De Bezige Bij, Amsterdam 1981

 

De Vreede – Mijn reis, 20, 22

[Jakarta 7 – Kerk] 

Ik vlucht naar buiten, maak foto’s van de vloer en van het gat waardoor ik, nog steeds een verwoed uit-het-raam-kijkster, vast wel vaak de wereld in heb getuurd. Ook de kerk neem ik, met daarachter het Nationaal Monument. De Willemskerk dateert van 1854; hij is onlangs ter gelegenheid van het bezoek van de toenmalige koningin Juliana, mede gefinancierd uit bijdragen van de Nederlandse gemeenschap alhier, een beetje gerestaureerd maar de pilaren zien er alweer ietwat aangeknaagd uit. De schuld van het drukke verkeer, volgens de dominee, de trillingen van vrachtwagens en bussen.
De kerk is van binnen kleiner dan je zou vermoeden wanneer je de statige trappen en de ingang ziet. Ik zou het interieur moeten herkennen van foto's; mijn vader hield er de officiële dienst toen Juliana en Bernhard trouwden, in tegenwoordigheid van de gouverneur-generaal en uitgezonden door de toen nog gloednieuwe radio.
‘Was er niet een andere, veel mooiere preekstoel?' Die blijkt door de Japanners te zijn afgebroken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog fungeerde het gebouw als opslagplaats voor de as van omgekomen Japanse onderdanen. Links en rechts achter de preekstoel hangen borden waarop de namen staan geschilderd van de predikanten die er hebben ‘gestaan'. Dr. E. A. A. de Vreede, lees ik, 1935. Ik weet nu wat ik weten wil: ik ben in het toenmalige Batavia niet alleen geboren, maar ook ontvangen. Waarschijnlijk rondom de kerstdagen, een drukke tijd voor een zielenherder, maar wel gezellig...

 

De Vreede – Mijn reis, 22-23

[Jakarta 6 – Post] 

‘Ik heb het nu wel gezien', zeg ik. We groeten de dominee en rijden naar het Kantor Pos besar waar ik tot mijn grote tevredenheid en tegen alle bange verwachtingen en voorspellingen in voor mijn betaalcheque 50.000 rupiah krijg uitgekeerd. Een heel bedrag: een minimumloner moet van 24.000 per maand zien rond te komen. De vele werklozen halen dat nooit. 'Berg maar goed op', zegt de chef die de uitbetaling regelt. 'Kijk uit voor zakkenrollers, die zijn sophisticated, hier in Jakarta.' Ik woon op de Walletjes, waar ze ook erg sophisticated zijn en ik klem mijn dichtgeritste tas stevig onder mijn arm.

 

De Vreede – Mijn reis, 27

[Jakarta 12 – Sarinah] 

Vandaag, maandag, ben ik in het warenhuis Sarinah geweest. Ik ben van mening dat je in een warenhuis in korte tijd erg veel te weten komt over de woon- en eetcultuur van een volk, vandaar. In Sarinah komen vooral blanke toeristen en het was er buitengewoon rustig. Veel batik, veel kunstnijverheid, soms heel vreemd uitgestald. Een gitaar stond tussen het tuingereedschap; delfts blauw hadden ze ook. Voor 575 rupiah, ruim anderhalve gulden, kocht ik een handgevlochten, zeskantig, lichtblauw geverfd rieten doosje dat ik nodig had omdat er in mijn koffer een ander doosje gebarsten was. Een jurkje voor Marijntje? Met de hand gesmokt, elf en een halve gulden. Ik liet het hangen. Het ticket naar Yogya kost 30.375 rupiah, ongeveer f 100. Ik vind dat opeens erg veel geld!

