver denkende Tjipto die hem won voor het denkbeeld van de non-coöperatie: politiek-aktieve inheemsen dienden zich verre te houden van elke vorm van deelneming aan de vertegenwoordigende organen welke het koloniaal gezag in het leven had geroepen, en ook verder in geen enkel opzicht aan dat gezag steun te verlenen. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 322-324] Tjipto was een der oprechtste figuren uit de nationalistische beweging, een door en door eerlijk man, die de reputatie genoot niet te kunnen liegen. Een idealist, die zich door het leed van zijn volk bij de keel gegrepen voelde en zijn medische kennis beschouwde als een middel om zijn landgenoten te helpen. Hij was uiterst bescheiden en vrij van alle eerzucht. Hij leefde in bijna armoedige omstandigheden: bemiddeld is hij nooit geweest. [Walraven – Brieven, 829-830] Meer informatieZijn stem was hoog opgelopen, na een korte adempauze ging hij door: ‘Ik ben altijd nationalist geweest, vanaf het eerste jaar dat ik op de Stovia kwam. We waren allemaal nationalisten. Tjipto was toen al arts, en Gunawan zat toen in de hoogste klas. Mas Tomo was van mijn jaar net als Leimena.’ Het Indo-element is in de IP altijd veel sterker geweest dan het Indonesische deel van het ledental. De Indonesiërs die, als dr Tjipto Mangoenkoesoemo en de heer Soewardi Soerjaningrat, tot de partij van Douwes Dekker toetraden behoorden tot de verst zienden. Maar de Sarekat Islam van Raden Oemar Tjokroaminoto kreeg onmiddellijk na haar oprichting, medio 1913, in Midden-Java een groot aantal leden. Dr. Koesomo werd op voordracht van Rezident Harloff verbannen uit tien gewesten, dus uit geheel Midden-Java. Tjipto had een in het Nederlands gestelde brochure geschreven over de oorzaken van de opstandspoging, die hij, terecht, toeschreef aan de reactionaire onderdrukkingspolitiek van G.G. Fock, in het bijzonder aan diens onmatige verzwaring van de belastingen der inheemsen, en hij voerde een uitvoerige polemiek daarover met de hoofdredacteur van de Preangerbode, de heer Craye.[...] In 1918 werd het verbanningsbesluit ten aanzien van D.D.[Douwes Dekker] en Soewardi Soerjaningrat opgeheven en ze kwamen in Nederlands-Indië terug; dr. Tjipto was in verband met diens gezondheidstoestand al vroeger vergund terug te keren. Gouverneur-generaal van Limburg Stirum mocht veertien Europeanen en vijf inheemsen benoemen. Onder de Europeanen nam hij twee voormannen van de Indische Sociaal-Democratische Partij op, ir. Ch. G. Cramer, een gouvernementsingenieur, en Z. Stokvis, inspecteur van het middelbaar onderwijs *], en onder de inheemsen zowel Tjipto als Tjokro, voorzitter van het Centraal Comité van de Sarekat Islam. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 245-249] [1918] Het college hoorde berustend toe, hoe de heer Tjipto Mangoenkoesoemo niet alleen rasverschillen verafschuwde, maar ook uitdrukkelijk verzekerde, mijnheer de voorzitter, ‘dat ook sekseverschillen niet meer in onzen tijd behooren’. Is deze drang naar unificatie niet wat sterk, om niet te zeggen ongewenst? [De Taak-1, 592] [1918] Dezer dagen is een Pro en Contra verschenen getiteld ‘Javaansch of Indisch nationalisme, ‘ waarbij eenerzijds de heeren R.M.S. Soeriokoesoemo en A. Muhlenfeld en ter anderer zijde de heeren Tjiptomangoenkoesoemo en J.B.Wens in het strijdperk traden. [De Taak-1, 368] Dit interne conflict heeft jarenlang de geesten gescheiden gehouden en het leven van Boedi Oetomo voor een groot deel beheerst. Ik herinner me een brochure uit die jaren met de titel Javaansch of Indisch nationalisme?, waarin dr. Tjipto Mangoenkoesoemo het wijdere, uiteraard overwegend politieke standpunt verdedigde, en de assistent-resident A. Mühlenfeld het opnam voor de gedachte van beperking tot Javaans economisch en cultureel streven. Hij [Soekarno] had te Bandoeng de Algemene Studieclub opgericht en nodigde mij uit daarvan lid te worden. Ik trad tot de club toe, waarvan het ledental niet groot was: ongeveer zeventig, doch waarin ik merkwaardige figuren ontmoette, o.a. dr Tjipto Mangoenkoesoemo, die als Indisch arts te Bandoeng gevestigd was, de onderwijzer Latif en anderen. ... de nauwelijks minder befaamde Dr Tjipto, gaf daarna een wat langgerekte satirische beschrijving van het zogeheten gevecht, waarbij een handvol nauwelijks gewapende mensen door soldaten met een bewapening die hij voor de goede zaak vertienvoudigde, eenvoudig waren uitgemoord als een muizennest. Aneta seint uit Bandoeng: De politie heeft heden beslag gelegd op vijfhonderd brochures van dr. Tjipto over de oorzaken van de communistische beweging. Een nader telegram uit Weltevreden meldt dat de procureur-generaal de beslaglegging nog heden heeft opgeheven. [De Locomotief, 26 Januari 1927 (3,1)] Men weet dat door de politie te Bandoeng in beslag werd genomen de oplage van een brochure van Dr. Tjipto Mangoenkoesoemo, welke beslagname later op last van den procureur generaal weder werd opgeheven. Van deze brochure, naar eigen verklaring van den schrijver geschreven naar aanleiding van de jongste relletjes, kan de strekking door de volgende citaten worden aangeduid: [De Locomotief, 2 Februari 1927 (1,1)] Het hopeloze van deze tragedie werd als volgt samengevat door D.M.G. Koch: ‘Het was het noodlot van het Nederlands bewind over Indonesië, dat het zich in toenemende mate de nobelste geesten onder de inheemse bevolking tot vijand maakte, doordat het in uiterst geborneerde zekerheid tot het laatst toe de eigen, geüsurpeerde rechten op exploitatie en overheersing primair bleef stellen. Het was blind voor het onrecht dat het deed, voor het onheil dat het aanrichtte en voor het getal en leed der slachtoffers die het maakte, collectief en individueel. Een der sterkst sprekende voorbeelden van hetgeen politieke tegenstanders door het Nederlandse koloniale regime werd aangedaan was de levensgang van dr. Tjipto Mangoenkoesoemo, die bijna twintig van de beste jaren van zijn 57-jarig leven in verbanning gehouden werd en er ten slotte aan bezweek.’ Dr Tjipto Mangoenkoesoemo, die na de inval van de Duitse horden in Nederland een loyaliteitsverklaring op touw zette, heette ‘bekeerd’ te zijn, teruggekeerd van de dwalingen zijns weegs, waarvoor hij in 1913 en in 1927 verbannen was. Wie de man kende wist hoe dwaas die conclusie was: dr Tjipto was in al die jaren gebleven die hij was. De dag nadat ik geïnterneerd was kwam Beb Vuyk logeren. Ze was verbonden aan het voor de oorlog bekende opvoedingsgesticht te Soekaboemi. Zij keerde, toen zij vernomen had dat ik geïnterneerd was, onmiddellijk naar Soekaboemi terug om dr Tjipto Mangoenkoesoemo, die er na bevrijding uit zijn verbanning woonde, te verzoeken zo mogelijk mijn vrijlating te bewerkstelligen. Tjipto wendde zich met dat verzoek tot drs Hatta. |
Dr. Sutomo (1888-1938).
