Negentiende druk, P.N. van Kampen & zoon n.v. Amsterdam
De Wit – Orpheus in de dessa, 40-43
Si-Bengkok kwam werkelijk die avond, maar zo klaarblijkelijk tegen zijn zin, en zo schuw en ongelukkig, als een gevangen, bang klein dier, zat hij in het donkerste hoekje der galerij, dat Bake hem half-onwillig, half-medelijdend weer wegstuurde, hem het beloofde dubbeltje gevend met de bijvoeging dat hij niet meer terug hoefde te komen.
'Waarvoor is hij eigenlijk bang?' dacht hij getroffen door de schuwe blik van den knaap; het was hem of de vrees van het overwonnen ras voor het overwinnende hem daaruit aanzag. Iets dat hij een paar dagen geleden op de landweg had gezien kwam hem weer in de gedachte: – een schaar Inlanders met afgewend gelaat neerhurkend op de nadering van een in een rijtuig gezeten ambtenaar die hen zelfs niet scheen te bemerken, terwijl hij, een stofwolk over hen heen jagend, voorbij reed. Hoewel wetend dat de slaafse wijze van begroeting in het volksgebruik lag, gevoelde hij bij de herinnering opnieuw die schok van weerzien, verontwaardigd medelijden en schaamte, waarmee het stuitende gezicht hem getroffen had, – schaamte vooral, alsof de vernedering dier kruipende mannen en vrouwen zijn eigene ware. De naam 'Compagnie', waarmee de Inlander de Hollandse machthebbenden ten huidige dage nog noemt, kwam hem in de gedachte. Maarschalk Daendels en zijn met bloed gecementeerde postweg, de politiek der Indische baten, dat alles was lang geleden. En toch, na zó veel jaren van wel willen en wel doen zag een Javaanse jongen een hem onbekenden Hollander met angst aan. Verjaarde onrecht ooit?