 

De Vreede – Mijn reis, 30-31

[Yogyakarta 3 – Karta Pusaka] 

Ook hier in Yogya blijkt alle begin moeilijk te zijn. Nu was het vast en zeker afgesproken, gisteren, door de telefoon, dat ik afgehaald zou worden, door Lies S., de directrice van Karta Pustaka, het Erasmushuis hier ter stede. Maar Lies was te laat. Zij zei dat mijn vliegtuig te vroeg was: dat kan natuurlijk ook... Enfin, ik liet me naar haar kantoor toe rijden. De taxiprijs werd aan het loket bij de Arrivals ofte wel Datanghal vastgesteld, ik betaalde aldaar en kreeg een kwitantie mee met een kopie voor de chauffeur (vlug en veilig!). Ik wilde naar het guest-house dat Dick H. me had aangeraden, maar ik zag Lies aarzelen. Ze zei dat het eten er niet zo goed was. ‘Weet u iets beters?' Ik wilde haar de kans geven om een goede beurt te maker. Trouwens, misschien had ze vrienden of een tante of nicht die ook verhuurden? Ze bracht me, na een telefoontje, naar Puri Artha, een kitscherig geval met cottages en zo. Ik heb wel een mooie kamer, zo op het oog. Erg donker, gedèk-wanden en buiten twee stoeltjes bezijden een tafeltje, afgescheiden van de buren door een met wajangpoppen en houtsnijwerk versierd scherm. De telefoon doet het niet, de radio naast mijn bed evenmin. De prachtige badkamer weer wel, maar legplanken kan ik niet vinden. Dertienduizend rupiah per nacht: ik heb in Nederland hotels en motels gezien die het drievoudige kosten en toch goedkoop genoemd worden en waar ook van alles kapot aan was, maar voor hier is dit een belachelijk duur adres. Mopperend dat ik niet zo assertief was geweest om meteen te zeggen: ‘Nee, niks voor mij!’ pakte ik zo’n beetje uit. Daarna ging ik de straat op, voor het eerst alleen en te voet.

 

De Vreede – Mijn reis, 31

[Yogyakarta 1A – Eerste hof] 

Bècah-rijders boden mij hun diensten aan. 'Mau djalan!' zei ik dan: ik wil lopen! Kindertjes riepen Hello! en zo nu en dan kwam er een jonge man naast me lopen om zijn Engels te oefenen.
Het Kraton, waar ik heen wilde, bleek heel ver weg te zijn. Een van mijn begeleiders (na drie kwartier lopen had ik weer honderden mensen gezien, maar geen een blanke!) ried me aan een busje te nemen. Een bemo of opIet. Het is iets groter dan een besteleend en er moeten 16 mensen in, eerder gaat het niet rijden. Aan iedere kant zitten er acht, tegenover elkaar en tegen elkaar aangeperst. Er loopt een stang langs het plafond waar je je aan vast kunt houden. De regelaar, die mensen in- en uitlaadt, stops aangeeft en geld int (vijftig rupiah, ongeveer 16 cent voor zo lang als je wilt!) staat achter op de treeplank. Het dak loopt een eindje door, zodat hij als het regent niet nat worden kan en wat schaduw heeft als de zon schijnt. Ook voor zijn houvast is er een stang. Zo nu en dan mocht er een passagier voor wie er geen plaats meer was naast hem op de treeplank staan. Het Kraton was mooi, natuurlijk, en de gids een lief meisje.

 

De Vreede – Mijn reis, 31-32

[Yogyakarta 1B – Vogelmarkt] 
[Yogyakarta 1B – Batikschilderij] 
[Yogyakarta 1B – Ondergrondse moskee] 