Sutomo![]() Om doelgericht actie te kunnen voeren was kennis en begrip voor de vraagstukken waarmee geworsteld moest worden, onontbeerlijk. Soetomo richtte zijn Indonesische Studieclub op, die open stond voor ieder die tot medewerking bereid was, ook voor leden van Boedi Oetomo, de Sarekat Islam en de communistische partij. Hij werd voorzitter, en onder zijn energieke leiding werd de club een van de belangrijkste centra van politiek-sociaal leven in Oost-Java. [Koch – Batig slot, 142-143] Meer informatie
Raden Soetomo, Inlandsch arts te Batoe Radja geeft den raad tot de oprichting van een permanent comité om de sociale hygiëne van Indië te bestudeeren en uit te werken, om het kind in betere conditie te brengen, ten einde dit in staat te stellen het genoten onderwijs productief voor de maatschappij te maken. [Indië, geïllustreerd weekblad, 2, 243] De gematigd-nationalistische 'Indonesische Studieclub te Soerabaja' werd opgericht in 1924 door o.a. de arts Soetomo. [Nieuw Soerabaia, 42] Als er een Inheemsche corporatie is geweest., welke zich over een groote belangstelling van velen, van Regeering en Volksraad, van Kamerleden, van Volkenbondskringen, ja zelfs van het buitenland heeft mogen verheugen, dan is het zeker de Indonesische Studieclub te Soerabaia geweest. [Nieuw Soerabaia, 48-56] Soetomo had zich door zijn energieke en doelbewuste arbeid een plaats in de Soerabaiase gemeenschap veroverd. Hij was geen non-coöperator en toen hij in de eerste helft van 1927 tot lid van de gemeenteraad benoemd werd, accepteerde hij deze zetel, in de hoop, daar ten bate van zijn volk praktisch werkzaam te kunnen zijn. Ruim een jaar later trad hij, met drie geestverwanten, weer uit de raad, naar aanleiding van een wethouders benoeming waartegen zij krachtig, doch zonder succes, geopponeerd hadden. De Eropeesche publicisten in dit land, die uit enkele verschijnselen hebben willen concludeeren, dat communist en nationalist onder een deken slapen, is er even ver van af als dr. Soetomo, die in een onbewaakt oogenblik zich liet ontvallen, dat de nationalisten vierkant stonden tegenover het communisme. [De Locomotief, 2 Februari 1927 (1,1)] Mr. A. C. D. de Graeff, hoopte het vertrouwen, dat G.G. Van Limburg Stirum in zo ruime mate genoten had, te herwinnen en benoemde Tjokroaminoto en Soetomo tot leden van de Volksraad. Eerstgenoemde kon die benoeming niet aanvaarden omdat de Sarekat Islam, waarvan hij voorzitter was, in overgrote meerderheld het non-coöperatiebeginsel aanvaard had. Soetomo riep zijn Studieclub bijeen om haar over aanneming of verwerping van het aanbod te laten beslissen. De naam van de nieuwe partij was al een program: de titel van het Indonesisch-nationalistische volkslied werd er in herhaald. Voorzitter van de partij werd Soetomo en in zijn persoon had de Parindra dus een duidelijke band met het nationalisme uit de jaren ’10 en ’20 – zij kreeg een duidelijke band met het nationalisme uit het begin van de jaren ’30 in de persoon van Thamrin die leider werd van de Parindra-fractie in de Volksraad, hij was door het gouvernement steeds als de lastigste criticus beschouwd. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 428-429] Wij herinneren er aan dat Soetomo, toen voorzitter van de Parindra, in '36 Japan bezocht en in een reeks pro-Japanse artikelen verslag deed van zijn ervaringen; voorts, dat een lid van de Parindra, Raden mr. Soedjono, in Tokio docent in het Maleis werd aan de School voor Vreemde Talen; [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 571-576] Soetomo heeft tijdens zijn reizen door Azië tot zijn verwondering moeten constateren dat het Indonesische volk het minst conservatieve van geheel Azië blijkt te zijn, en daarom nu ook het meest verwestert, nog méér dan de Japanners! Soetomo was van vlekkeloze eerlijkheld, maar emotioneel en suggestibel, en hij werd door de oprechte toon van de stellig niet geveinsde woorden van de evenzeer emotionele heer De Graeff op slag geïmponeerd. Maar zijn [Soetomo] gezondheid liet te wensen over; de consciëntieuze werker, wie geen moeite te groot was, eiste teveel van zijn krachten. Hij overleed op 30 mei 1938, vijftig jaar oud, en werd te Soerabaia, de stad van zijn levenswerk, begraven. Vijftigduizend personen volgden de baar; het beeld van deze volksman leefde in de harten der massa die zoveel aan hem te danken had. |
Ki Hajar Dewantara (1889-1959).