Toen ik weer buiten stond kwam er een jonge man naar me toe die me perse het waterpaleis wilde laten zien. Het werd een lange wandeling, door allerlei achterafbuurtjes en heel nauwe straatjes. Links en rechts kon ik naar binnen kijken: het was overal donker en ik kon geen meubilair onderscheiden. Wel vuurtjes waar door hurkende mensen op werd gekookt. We kwamen ook nog langs een vogelmarkt: een vogel in huis brengt geluk, geloven ze hier. Mijn begeleider werd door iedereen op schertsende toon aangesproken. Lachten ze hem uit?
Ik moest aan Paul Theroux denken, die ik in New York op de televisie tegen Dick Cavett zag zeggen dat je, als je op reis bent, overal voor ín moet zijn. Game for anything! Ik nam zijn raad ter harte en moest me diezelfde avond nog uit een taxi vechten!
Helemaal alleen met mijn begeleider de heuvels van het verwaarloosde waterpaleis opgaan leek me dan ook wat eng. Samen met hem een ondergrondse moskee bezichtigen ook, maar dat bleek gelukkig sinds kort verboden vanwege instortingsgevaar! Uiteindelijk begreep ik dat heel de excursie bedoeld was om mij een batikschilderij te slijten. Er is daar tegen het waterpaleis aan een dorpje vol met batikkunstenaars. Taman Sari: piepkleine huisjes, prachtig op kasbawijze op en tegen elkaar aangebouwd en daartussen heel smalle gangetjes. Vroeger een pretpark voor de sultan, nu een gerestaureerd soort Jordaanbuurt. De mooie, cementen waterputten had ik wel willen fotograferen, maar ik durfde niet. Zo'n put is net zo intiem als een badkamer, vind ik.

 

De Vreede – Mijn reis, 33

[Yogyakarta 2 – Restaurant] 

Vandaag heb ik in Marlbioro (fout: Malioboro)–straat heel gewaagd in een als schoon aanbevolen maar schamel restaurantje shanghai-ès gegeten: gemalen ijs, met giftig roze en groene stroop overgoten en gekleurde glibbers erdoorheen en glad, jong klappervlees. Daarna liet ik me per bècah terugrijden: een heel eind. Ik had volgens de regels afgedongen: van vijfhonderd naar vierhonderd rupiah, maar betaalde uiteindelijk toch die vijfhonderd uit schaamte en medelijden. Zo'n zware vrouw die zich door zo’n mager mannetje laat voortpeddelen!

 

De Vreede – Mijn reis, 40

[Borobudur 0 – Enkele] 

Gisteren ben ik naar de Borobudur geweest. Per Colt, die gestuurd werd door een neef van Wijono of zijn bijrijder. Een massief heiligdom dus en ook alweer kleiner dan ik gedacht had. Veel galerijen waren met het oog op herstelwerkzaamheden afgesloten maar er bleef genoeg over. Ik liet een foto maken door een van de vele fotograafjes die er rondliepen. Ze laten als lokkertje hel-gekleurde foto's zien, zo groot als briefkaarten. Maar ze maken een flets, klein Kodakkiekje. Ik sta er op zoals meestal: te ijdel om te poseren ('Neem me maar zoals ik ben!') maar toch... standbeen, speelbeen. Mijn kleren gekreukeld en ik had mijn haar wel eens mogen kammen.

 

De Vreede – Mijn reis, 40-41

[Mendut – Boeroeboedoer] 

Het heiligdom Mendut vond ik mooier: heel stil en gaaf zit daar in een hoge, taps toelopende stupa een twee-en-een-half meter hoge Boeddha. Heel rustig, met zijn vingers veelbetekenend vervlochten. Ik was de enige bezoeker. Onder de waringinboom zat een oud vrouwtje, en de onvermijdelijke kindertjes riepen het onvermijdelijke Hello!
Sommige huisjes zijn zo mooi door bomen omringd dat het geheel op een geraffineerd stukje bloemsierkunst lijkt. Dat komt ook doordat er zoveel verschillende bladvormen zijn: je hebt de pluimige tamarinde, daarbij de grote, grove lappen van de pisangboom en daar bovenuit waaieren dan de rafelige palmbladeren. En daartussen staat dan ook nog eens zo'n kamboja, donkergroen glanzend en met witte vlekken waar de bloemen zitten. Het groen van de sawah's daaronder, nat en spiegelend en dan op de achtergrond een berg met wolken er omheen: wat mooi, wat mooi, wat mooi!