Dewantoro![]() De gewezen Soewardi, die eens met E.F.E. Douwes Dekker werd verbannen. Onder de naam Ki Hadjar (wat zoiets betekent als geleerde vader) Dewantoro staat hij thans aan het hoofd van de Taman Siswo-scholen die een onderwijs beogen, niet op westerse maar op oud-javaanse grondslag. De Indonesiërs die, als dr Tjipto Mangoenkoesoemo en de heer Soewardi Soerjaningrat, tot de partij van Douwes Dekker toetraden behoorden tot de verst zienden. Maar de Sarekat Islam van Raden Oemar Tjokroaminoto kreeg onmiddellijk na haar oprichting, medio 1913, in Midden-Java een groot aantal leden. Dewantoro was minister van Onderwijs in het eerste kabinet van de Republiek. Meer informatie[1922] Het hoogtepunt werd bereikt toen R.M. Soewardi Soerjaningrat – de huidige Ki Hadjar Dewantoro – sprak over ernstige grieven, o.a. die betreffende langdurige preventieve hechtenis en de exorbitante rechten. Er was veel politie in de zaal en hij moest zich voorzichtig uitdrukken. Het indrukwekkende betoog lokte een luid applaus uit, Dat ik vergelijkingen trek tussen een Gouvernementsschool en een Pergoeroean Kebangsaan-school (‘het Nationaal Onderwijs’) is logisch, ook dat de donkere zijde op het Gouvernement valt. Honderd en tachtig Hollands-Inlandse lagere scholen voor een bevolking van 60 miljoen. Zegt u eerlijk, vindt u het zelf niet treurig. Ki Hadjar Dewantara heeft in tien jaar tijds evenveel scholen opgericht, en dat zonder enig kapitaal dan zijn enthousiasme en zijn ernstige wil het volk op te heffen. Zijn beweging, die naar spoedig zou blijken een groot succes werd (in 1940 waren er zo 'n 250 Taman Siswo-scholen), ging uit van een onderwijsprogramma dat de eigen nationale cultuurwaarden sterk benadrukte, maar zich tegelijkertijd openstelde voor verrijkende elementen uit andere (in de praktijk vooral westerse) culturen. Daarom werd een vergunningenstelsel voorbereid, vastgelegd in de in september 1932 door de Volksraad aanvaarde ‘wilde scholen’-ordonnantie. Hierop ontstond beroering: Dewantoro, de grondlegger van de nationalistisch geïnspireerde Taman Siswa-scholen, zag hierin een poging van het gouvernement om in te grijpen in zijn beweging. Hij ontketende een golf van protesten die er toe leidde dat de ordonnantie door de Volksraad tijdelijk buiten werking werd gesteld werd gesteld en later in herziende versie werd ingevoerd. De Jong citeerde het oordeel van de Australische historicus John Ingleson, die in 1979 schreef dat de kwestie een morele overwinning van cruciaal belang voor het Indonesisch nationalisme betekende. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 14, 737-738] Toen in 1913 het koninkrijk Nederland honderd jaar bestond, rekende de overheid voor het eeuwfeest op de geldelijke steun van al zijn onderdanen, met inbegrip van de overzeese. Soewardi klom in de pen en schreef een vlammende, sarcastische tekst in het Nederlands: ‘Als ik eens Nederlander was’, Dit verscheen in De Expres, de krant van Ernest Douwes Dekker. Wat dachten die Nederlanders eigenlijk wel? ‘Wij jubelen thans, omdat we honderd jaar geleden verlost werden van een vreemde heerschappij, en dit alles zal nu plaatshebben ten aanschouwen van hen, die nu nog steeds onder onze heerschappij staan. Bovendien was de instelling van de Volksraad voor hen de eerste gelegenheid om op nationale basis iets legaals te doen ter verkrijging van meer invloed in de regering. Onder Idenburg, Van Limburg Stirums voorganger, was immers nog Ki Hadjar Dewantoro, tezamen met Douwes Dekker en Tjipto Mangunkusumo, geëxterneerd. De Indonesische volksbeweging, tot dusverre door de bezetters onderdrukt, gaat een nieuwe fase in. De Japanners zijn, onder druk van de verslechterde strategische toestand, gedwongen om tot concessies over te gaan. Vier ervaren volksleiders worden naar de voorgrond geschoven. Twee daarvan zijn anti-imperialisten – Soekarno en Hatta – een is een Islam-deskundige – Kiai Hadji Mas Mansoer – en één een vooraanstaande figuur in de nationalistische opvoeding – Ki Hadjar Dewantoro. Per 1 januari a.s. zullen zij overgaan tot oprichting van wat wordt genoemd de 'Organisasi Rakjat' (volksorganisatie). Over de vraag wie als eerste voorzitter diende te worden voorgesteld, werd niet lang van gedachten gewisseld; er was er maar één die in aanmerking kwam: Soekarno. Voor de twee andere functies waren er vier candidaten: Hatta, Dewantoro, een van de regenten van Midden-Java: Raden Mas Toemenggoeng Koesoemo Oetoyo, die een voorman was geweest van Boedi Oetomo en achttien jaar lang lid was geweest van de Volksraad, en tenslotte een arts uit Semarang, dr. Raden Boentaran Martoatmodjo, die in Leiden had gestudeerd en die steeds een zekere distantie had bewaard jegens de nationalisten. Hatta en Dewantoro kregen de meeste stemmen – Harada benoemde Soekarno tot eerste, Koesoemo Oetoyo tot tweede, dr. Boentaran tot derde voorzitter. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11b, 905-909] Op de derde dag van de 8e zitting van de ‘Tyuuoo Sang-In’ schijnt Ki Hadjar Dewantoro een figuurlijke bom in de raad te hebben gegooid, toen hij zei: ‘In de ogen van de bevolking is de naam van zijn leiders al naar de maan’. Hij oefende scherpe kritiek op het gedrag en de algemene levenswijze van de nationalistische leiders en de betrekkelijke luxe, waarin zij dank zij hun Japanse vriendjes leven in tegenstelling tot bijna verhongerende, in lompen gehulde kleine man. ... want praktisch iedereen heeft zich bij Soekarno aangesloten. Het zal dus wel noodig zijn om volledig overstag te gaan en de groep Soekarno-Hatta als leider van de volksbeweging, waarmee samengewerkt kan worden, aan te merken. De eenheid, die op 't oogenblik bestaat, is vanzelfsprekend alleen 'n uiterlijke. Dewantoro bijvoorbeeld is heel wat gematigder in zijn uitlatingen dan Soekarno, Op 20 mei 1948 werd in het paleis van de president van de Republiek Indonesia te Djocjakarta een receptie gehouden. De aanleiding was een verjaardag en de feestredenaar heette Raden Mas Suwardi Surjaningrat, een der oude glories van de Indonesische beweging, in de politieke strijd meer bekend geworden onder de naam Ki Hadjar Dewantoro. Zie ook: |
Dr. Mohammad Hatta (1902-1980).