 

De Vreede – Mijn reis, 50-51

[Yogyakarta 3 – Tugu] 

Met mijn chauffeur Wijono heb ik weer zo’n typisch Indonesisch probleem. Hij wil me perse naar Dieng – tempels en zwavelbronnen – rijden en me in Wonosobo, het dichtstbijzijnde enigszins geciviliseerde dorpje laten overnachten. Het is duur (voor hier) en begrotelijk: één mens in een busje waarin voor zeven plaats is. Hij goochelt met cijfers en voorstellen, geeft me ritjes in de buurt zogenaamd voor niets, wil me ook nog naar de Merapi rijden en is een goede vriend en buurman van Dick H., dus (?) betrouwbaar. Maar hij werkt op mijn zenuwen door het Nederlands dat hij tegen mij loslaat. ‘Nedjes, nedjes!’ zegt hij als het ‘Prima!’ moet zijn. ‘Nedjes, nedjes, zó gedaan!’ is gelijk aan ‘Komt in orde’. ‘Bent u bekend dat?’ betekent ‘Weet u dat?’, terwijl hij met zijn gulden voor rupiah me helemaal de stuipen op het lijf jaagt. Om de drie woorden zegt hij: ‘Mefrau’. En dan dat saaie, trage Nederlands vol met herhalingen dat ik terug moet spreken ...
‘Dan liever een bus vol toeristen’, bedacht ik, en dat zei ik hem ook.
‘Heel rationeel van u, mefrau!’ zei hij toen en hij zou me naar een reisbureau rijden. Maar toen zei hij opeens dat zo’n excursie vast veel duurder zou zijn dan hij zelf was, hetgeen ik niet wilde geloven. ‘Bovendien, de energie!’ riep ik huichelachtig. Vooral dat eten en slapen in Wonosobo met hem in de buurt trok me weinig aan. Zijn eerste plan was dat hij me daar zou afleveren, onderbrengen en dat hij het transport verder de bergen in voor me zou regelen. Ik moest dan wel de terugtocht dubbel betalen, éénmaal voor de lege Colt en eenmaal openbaar vervoer, maar dan was ik tenminste van hem af, dacht ik. Pas toen hij met een gewijzigd voorstel kwam, met die overnachting van hem erbij inbegrepen waarvan het niet duidelijk was wie dat betalen zou, kreeg ik dat idee. Maar toen we volgens mij al op weg naar een reisbureau waren zei hij opeens dat ik met mijn rationele idee toch iets te laat was gekomen. ‘Jammer voor u, mefrau!’ Hij had iets anders afgezegd voor die tocht naar Wonosobo. De 5000 rupiah die hij voor Wonosobo-Dieng bij de oorspronkelijk afgesproken reissom had opgeteld gingen er toen weer af. Ik duizelde inmiddels van de prijsvoorstellen die hij me gedaan had en hoe meer het mij duidelijk werd dat hij voor elke prijs in Wonosobo wilde overnachten, hoe minder zin ik daarin kreeg. De laatste afspraak die ik zo net maakte vlak voor mijn voordeur zodat er van zijn kant niets meer tegen in te brengen viel is: morgen vertrekken we vroeg, om zes uur en niet om tien uur zoals bij het oorspronkelijke plan hoorde. En dan brengt hij me tegen de avond weer thuis. Eén dag op en neer: dat doet de bus met toeristen ook, dus dat moet kunnen Ik hoop dat ik hem in de bergen van me af kan schudden.
Hij is vijftig-achtig en maakte een grapje over het fallus-vormige monument, de Tugu, dat midden op een kruispunt staat en wel zó dat de sultan van Yogya er vanuit zijn paleis naar kon zitten kijken. 'Hij, met al zijn vrouwen, hij moest wel! Elke dag een half uur, mefrau, voor inspiratie!' Leuk hoor. Bapak Wijono heeft zelf tien kinderen...