Hatta![]() ← Het bestuur van de Perhimpoenan Indonesia – foto uit ± 1930. 2de van links Hatta. Op 25 oktober [1908] kwamen om twee uur ’s middags op een studentenkamer in Leiden vijftien Javanen, Ambonezen en Sumatranen bijeen om de Indische Vereniging op te richten. De vereniging had ten doel ‘het bevorderen der gemeenschappelijke belangen van de Indiërs in Nederland, en voeling houden met Nederlands-Oost-Indië’. Onder ‘Indiërs’ verstond men ‘de inheemse bewoners’ van de Indonesische Archipel. Hoewel de Indische Vereeniging – vanaf 1925 bekend onder de Maleise vertaling Perhimpoenan Indonesia – aanvankelijk vooral een gezelligheidsvereniging was, kan de oprichting in 1908 als beginpunt gelden van Indonesische politieke organisatie in Europa. De organisatie was niet alleen van belang voor de ontwikkeling van antikoloniaal denken in Nederland maar ook voor de vorming van de nationalistische beweging in Nederlands-Indië zelf. Veel leden verwierven later vooraanstaande posities binnen verschillende Indonesische politieke organisaties en in het postkoloniale Indonesië. Mohammad Hatta, die jarenlang voorzitter was van de Perhimpoenan Indonesia, werd bijvoorbeeld de eerste vicepresident van Indonesië en voormalige leden als Soetan Sjahrir, Ali Sastroamidjojo en Mohammed Nazir Datoek Pamontjak kregen posities als premier, minister of ambassadeur. [Wereldgeschiedenis, 480-485] Meer informatie... want wie het in inheemse kring betalen kon, zond een of meer van zijn zoons naar Nederland om daar het voorbereidend hoger en hoger onderwijs te volgen, en bovendien stelde het gouvernement in het tijdperk waarin Indië geen of nauwelijks hoger onderwijsvoorzieningen kende, aan begaafde jonge inheemsen beurzen ter beschikking om in Nederland te gaan studeren. Daar studeerden in 1908 omstreeks dertig inheemsen, maar in 1924 niet minder dan zeshonderd-drie-en-zeventig. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 142] Eind november 1940 besloot een groep Indonesische studenten tijdens een vergadering in het Clubhuis Indonesia, in de Hugo de Grootstraat 12 in Leiden, mee te doen aan de staking die was uitgeroepen door studenten van de Universiteit van Leiden. [Sporen van de Oorlog, Anne Frank Stichting, Amsterdam 1989, 125] Het toonaangevende Congres tegen Imperialisme en Koloniale Onderdrukking dat in februari 1927 in Brussel plaatsvond, was georganiseerd door de Duitse communist Willi Münzenberg en met geld van de Komintern. Voor de Indonesiërs betekende het vooral een mogelijkheid om in contact te komen met antikoloniale beroemdheden als Jawaharlal Nehru van de Indiase Congrespartij, Messali Hadj van de Algerijnse Etoile Nord-Africaine en Liau Huanxing van de Chinese Kwomintang-beweging. Ook kreeg de Perhimpoenan Indonesia drie kwartier de tijd om het congres, waar vertegenwoordigers van 137 organisaties uit 34 landen aanwezig waren, toe te spreken. Bovendien werd Mohammad Hatta verkozen in de bestuurscommissie van de nieuw opgerichte Liga tegen Imperialisme. [Wereldgeschiedenis, 480-485] Deze hartelijk verwelkomde Hatta had echter in 1929 geschreven: ‘Samenwerking is alleen mogelijk tussen twee groepen met gelijke rechten en verplichtingen en met een gemeenschappelijk belang. Wanneer deze voorwaarden niet worden vervuld, betekent samenwerking slechts ringeloren van de zwakkere door de sterkere ...’ [Leven op de rand, 171-172] ‘Karno,’ dacht ze en zag voor zich de enveloppe waarin ze zijn foto en die van Hatta had bewaard. Was ze eigenlijk onbewust niet verliefd op hem geweest? Ze had het voor verering gehouden, een meisjesachtig dwepen met romantische figuren. De opkomst van de Perserikatan Nasional Indonesia (PNI) van Soekarno, Hatta en Sjahrir en de agitatie van de PKI beantwoordde de koloniale macht in de jaren twintig en dertig met systematische onderdrukking: huiszoekingen, vergaderverboden en verbanning naar het eiland Flores of Boven-Digoel. Als de Indonesische politieke elite monddood werd gemaakt, dan bloedde het nationalisme en het communisme vanzelf dood, meende men. [Leven op de rand, 100-102] Eind juni [1933] werd bepaald dat geen landsdienaar nog lid mocht zijn van een vereniging die zich actief tegen de regering richtte; de marinebonden en het tamelijk linkse Nederlands-Indische Onderwijzersgenootschap werden onder scherpe controle geplaatst; het vergaderrecht van de twee actiefste Indonesische nationalistische partijen werd beperkt en de leider van een hunner, ir. Soekarno, werd in de nacht van 31 juli op 1 augustus gearresteerd. Mahammed Hatta en Soetan Sjahrir bevonden zich onder de leiders van de andere partij die nog geen zeven maanden later in hechtenis genomen werden. ‘In deze tijden is rust en orde vóór alles nodig’, schreef [Gouverneur-generaal] jhr. De Jonge daags daarna naar Den Haag. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 4, 159-163] Hij [Cipto] kreeg van de resident van Priangan het gebruikelijke lijstje vragen voorgelegd, dat de inleiding tot een verbanning vormde en werd op Banda geïnterneerd. Zijn gezin volgde hem daarheen. Daar overviel hem een pijnlijk gevoel van eenzaamheid. De bewoners van Banda, die de hand van het binnenlands bestuur vreesden, meden hem. Intellectueel contact had hij niet. Eerst zeven jaar later kwamen drs. Hatta, Sjahrir en mr. Iwa Koesoema Soemantri, die tevoren als bannelingen op Digoel gezeten hadden, en toen kreeg Tjipto de conversatie die hij zo lang gemist had. Hij leed in hevige mate aan asthma, die hem in dat warme klimaat het leven nagenoeg ondragelijk maakte. Het was en bleef een lijdensweg die hij ging. Je zou een aardige parallel kunnen trekken tussen De Kadt en Hafil [Hatta]; ze lijken werkelijk op elkaar. Beide hebben ze veel zin voor het abstracte, voor de redenering. Beide hebben ze zóveel vertrouwen in de redenering, dat ze die voldoende achten voor het kennen van de werkelijkheid. Ook Hafil zou in staat zijn over iets te schrijven, waarvan hij alleen in andere boeken en geschriften gelezen had, – hoewel hij alle gelegenheid had om zelf te observeren, de mensen, het leven van nabij te leren kennen. Zo bijvoorbeeld komen Soebana, Hafil [Hatta] en ik altijd en overal in pantalon bij de mensen en blootshoofds of met een hoed op, terwijl sarong en koepia (muts) voor de meesten hier een soort van voorwaarde zijn voor het Islamitisch-zijn. Als basis van zijn gedachten had hij dus een heel hoge dunk van het fatsoen en de methoden van de koloniale heersers, tegenover wie hij stelling nam. Hij denkt er nu wel anders over, vooral dank zij Digoel. Wij schreven reeds dat Soekarno, Hatta en Sjahrir vóór het