 

De Vreede – Mijn reis, 59-60

[Yogyakarta 1A – Danszaal] 

Ik zit hier al een uur in het Kraton, tegen een paal geleund, bij een dansvloer te wachten op de danslessen. Het gamelanorkest, dat al een tijdlang heeft zitten spelen, drinkt nu thee. De glazen en bekers hebben hier dekseltjes, tegen het invallen van vliegend ongedierte.[...]
Het spul gaat beginnen, de danseressen komen op: o, wat lieftallig toch weer!
's Avonds, in het guest-house.
Het waren er acht, twee rijen van vier. Heel ingehouden dansten ze. Soms wipten ze alleen maar van hun tenen op hun hielen of bogen ze de vingers van hun linkerhand ieder in een andere stand, daarbij schokkend draaiend met het hoofd. Het moet erg inspannend zijn: de danseres het dichtst bij me – de beste want ze werd nooit zoals de andere door de lerares terechtwijzend aangeraakt –, droop letterlijk van het zweet.
De mannen die daarna les kregen moesten wijdbeens grote stappen nemen met omhoog gekrulde tenen, waarbij ze hun gezicht steeds van opzij lieten zien en ze zich groter maakten door met hun lendendoek te zwaaien. Er was een heel jong, heel dik jongetje bij dat iedereen vertederde. En een knaap van een jaar of veertien, de mooiste die ik ooit gezien heb. Prachtig bruin, haar dat van een gewelfd, rond voorhoofd achterover golfde. Zijn wenkbrauwen twee liggende, zwarte veren, zijn neus recht met smalle vleugels, zijn mond een bloem en in zijn ogen dat weten en niet-weten tegelijk dat jongens van die leeftijd hebben.

 

De Vreede – Mijn reis, 61-62

[Yogyakarta 2 – Restaurant] 
[Yogyakarta 2 – Yani] 

lk at in het Maliobororestaurant, voor de vijfde en laatste maal. Het is er schoon, er komen meer blanken en het eten is er lekker. Ruime keus, vooral wat drankjes betreft. Avocadojuice lijkt niet, zoals ik dacht, op guacamole, maar bestaat uit avocado, opgeklopt met koffie, suiker en ijs! Je krijgt een menukaart, indonesisch naast engels, (en een blocnootje) waarop je zelf je bestelling moet noteren en de prijs ervan, zodat misverstand eigenlijk uitgesloten is. Hoewel: eenmaal wilde ik gado-gado (groente met pindasaus) eten met zwarte rijstpudding toe. Maar zwarte rijstpudding blijkt een ontbijtgerecht te zijn, dus die werd het eerst opgediend. De gado-gado heb ik toen maar laten vervallen!
Ik heb er nooit voor meer dan 1500 rupiah gegeten, en dat was de eerste keer toen ik per ongeluk bier besteld had: een grote fles Bintang = Heineken kost al 750 rupiah. Het bier is hier lekkerder dan thuis omdat het water lekkerder is, zegt Roel V. Maar water kun je nooit uit de kraan drinken: air minum (drinkwater) moet altijd eerst twintig minuten hebben gekookt! Een restaurant als dit ziet er eigenlijk heel armetierig uit. Formica-tafels, van vinyl-zitvlakken voorziene krukken eromheen: dat is alles. Aan de muur hangen talloze, meestal Chinese, kalenders en een enkele ingelijste generaal – Adam Malik zie je het meest hangen – . Hoog daarboven een vuilwit plafond, uit platen samengesteld en vol met elektriciteitsbuizen die leiden naar de onvermijdelijke neonlampen, de spots die het niet doen, de traag ronddraaiende ventilatoren of zo maar naar een loshangend stuk snoer. Achterin, achter een glazen wand, troont de kassadame, en nog meer naar achteren vermoed ik de keuken. Of er een deur is, waardoor je binnenkomt, herinner ik me niet. Waarschijnlijk een opgerolde of weggeklapte. Je kijkt dus gewoon de straat op, de bedelaars en de schoenpoetsertjes stuur je weg en je weet dat ze buiten al op je staan te loeren, de bècah-jongens. De stoep is overdekt en tussen de winkelpuien en de straat ligt overal koopwaar uitgestald. Vruchten, kleren, waaiers, wajangpoppen, krissen, halfedelstenen en andere toeristische prullaria, maar er zit ook een man die handen leest en er zijn verscheidene haar-knippers aan het werk