uitbreken van de oorlog in de Pacific herhaaldelijk gewezen hadden op het imperialistische karakter van de Japanse politiek. Hatta deed dat ook na dat uitbreken. In zijn ballingschap op Banda schreef hij een uitvoerig artikel dat hij toezond aan het in Batavia verschijnend dagblad Pemandangan dat het op 22 en 23 december publiceerde. Het was een inspecteur die tijdens de oorlogsmaanden in Sukabumi gezeten had. Hij vertelde mij, dat de Jappen daar half maart waren gekomen en hij was bij de overdracht van de Politieschool tegenwoordig geweest. Misschien herinner jij je nog dat daar Hatta en Sjahrir geïnterneerd waren. Je kunt je voorstellen hoe die overdracht plaats had, zoveel wapenen, zoveel voorraden, die en die gebouwen. Aan het eind zei de commissaris van politie: De dag nadat ik geïnterneerd was kwam Beb Vuyk logeren. Ze was verbonden aan het voor de oorlog bekende opvoedingsgesticht te Soekaboemi. Zij keerde, toen zij vernomen had dat ik geïnterneerd was, onmiddellijk naar Soekaboemi terug om dr Tjipto Mangoenkoesoemo, die er na bevrijding uit zijn verbanning woonde, te verzoeken zo mogelijk mijn vrijlating te bewerkstelligen. Tjipto wendde zich met dat verzoek tot drs Hatta. 11-7-42 – Soekarno is met een motorprauw uit Palembang in Batavia aangekomen. Zijn vriend Hatta had gezorgd, dat zijn komst bekend was geworden, zoodat duizenden menschen naar Pasar Ikan gingen om hem te verwelkomen, zooals ook duizenden de volksheld Soekarno naar 't station brachten, toen hij geïnterneerd werd. Soekarno is typisch volksleider, terwijl Hatta de denker van de twee is. Sommige leiders, zoals Amir Sjarifudin en Sjahrir, doken onder om, ieder op eigen wijze, mee te werken aan de Japanse nederlaag voor zover die ten gunste zou komen van Indonesië. De beide voornaamste aanvoerders, Sukarno enHatta, bleven bovengronds om zich in een positie te manoeuvreren vanwaar uit ze de feitelijke gezagsuitoefening van de Japanners zouden kunnen overnemen. Maar allen hoopten op een Japanse nederlaag. Het was in zekere zin een kansspel, maar iemand als Hatta bijvoorbeeld begreep, dat als zijn land een Japanse erkenning in een of andere vorm zou kunnen krijgen, de Geallieerden naderhand moeilijk een dergelijk gebaar – nog wel van een totalitaire regering – zouden kunnen negeren door het land terug te brengen tot zijn vooroorlogse koloniale status. Het risico van meedoen met de Japanners was voor de Indonesiërs dus niet zeer groot. 7-12-42 – Maar alles is op 't oogenblik nog uiterlijk ondergeschikt aan 't doel om 't volk langs de weg van Soekarno vooruit te brengen. Het is trouwens de vraag of zich tegen Soekarno en Hatta oppositie baan zal breken. Zondag, 13 december [1942] 16-4-43 – Hatta is van beter hout. Hij schreef in Januari 1942 een brief dat hij liever met Nederlanders dan met Japanners samenwerkt. Woensdag, 20 juni [1945] Op 12 augustus werden de drie Indonesische leiders, Sukarno, Hatta en Radjiman, naar Dalat in Indo-China ontboden om daar van de Japanse opperbevelhebber in de westelijke gebieden te vernemen, dat het aan hen werd overgelaten de datum vast te stellen waarop Indonesië onafhankelijk zou moeten worden. Maarschalk Terauchi moet op dat ogenblik gesproken hebben in de wetenschap, dat de capitulatie van zijn land een kwestie van dagen, zo niet van uren zou zijn. Feitelijk waren de Indonesische leiders dus aangekomen in de laatste fase van hun voorbereidingswerk. Zij hadden altijd een voorkeur gehad voor een Japanse nederlaag, omdat die voor de werkelijke onafhankelijkheid van hun land de beste kansen bood. Ze hadden goed gegokt, en wat hun nu nog te doen stond was de Geallieerden duidelijk maken, dat de democratische bondgenoten toch moeilijk minder royaal mochten zijn dan een totalitaire staat. Tot die Geallieerden behoorde ook Nederland. [...] De volgende dag, 15 augustus, bleek inderdaad, dat Japan om vrede had verzocht. Maar het land was nog steeds bezet door een bewapende troepenmacht. Zouden de Japanse soldaten en hun officieren zich zonder verzet als gevangenen laten afvoeren? Die zekerheid had men niet. Niettemin besloten Sukarno en Hatta het Voorbereidingscomité bijeen te roepen op 16 augustus. Dit ging met name de jeugdbeweging, die fel anti-Japans was geworden, blijkbaar te langzaam en te omzichtig. Hier volgt verder het verhaal van Hatta: Toen achtten Sukarno en Hatta de kust vrij voor wat men een ‘legaal’, althans orthodox revolutionair optreden zou kunnen noemen. De volgende dag, op 17 augustus werd de inhoud van de onafhankelijkheidsproclamatie openbaar gemaakt: ‘Wij, het volk van Indonesië, verklaren hierbij Indonesië vrij. Aangelegenheden die de gezagsoverdracht en andere zaken betreffen, worden op zorgvuldige wijze en in de kortst mogelijke tijd uitgevoerd. De vertegenwoordigers van het volk van Indonesië (w.g.) Sukarno, Hatta’. Zaterdag, 18 augustus Sinds 17 augustus 1945, toen Sukarno en Mohammed Hatta in een huis op Pegangsaän-Oost de Republik Indonesia uitriepen, was Djakarta strijdtoneel, proefstation, centrum van nieuwe macht, bakermat van Indonesische varianten op politieke ideologieën, van programma's, concepties en projecten, die door Sukarno en zijn medewerkers en adviseurs van sterk tot de verbeelding sprekende namen en vaak spitsvondige leuzen werden voorzien. Op 17 Augustus was de Republik Indonesia uitgeroepen, waarvan ir Soekarno president geworden was. Er was een kabinet samengesteld, dat enige twijfelachtige figuren omvatte, lieden die met de Japanners gecollaboreerd hadden. Men kon overigens niet allen die zich in Japanse dienst begeven hadden, collaborateurs noemen: van Soekarno en Hatta stond vast dat zij niet ter wille van eigen persoonlijke belangen met de Japanse overheid samengewerkt hadden, maar om het leed van hun volk te verzachten. Maar er waren ook anderen ... Nadat de regering in Den Haag nog wat had tegengestribbeld en de Veiligheidsraad door het nemen van de ene resolutie na de andere energiek was opgetreden*], kwam aan de hele zaak eigenlijk een einde door een uitvoerige resolutie van 28 januari 1950 [1949], die in feite een veroordeling van Nederland inhield en een bevel ruim baan te geven aan de gevangen genomen regering van de Republiek. Minister Sassen heeft die resolutie onuitgevoerd willen laten. Hij heeft, nogal kinderlijk, het dreigement van de komende chaos willen doen gelden in de hoop, dat de Verenigde Staten zouden schrikken voor een soort van communistisch gevaar. Maar naar de inzichten van de regering in Washington was dat gevaar al in oktober van het vorig jaar bezworen, niet door Sassen, maar door Sukarno en Hatta.
De soevereiniteitsoverdracht vond in het Koninklijk Paleis te Amsterdam plaats. Links van Koningin Juliana de leider van de Indonesische delegatie Mohammed Hatta, rechts minister-president Drees. → De dag tevoren was in het Paleis op de Dam in Amsterdam in aanwezigheid van koningin Juliana en vicepresident Hatta de soevereiniteitsoverdracht getekend. Na afloop had het carillon het Indonesische volkslied gespeeld: over de daken en de grachten van Amsterdam galmden voor het eerst de opgewekte tonen van het lied dat zo lang verboden was, Indonesia Raya. In Indonesië was de ceremonie rechtstreeks via de radio te volgen geweest. Bij Mohammad Hatta, Sjarifoedin en hun collega’s konden wij zoo maar aanloopen, en ook de groote man Soekarno zelf was verre van ontoegankelijk, al heb ik hem persoonlijk nooit ontmoet – wat mij achteraf spijt. Waren de heeren soms niet thuis, dan werd ons dat door ’n op wacht staanden pemoeda of gewoon door ’n huisjongen meegedeeld, met de reden erbij. |
Ga bij het verlaten van het museum rechtsaf en volg de Jl Abdul Rachman Saleh (Hospitaalweg).
Steek de Jl Prapatan over en ook de Jl Kwitang.
Defensie-lijnG.-G. Van den Bosch ontwierp in opdracht van de regering begin 1800, vlak voor de komst van Daendels, een plan ter verdediging van het nieuwe Batavia. De 'Defensie lijn van den Bosch' liep van (west van het museum) Jl Kesehatan - Jl Am.Sangaji -Jl Zainul Arifin -Jl Wirryopranoto -Jl Samanhudi -Jl Angksa - Jl Bungur Besar -Jl Stasiun Senen – Jl Kramat Bunder - Jl Prapatan/Kwitang. De in dat traject aangelegde verdedigingsgracht is nog te herkennen aan het midden plantsoen van deze weg.
Meer informatie
Het nu reeds een paar dagen, vrijwel zonder ophouden neervallend heuvelwater, heeft het laag gelegen deel van Batavia weer eens flink onder water gezet. [...] In de buurten rond Defensielijn van den Bosch is de toestand niet minder erg. Daar staat het water op sommige plaatsen tot aan de voorgalerijen van de door Europeanen bewoonde huizen. Hoe de situatie dan in de kampongs is, zult ge wel zonder een nadere beschrijving begrijpen. [De Locomotief, 26 Januari 1917] Deze gracht werd in de jaren 1919-20 gedempt. [Indisch Bouwkundig Tijdschrift-22, 306] |
Links: GKI: Gereja Kristen Indonesia Kwitang. (Gereformeerde Kerk Kwitang – 1925 verbouwd, Wiemans-Abel-Pichel).
Kwitangkerk![]() In het jaar 1873 zond de Christelijk Gereformeerde Zendingsvereeeniging in Nederland den zendeling E. Haan naar Indië, met de opdracht aldaar uit te zien naar een voor hem passend arbeidsveld. Haan vestigde zich voorloopig te Batavia en knoopte connecties aan met Europeanen en Indo-Europeanen en hield des Zondags voor dezen een kerkdienst. Zoodoende ontstond de Gereformeerde zendings-gemeentete Kwitang. [De Locomotief, 9 Juli 1917]. Het huisje van Tuhasela was al spoedig te klein en bovendien was het in de regentijd haast onbereikbaar. Daarom werd al vrij spoedig een kerkje aan de grote weg van Kwirtang gebouwd en van dat ogenblik af waren in Batavia Kwitang en Gereformeerd synoniem. [Gereformeerde Kerken, 18-20, 21] Meer informatie
De g.-g. [Idenburg] gaat geregeld om de veertien dagen naar Batavia naar de Kwitangkerk. [De Locomotief, 10 Juni 1910] Donderdag 24 September [1925] ’s avonds om half negen had de plechtige ingebruikname van het nieuwe gebouw der Gereformeerde, der z.g. Kwitang-Kerk te Weltevreden plaats. [...] het geheel verbouwde en vernieuwde kerkgebouw [is ontworpen] door de fa. Wiemans, Abell en Pichel [...] [Het Indische Leven, 7-7, 1549] Groot was ook het aantal huwelijken, dat in de Kwitangkerk werd bevestigd. Het paartje was dan met de handschoen getrouwd en de bruidegom wachtte zijn bruid af te Priok om van daar met haar naar de een of andere woonplaats (soms de rimboe) te gaan. Het huwelijk werd dan kerkelijk in Batavia bevestigd. |
Steek weer over en ga linksaf Jl Prapatan (Parapattan).
De Jl Kwitang en Jl Prapatan zijn beide – zoals zo veel straten – genoemd naar kampongs die respectievelijk ten zuiden en noordwestelijk van deze wegen lagen. |
Rechts: 26 (Paul Krugerschool I).
![]() |
Links
![]() De berichten over de ongeregeldheden in het gebied van Tasikmalaja zijn ook tot de hoofdstad doorgedrongen en hebben daar – volgens berichten van reizigers – onder de bevolking opzien gebaard. Enige nachten geleden plakten onbekende Indonesiërs de volgende leuze op de ruiten van de electrische klok tegenover Toko Delice op Parapattan: 'Nippon mesti mati, kita lapar!', (Nippon moet dood. Wij lijden honger!). Hoewel de opruiende affiches natuurlijk direkt door de Kenpeitai werden verwijderd, zijn zij toch door velen gelezen. [Bouwer – Het vermoorde land, 243] |
Rechts: 40 – Militer: Korps Marinir (Commandant der Zeemacht en Hoofd van het Dept. der Marine, Vice-Admiraal C. Helfrich.)
Zeemacht![]() Elke familie, welke daarvoor in de termen viel, werd aangeklampt om requisieten ter leen af te staan voor een in studie genomen tooneelstuk. Het heugt me nog als den dag van gisteren, hoe, om slechts een voorbeeld te noemen Mevrouw S.J. Dunlop-van Oosterzee mij toe stond, al wat ik noodig had voor de aankleeding van ‘De Muis’ uit haar schitterend ingerichte woning (thans het huis van den vice-admiraal) op Parapatan weg te halen. Zij was juist uit Parijs teruggekeerd en had kostbare nouveautés in style fin de siècle meegebracht, waarvan de Parijsenaar George de Feure de uitvinder was. Spottenderwijs werd deze stijl in meubelen, stoffen, bijoux en nijverheidsartikelen vermecellistijl genoemd. Meer informatieTen huize van Helfrich werd kort gesproken over het door de Combined Chiefs of Staff aan Wavell verstrekte directief, daarna kwam de algemene militaire situatie aan de orde. Wavell zei dat hij zich zorgen maakte over de verdediging van het eiland Singapore, ‘overigens’, aldus later Helfrich, ‘zei hij niet veel.’ Helfrich zei zoveel te meer, nl. dat het wenselijk was een Combined Striking Force te vormen en deze in het noorden van de archipel te laten ageren. Wavell reageerde slechts met de opmerking dat de beschikbare vlooteenheden in de resterende weken van januari dienden te zorgen voor het dekken van de convooien naar Singapore. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11a, 772-773] |
Ga de brug over de Kali Ciliwung over.
Alzoo werd Vinck in 1735 Landdrost. Hetzelfde jaar kreeg hij van de Regeering vergunning om pasars aan te leggen op zijne landen Tanahabang en Weltevreden, en deze met elkaar te verbinden door een weg en eene brug over de kali, namelijk den tegenwoordigen weg Kampong Lima [Jl Wahid Hasyim], de Parapatanbrug en den weg van hier tot de Kramatbrug, waar hij den Grooten Zuiderweg bereikte (Goenoengsari, Pasar Senen, Kramat enz.). Vandaar dat Pasar Senen later wel de Vinkepasser heet. [Oud Batavia I, 405-406] Een weg waarvan het jaartal vaststaat, is nog die van Tanahabang door Kamponglima over de Parapatanbrug naar Senèn, die in 1735 samen met die brug en de beide pasar’s aan zijne uiteinden werd ontworpen door Justinus Vinck, wiens naam daaraan echter nooit verbonden is gebleven. [...] De Parapatanbrug schijnt in 1818 de “brug van Panjerang” te heeten. De kampong Parapatan namelijk heette ook Pangarangan of Pangeragan of Pangarengan. [Oud Batavia I, 444] |
Links: Standbeeld.
Landbouwer
De veranderingen werden echter in den beginne niet altijd door het Javaansche kleine-volk gewaardeerd; deze kleine landbouwers waren ultra-conservatief en gehecht aan alle antieke traditie; in den laatsten tijd echter leerden zij hun gunstiger modernen toestand waardeeren. Meer informatieDie oudste Javanen – vissers en landbouwers – waren animisten. Aan de verre herkomst van het Maleise element herinnert hun mythologie, waarin de eeuwige strijd tussen berg en zee een rol speelt. De ‘Soeara Ra’jat’ van September [1920] begint met een artikel van bijna zes kolommen van Darsono, waarin hij de vroegere gelukkige desatoestanden stelt tegenover de tegenwoordige treurige. Hij vertelt dan , dat vroeger de landbouwers hun sawah’s uitzochten en van de opbrengsten gelukkig en vrij leefden, terwijl er geen sprake was van armoe in de desa’s. [De Taak-4, 68-69] Op de scholen van de 3A-beweging buigen de kinderen 's morgens 3 keer. Eenmaal voor de zon (volgens anderen voor Tokyo, maar dat klopt niet met de richting), eenmaal voor de vlag en eenmaal voor het beeld of de teekening van de Javaansche landbouwer, symbool van scheppende macht. In werkelijkheid is het aantal personen, dat rechtstreeks zijn levensonderhoud bijna geheel verdient als boer nog veel grooter dan 60% der bevolking. Ik meen het op ongeveer 80 % te mogen stellen, terwijl 95 % van de bevolking van den bodemopbrengst in aanzienlijke mate afhankelijk is. [Insulinde, 32-33] Hij kwam tot de conclusie, dat bij alle verschillen in sociale proporties de mentaliteit van de Javaanse tani en die van de Hollandse boer in wezen, ondanks nuances van onderscheid, overeenkomst vertoonden. Een Westjavaanse landbouwer zou bijvoorbeeld heel goed gezet kunnen worden naast zijn vakgenoot in Brabant: gemakkelijk, goedlachs en kleurig. |
Steek de Jl Ridwan Rais over (Parapatan Gambir).
Ga rechtdoor: Jl Kebon Sirih (Kebon Sirih).
Kebon SirihNauwelijks waren deze voorstellingen achter den rug, of het bericht bereikte ons, dat Willem Royaards als declamator naar Indië zou komen. Dat werd terecht als een evenement beschouwd. Royaards, had met zijn machtig talent van voordragen heel Nederland veroverd en ook als tooneelspeler naam gemaakt, bepaaldelijk in de beide stukken van W.C. van Nouhuys: ‘Eerloos’ en ‘het Goudvischje’. Men kan begrijpen hoe juist ons clubje, de aanstaande komst van den begaafden kunstenaar met de levendigste belangstelling tegemoetzag. Van Nouhuys zelf had mij geschreven en verzocht , in het Bataviaasch Nieuwsblad Royaards bij de lezers te introduceeren, en ook van Royaards ontving ik brieven. Hij kwam en logeerde bij Rudolph du Mosch (indertijd een der chefs van Mainz en Co.) op Kebon Sirih, waar ik hem volgens afspraak mijn opwachting zou maken. [Het is helaas niet bekend waar Rudolph du Mosch woonde.] Meer informatieLater – als we lopen door Batavia, zitten in de Concordia, in de Harmonie, in ’t hotel, op bezoek zijn, rondrijden langs Noordwijk, over ’t Koningsplein, op Tanabang, op Kebon Sirie – , overal die vreemd-bleke gezichten van de echte Europeanen. Sommigen hebben een bleek-geel teint. Er zijn er, die u aankijken met een wanhoopsblik. De Europese dames – u krijgt diep medelijden. Bijna zonder uitzondering spreekt anaemie [bloedarmoede] in de ergste graad uit de matte, holle ogen, uit slappe, kleurloze oren, uit ’t wezenloze in de trekken. En u krijgt de indruk dat al deze mensen zo pas van een zware ziekte zijn opgestaan en voor ’t eerst weer eens buiten mogen wezen. Van een oude buurt trokken wij naar een nieuwe, om tenslotte terecht te komen in een omgeving waar de ruimte en de bomen-schaduw van een vroegere tijd verenigd waren met modern comfort. Maar wat deden de huizen ertoe? De onregelmatige reeks kamers en galerijen op Kebon Sirih met dat enigszins verwilderde achtererf, beplant met djeroek- en pisangbomen, en het grasveld vóór, door een verzakt, witgepleisterd muurtje gescheiden van de schaduwrijke weg; of het nieuwe, |
Rechts: (Het is moeilijk aan te geven waar het oude nr. 24 heeft gelegen).
Hotel Hoving
Vóór WO II was op nr. 24 Hotel Hoving v/h Hoekstra gevestigd.
De Overseas Broadcasting Service begon haar activiteiten in een kantoor op Kebon Sirih 24 te Djakarta. Na verloop van tijd werden binnen deze dienst twee afdelingen zichtbaar, een monitor- of luisterdienst die berichten van buitenlandse tenders opving en redigeerde en een programma-afdeling waar uitzendingen werden voorbereid. De laatste afdeling werd nog in 1942 geleidelijk overgeplaatst van Kebon Sirih 24 naar Tanah Abang West 24. In maart en april 1943 moest het Europese personeel ervan in een kamp bij het Tanah Abang-kantoor gaan wonen. [Jansen – In deze halve gevangenis, xx-xxi] Meer informatieYatayama, tijdelijk waarnemend directeur van Aneta, woont met mij samen in 't 'NIROM-Hotel' in Kebon Sirih (waar veel met de radio-omroep verbonden personeel was gehuisvest). Hij is een hoofd kleiner dan ik, spreekt Amerikaansch-Engelsch en is jarenlang hoofdredacteur van de 'Japan Times and Advertiser' geweest. Hij heeft in zijn leven zooveel Engelsch gelezen en geschreven, dat hij de meeste Japansche karakters vergeten is. Kinderen uit de buurt paradeeren 's avonds over straat met 'n soort Japansche vlag en papieren petjes op, die op matrozenmutsen lijken. Ze zingen daarbij het Indonesia Raja tot amusement van Tsuruta, die met mij op het bordesje zit. Een uur later komen we thuis van onze wandeling 'op en neer Kebon Sirih', terwijl Yatayama in een sarong gehuld slaperig op ons zit te wachten. Hier en daar schijnt er een 'round-up' te zijn gehouden. Alle passeerende Europeanen worden met hun fietsen op vrachtauto's gezet en naar 't politiebureau gebracht voor papierenonderzoek. Yatayama waarschuwt me om op onze avondwandeling, namelijk met Rodie*], niet te ver van huis te gaan en zelf voortaan mijn band te dragen. *] Er werden bij het radiowerk nog meer krachten ingeschakeld. [...]Eerder al hadden de Japanners succes gehad bij enkele Britse en Australische officieren, bij wie sprake was van grote verbittering jegens de Nederlanders: die hadden, zeiden zij, de verdediging van Java in het honderd laten lopen. Een van die verbitterden was de Australische luitenant Arthur Finlayson Douglas Rodie. [Het Koninkrijk der Nederlanden, 11b, 640-641] Ik woon nu 6 maanden met jonge Oostersche intellectueelen samen en heb kunnen constateeren dat er feitelijk niet meer dan één onderwerp van gesprek is: vrouwen (bij voorkeur de mogelijkheid om met een Europeesche prostituée naar bed te gaan). Daarnaast nog wat vaag gepraat over Indonesische ontevredenheid, Japansche aanmatiging, de vroegere Hollanders etc., dus de politiek. Er wordt practisch nooit over boeken gesproken, over kunst of sociale vraagstukken. |
Rechts: no. 40 (Flatgebouw van de Nederlandse Ambassade (1956). Voordien Algemeen Secretaris van het Gouvernement van Nederlandsch-Indië.)
![]() Nooit ben ik erin geslaagd te achterhalen aan welk toeval of misverstand het te danken is geweest dat die kist na jaren van verbroken postverbindingen met Nederland (hij bleek ook een tijdlang als zoek geraakt beschouwd te zijn) tenslotte in 1963 terecht kwam bij de toen herstelde Nederlandse vertegenwoordiging in Jakarta. Vandaar is hij me toen toegestuurd. Heeft iemand hem ooit uitgepakt en geopend? De sleutel zat, in een zakje, vastgenaaid aan de omhulling van jute. [Haasse – Sleuteloog, 130-131] |
Rechts: no. 46 (Eind jaren dertig was hier Uitgeversmaatschappij Noordhoff-Kolff gevestigd.)
![]() [Jansen – In deze halve gevangenis, 126] |
Ga terug en rechtsaf: Jl Jaksa (Gang Djaksa)
[Robinson – Piekerans van een straatslijper, 41-43] De Djakartase straat is werkelijkheidsfilosofie in beeld: opbouw en afbraak broederlijk naast elkaar, het nieuwe leven naast de stoffelijke overschotten van het oude. [Robinson – Piekerans van een straatslijper, 43-44] |
Ga linksaf: Jl Wahid Hasyim (Oude Tamarindelaan)
|
Kruispunt Jl Cokroaminoto, Jl Wahid Hasyim en Jl Johar (Javaweg, Oude Tamarindelaan en Djoharlaan).
Ik zag laatst om een uur of twee een loodzware handkar vol bamboes’s tot staan komen bij het knooppunt van Javaweg, Oude Tamarindelaan en Djoharlaan. In de schaduw van de sengons was geen plaats meer. Dus stonden ze in de smeulende zon. De twee kerels dropen van zweet en één ging op zoek naar een billijke hap eten en een koele dronk .Het geluk scheen op hen te hebben zitten wachten: een waroenghoudster had een halve bakoel rijst van de vorige avond over, basi al, maar voor de twee magere scharminkels van de bamboekar was dit een portie manna uit de hemel. De rijst werd op twee pisangblaren onder de kar uitgestort en maakte daar een torentje van een paar handbreedten hoog. De eters zetten zich tegenover elkaar aan dit torentje neer met een oud en gebutst Bug-a-boo-blik met drinkwater en begonnen dan te eten. Niet schrokkerig of onmatig, maar met bedaarde, zorgvuldige ‘soeaps’ in één ruk door tot de bladeren schoon waren. Ja juist, rijst met rijst en nul couverts. Met het laatste restje water werden de vingertoppen gewassen, de bladeren werden weggeworpen en voldaan en verzadigd strekten de heren zich in hun volle lengte onder de kar uit, schoven de kopiah over de ogen, en vielen in slaap. [Robinson – Piekerans van een straatslijper, 46-47] |
Ga rechtdoor: Jl Johar (Djoharlaan).
Ga rechtsaf: Jl Kemiri (Kenarilaan).
Links: 13 (Hier was vóór WO II het Secretariaat van het Java-Instituut gevestigd.)
Java-InstituutHet Java-Instituut te Batavia stelt zich ten doel de ontwikkeling van de inheemsche cultuur van Java, Madoera en Bali te bevorderen. Het secretariaat is gevestigd te Jogjakarta (Gondolojoe 14). [Geïllustreerde Encyclopaedie van N-I, 475-476] Het Java-Instituut, daartoe in staat gesteld door een bijdrage uit het 25-millioenfonds, richt in Jogja, in aansluiting tot zijn museum Sana Boedaja, een kunstambachtschool op, voorlopig alleen voor hout-, zilver- en koperbewerking. [Locale Techniek-7-6, 178] Meer informatieVoorts was Moojen mede-oprichter en bestuurslid van het Java-instituut, terwijl hij tijdens zijn verblijf te Batavia, van 1908 tot 1914, gemeenteraadslid was en voorzitter van de Technische Commissie uit dien Raad. [Persoonlijkheden, 1041] Op Java valt eene bijzondere opleving te boekstaven. Begonnen met het congres voor Taal-, Land- en Volkenkunde in 1910, voortgezet met het Cultuurcongres, beide in Solo gehouden, ontstond uit deze beweging het Java-instituut, dat zich ten doel stelt de inheemsche cultuur te doen herleven. [Indië, geïllustreerd weekblad, 5, 330] Het Java-Instituut. – 3-daagsch Congres te Djocja van 24-27 December 1924. – Voorloopig programma voor het Congres: [De Taak-7, 1911] |